MOHAWKS. YAW Miss M. E. BRADDON. Naar het Engehch. 67) „Toen ik den volgenden dag tegen den middag weder aan het huis kwam, was zij een lijk. Zij had even na middernacht een zenuwtoeval ge kregen, en was plotseling overleden, in tegenwoordigheid van Mr. Tops parkle en hare kamenier. Mr. Tops- parkle had zich, overstelpt van droef heid, afgezonderd in zijne kamer, en wilde niemand zien of spreken. „„Is er tegen den tijd van haar overlijden nog geneeskundige hulp ingeroepen?" vroeg ik. Neen, dat was niet geschied't Was te onver wacht geschiedmaar de geneesheer was daar dezen morgen geweest, en had gepoogd eene verklaring te geven van de oorzaak van het overlijden, waarover hij zich zeer verbaasd had. „Ik verzocht de overledene te mo gen zien, maar dat voorrecht werd mij geweigerd. Ik vroeg naar Fétis, maar men zeide mij, dat hij om zaken was uitgegaan, en in de eerste uren niet terugverwacht werd. De sleutel van het vertrek, waarin Margharita lag, was in zijn bezit. Er brandde licht daar in die kamer, maar er werd geen wacht bij de doode ge houden. Van godsdienstige plechtig heden was er geen sprake geweest. Mijne kleindochter was gestorven als de doorongeloovigen omringde levens gezellin eens ongeloovigen. Ik bleef gedurende eenige uren in het voorhuis zitten, in weêrwil van het gegrijns en de onbeleefdheden der dienstboden, en wachtte daar de terugkomst van Pétis af; maar hij kwam niet terug, en eindelijk was ik doodaf en uitgeput van zenuwachtig heid en langdurig vasten, en van mijn beklagenswaardigen toestand als doel wit van de onbeschofte spotternijnen van overmoedige lakeien. Ik verliet het huis, met een gebroken hart, om daar den volgenden dag terug te keeren, nog maar even tijdig genoeg, om de doodkist te zien dragen naar de prachtige lijkkoets, met haar hooge rouwpluimen en fluweelen bekleeding,1 bespannen met zes Vlaamsche paar den. Ik volgde den lijkstoet te voet naar een nabijgelegen kerkhof, waar mijne kleindochter onder tal van dooden begraven werd. Topsparkle was niet aanwezig. Hij was, naar men mij zeide, te ziek, om te kunnen deelnemen aan de lijkplechtigheid en men hoorde gejouw eu gesis onder het publiek, toen de lijkstoet, met Pétis aan het hoofd, naar Soho Spuare terugkeerde. „Ik volgde hem naar den drempel van het huis zijns meesters. „„Weet ge, waarom het grauw u uitgejouwd heeft?" vroeg ik hem, toen we naast elkander binnen de deur stonden, welke de portier zich haastte te sluiten, om het volk er buiten te houden. „„Alleen omdat het gemeen volk is, dat degenen, die hooger staan, haat," antwoordde hij. „„Zij hebben u uitgejouwd, omdat zeer velen in deze buurt vermoeden, wat ik zoo goed als zeker weet. Zij verdenken u en uw meester, dat ge dat ongelukkige meisje vermoord hebt." „Hij noemde mij een idioot en een leugenaar, maar ik zag, hoe zijn ge laat, dat tot en met de lippen wit geweest was, terwijl hij in den lijk stoet tusschen de menigte doorliep, nu een nog akeliger kleur aannam. „O, ge vergeet, dat ik het geweest ben, die uw moordarsenaal van wa penen voorzien heb. In mijn labora torium is 't geweest, dat ge al de kunstgrepen van de Italiaansche be oefenaars der vergiftenleer geleerd hebt het vergift en het tegengift, en het middel, dat het tegengift krach teloos maakt. Ge waart ijverig en rusteloos bezig, ge wildet de geheele wetenschap van den sluipmoord mees ter worden. Ge hadt toen niet een bepaald misdadig doel voor oogen slechts kwelde u de macht om kwaad te doen, zooals die Satan ook kwelt, die zich vermeidt in de zonde om haar zelfs wil, en lust heeft in on gerechtigheid maar spoedig hebt ge eene gelegenheid gevonden, om uwe goddelooze wetenschap in praktijk te brengen: eerst hebt ge u meester gemaakt van uw slachtoffer, en toen hebt ge haar gedood gij de ge- voellooze huurling eens zedeloozen meesters zijn veile slaaf en werktuig." „Hij gaf een teeken aan zijn on- derhoorigen den kloeken portier en drie lange lakeien en zij om ringden me, duwden me het huis uit, en wierpen me op de straat, waar ik hulpeloos en uitgeput terecht kwam. Er was geen politiedienaar zoo nabij, dat ik hem beroepen kon, en de menigte was uiteengegaan. Mij schoot niets anders over, dan naar mijne kamer terug te krabbelen, zoo mach teloos als een worm. „Den volgenden dag werd ik op gezocht door een politiedienaar, die wie te kennen gaf, dat het weinig gescheeld had, of ik was gevangen genomen, wegens een aanval door mij gedaan op den vertrouwden die naar van een aanzienlijk heer. Hij waarschuwde me, dat het gevaarlijk voor me was, me langer op te houden in eene stad, waar ik reeds door mijne gedragingen achterdocht gewekt had, zoodat men in mij een gevaarlijk persoon zag. „Ik was eenigszins op de hoogte, ten aanzien van het inwendige der Londensche gevangenissen, en had zooveel naargeestige verhalen gehoord van de tyrannie, waaronder zelfs arme schuldenaars daar zwoegden en hoeveel te meer nog moest dat het geval zijn, met eigenlijke misdadigers dat het denkbeeld, om in zoo'n gevangenis gezet te worden, en daar voor onbepaalden tijd door den invloed van Mr. Topsparkle opgesloten te blijven, mij deed huiveren. Ik wist, dat er in onze kerkers te Venetië geen cel was, die erger kon heeten dan sommige hokken, waarin de men- schen in de Fleet verblijf moesten houden, en mij was ook bekend, wat de macht des rijkdoms vermag, zelfs in een land, dat bluft op vrijheid van rechten tusschen den eenen mensch en den anderendaarom maakte de raad van den politie-dienaar indruk op memaar ik waagde het toch me te vervoegen bij den Italiaanschen consul, die zeer beleefd was, maar me geen hulp kon verleenen, en die glimlachte over mijne vermoedens, voor welke ik geen redelijken grond kon aanvoeren. Het feit, dat Fétis zijne bizondere studie gemaakt had van de kunst, om geheime vergiften te bereiden, getuigde, naar het ge voelen van den consul, slechts van eene ziekelijke liefhebberij. „„Gij zijt zelf een beoefenaar der vergiftenleer, mijnheer," zeide hij; „en toch houd ik mij er van verzekerd, dat ge nooit iemand vergiftigd hebt. Ik bid u, wat beweegreden zou Mr. Topsparkle of zijn dienaar er voor gehad kunnen hebben, om eene dame uit den weg te ruimen, die men, daar zij zijne vrouw niet was, zeer ge makkelijk had kunnen verwijderen „„Wraakzucht; Mr. Topsparkle heeft misschien geloofd, dat zij eene verraderlijke rol tegenover hem ge speeld had! 't Is bekend, dat zijne genegenheid voor haar zich in ja- loerschheid openbaarde." „„En zoudt ge een heer van Mr. Topsparkle's positie verdenken, een beschermer der kunst, een zeer be schaafd persoon, behoorende tot de groote wereld; zoudt ge zulk een man verdenken, dat hij als een andere Othello zou hebben gehandeld?' „Ik trachtte den consul te over tuigen, dat mijne kleindochter- ver moord was geworden, en dat het zijn plicht was mij de behulpzame hand te bieden, om de misdaad aan het licht te brengen, ik smeekte hem zijn invloed aan te wenden bij de overheid, en te pogen een bevel te verkrijgen, om het lijk weder op te gravenmaar hij hield me, of stelde zich aan of hij me er voor hield, voor een waanzinnige, en hij waarschuwde me, dat ik best zou doen met zonder uitstel Engeland te verlaten, daar ik blijkbaar geen bezigheden of middel van bestaan had in dit land, waar een krachtig vooroordeel heerschte tegen onze landgenooten, die gewoonlijk ge houden worden voor Jezuïeten en spionnen, een vooroordeel, dat nog krachtiger geworden was door den bekenden afkeer der Koningin en haars biechtvaders. „In weêrwil van deze raadgeving, bleef ik me nog eenigen tijd in Londen ophouden, in de hoop eenig bewijs te zullen vinden tegen den ellendeling, dien ik verdacht alhoewel de ge dachte aan mijn laboratorium mij naar Venetië dreef. Ik raadpleegde mjjn vriend, den knecht in Mr. Topsparkle's huis, en kocht hem om, om me alle inlichtingen te verschaffen, welke hij van zijne medebedienden kon verkrij gen doch alles, wat ik uit deze bron kon te weten komen, was, dat Mrs. Topsparkle zekeren avond laat plotseling ongesteld was geworden; dat een apotheker uit de buurt, dien hare kamenier zich gehaast had er bij te roepen, niets had kunnen doen, om haar lijden dragelijker te maken, en onder beleedigende verwijten was weggestuurd door Mr. Topsparkle, die boos was op de kamenier, omdat zij zulk een persoon had laten komen. De lijderes had zich naar haar bed begeven, dat zij niet weêr verlaten had, voordat men haar in hare dood kist legde, en Mr. Topsparkle was niet van hare legerstede geweken, tot aan de ure haars overlijdens. „Ik spoorde den apotheker op, die in een armoedige straat in de nabij heid van St. Giles woonde, en kwam tot de ontdekking, dat deze man scherpzinnig genoeg was, om ver giftiging te vermoeden, maar dat hij niet voor zijn gevoelen dorst uit komen, vooral niet tegenover den hofdokter, die een certifikaat van overlijden had afgegeven. En na vele vergeefsche popingen keerde ik ein delijk naar Venetië terug, waar ik mijn zoon aantrof in den treurigen toestand van iemand, wiens hart ge broken is. Hij overleefde zijne dochter weinig langer dan een jaar. „Dit is een oprecht en waarachtig verhaal van de schaking mijner klein dochter en haar dood, 't welk, naar ik hoop, eenmaal moge medewerken, om hare moordenaars te beschamen, of zoo mogelijk, om hun hunne straf te doen ondergaan. Dat zij vergiftigd is door Fétis, met medeweten en toe stemming zijns meesters, daaraan heb ik nooit getwijfeldmaar zulk eene misdaad is moeilijk te bewijzen, wan neer de schuldige even brutaal als listig is." Lavendale legde het handschrift neder met de overtuiging, dat Vin centi's vermoedens maar al te gegrond waren. Er was iets in Topsparkle, dat altijd een instinktmatigen afkeer bij hem gewekt had, terwijl hij in Fétis een nog geslepener schurk ge zien had. Hij had genoeg gehoord van de vroegere levensgeschiedenis des millioenairs, om te weten, dat hij be kend had gestaan wegens zijn on deugden, zelfs onder hen, die in 't openbaar zich aan goddeloosheid schuldig maakten, en dat zulk een man van ondeugden tot misdaden was overgegaan, het scheen hem toe iets te wezen, dat binnen de grenzen der waarschijnlijkheid viel. En Judith, de door Lavendale aangebedene, was in de macht van dien man, en daar zij hem op de onbeschaamdste wijze tartte, door onverholen minachting tegenover hem te openbaren, kon zij elk uur dezen boosaardigen echtgenoot op ondrage lijke wijze ergeren. Tot nu toe had zij den Tyran tot haar slaaf weten te makenmaar zijne jaloezie was gaande gemaakt, de tijger had zijne klauwen laten zien, en wie kon ver zekeren, dat die jaloezie niet op moord zou uitloopen. „Arm lichtzinnig schepsel! Zij be kommert zich maar weinig om zijne gevoelens, en zij is tot nu toe meester- resse van den toestand geweest," dacht Lavendale bij zich zeiven; „maarzij weet niet boven wat afgrond zij de voeten zet. Zij kent den man en zijne ware geschiedenis niet. En in dat huis op Soho Square, waar zij zoo vroolijk als koningin heerschappij voert, is zijn slachtoffer gestorven. Er is daar een atmosfeer van mis daad te midden van al die weelde. Gave God, dat ik haar voor onheil mocht behoedenIk had haar kun nen redden ik had haar kunnen wegvoeren en haar in 't genot van liefde en vrijheid kunnen stellen indien ik een leven gehad had, om haar te geven. Maar haar onder leugenachtige voorwendsels weg te lokken, haar leven vast te ketenen aan een wegkwijnend bestaan, haar troosteloos en onteerd achter te laten in een vreemd land dat zou in derdaad wreed zijn. En ik ben er van overtuigd, dat het visioen me niet misleid heeft. Ik heb mijn vonnis hooren uitspreken." Hij schreef weder aan Durnford, drong er op aan, dat hij nog meer een wakend oog over haar zou laten gaan, en zinspeelde in zijn schrijven op een gevaar, dat Lady Judith be dreigde, maar dat tot nu toe den schrijver onbekend was geweest. „Ge hebt dikwijls gezegd, dat ge veel van me houdt, Herrick," schreef hij; „ge hebt beweerd, dat de tusschen ons bestaande sympathie haar oor sprong heeft in eene zeldzame over eenkomst in smaak en geaardheid, en bijna even sterk is als de geheim zinnige band, die tusschen tweeling broeders bestaat. Denk aan mij nu als aan uw broeder, en wijd mij al de genegenheid eens broeders. Wees de beschermengel van haar, die ik niet durf beschermen." HOOFDSTUK XXV. De zomer was voorbij, en Twic kenham, Richmond, en Tunbridge Wells waren verlaten, en weder be volkt waren nu de nieuwe pleinen en nauwe straten tusschen Soho en Hyde Park Corner. De schouwburgen waren eiken avond geopend, het opera-gebouw was voortdurend stop- vol, en bijeenkomsten, concerten en quadrille-partijen vervulden de ge heele atmosfeer met opgewondenheid. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 6