laqBA op poojpao|q sqds apjoojS op apjna|q 'SuiS -japuo Bufiq aip 'noz 8Q -safpoBZ qt apiaz <((j nup^ •naqqmspoA oaaoj do uasqds uaqojqaS aup uapuop 'qajd aupjq U99 do 'jnaS ap uba apuia jaq uny qaaq qj apuazfiM jaSuu aapnaAaq ufiz jam 'jjooa fiq 2ai3 „jsuaa JBBp qfivj •uftzajjaiq too 'jbbj aj qfqjsBAA sj j( j uamoq fiqjooA SipaA jaiq fiAv pjp l9A9§ poQ qadtuaj s(|9AinQ ap jaiq jaaq qg// -map aufiz ui aihjqoBAAnuaz jaq uba jaqsz qi sbaa n]q -mojapaM fiq apiaz i(j jaaqafim 'pg* qaSnaqSfijs ufitn fiq spaai jb nu sbaa snaa a fig aafim pq jsbbu jaaui pissd ufiz mBMq qooj opnooas ajapainaniau uajaom uba aiqjou uaa§ ia qt psq asp 'sbaa paaAiaS sfiAA qi jaauuBAA jub^V uaAajp -aS ppqSuaigsAAtiaiu joop 'qt SaojA ((1i moiBB^" (<-jaaqufitu 'fiqjooA EqqoiziooA jaiq bq jjsg// fiq apiaz tuojapaAA qoog •aoj tnaq jbbu fira qt apjaaq niojBBp sbaa qaiz fiq pp 'jqoBp piaa qt pp 'quojq qfipmnqmuo ua pmaajA ooz inap aufiz jfiAuaj 'Styup fiq apjadmoui „jpg" •uaqrqj 9} qi uo°aq 'uaSiaqiaA aj ptaquapuoAAaSdo anfira rag uapfu niBAAq fim pbbu fiq pp 'q; daaiSaq 'niBAvq -qnjooA jaam spaap fiq Jsup na mBMq aufira pq jsbbu jaara ooz jaSnsj aoq piBBd ufiz pp 'qt ajqiaraaq 'uojbaa piapftAAjaA spsjd ap uba jaaAaSuo jajara Spy ft a Sou fiAA naojL qjnaqaS jaara [sm uaqqqquaSoo ajsiaqn ap ui pp sjBOOZ spi ia apmaqaS ifiMjaiappira 'qooQ •uapiqosjB 'uaqai a; lira japuoz pq jo uaqBA uapj jqoiqaAA jaaMeS ufiz jo fiq apnoz UBp qaiAUBB SaouaS jaus jbbui uiaq qi jaauuBAA. 'ua 'uadjaq aj uauaap ap joao piusd ufiz too 'uaqqaq Sipoou uapuBq apiaq ufiz uoz inpqos aQ -ufjz jbaubb uba spBjd ap noz jiq -spi uaqqnp ua uauaajs bssbiu iOt 106 geducht en waarschuwde mij, dat wij den top van de keten naderden. Overal om ons heen was het stil en verlaten. Mon Dieu! En de Avoestelingen, aan wier teedere zorgen ik zou overgelaten worden, konden ons ieder oogenblik ontmoetenIeder oogenblik konden zij opda gen. In mijn wanhoop zette ik mijn hoed wat losser op mijn hoofd, en liet hem door de eerste de beste windvlaag op den grónd waaiendaarop wilde ik mijn voet uit de stijgbeugels losmaken, om hem op te rapen, doch de kerel riep mij toe te blijven zitten. «Voorwaarts, mijnheer!" schreeuwde hij mij brutaal toe. //Vooruit!" //Maar mijn hoedriep ik. uMille tonnerres, man Ik moet //Voorwaarts, mijnheer, of ik schiethernam hij on verbiddelijk zijn geweer aanleggende. //Een twee En ik ging verder. Maar, oik was zoo nijdigDat ik, Gil de JBérault, overwonnen en bij de neus geleid zou worden door dezen Gaskischen boerenkinkelDat ik, bekend in geheel Parijs, en zoowel gevreesd als be mind in Zaton's eethuis, aan mijn einde zou komen in deze ellendige woestijn van sneeuw en rotsen, ver moord door den een of anderen smokkelaar of dief! Dat kon toch niet zijn. In den uitersten nood zou ik het zeker met mijn begeleider aangedurfd hebben, alhoe wel hij een koppel pistolen tot zijne beschikking had. Maar hoe? Het kon alleen maar door een onver- hoedschen aanval. Mijn hart begon hevig te kloppen, toen ik dit plan maaktedoch werd dan weder rustiger. Een honderd passen voor ons bemerkte ik een gleuf aan de linkerzijde van den weg, die tot in de sneeuwvel den doorliep. Aan den mond van die gleuf lagen een s|B qoiz fxq apiBBjp Suipspu 'uaauajifj ap ui jqosu uapnoq 'aaSuiq uaip 'uaqsAA aj jqosu uaqasuB? uap pm appp uapajAaj 'ubajbbp sp«[d ui 'firn ua 'usjba pij Suipu uaa pm ajqospaS ap qi pp 'pnapadspaquo ooz paap aip uaiqBBtu 'uaAaj qfipqosnatu uba uauaqaaj aiapuu jo daqaspzaS qfijaqosuam uba piaqSizaAAjB ap 'uappjjoq ua ua^qooq uarapAA ap uubbaa 'uapauaq jjo§ apBAAZ ap 'uapqas uajjap ap JOopiBBM 'uaAoqjBcp Sipaj araquop pq 'uapz fiAA uijbbaa 'piaquiBBzuaa ap uba aqfqapcnuo pjj -gip§uB hui na^qBBcu raoojpSraq uap uba qosiniaS pq uba uauaqas uapiaqosaS ]aaqa§ aip psuBdspn pq na ajSraqaS pq uba aqip aQ •uaop aj pp 'uagfuqjaA pcq ufiin raAO pin pq uoq qr 'ua 'paaAiaS uscu paajAA uaa qi uaq jammm qooQ •uapiqos -apjaau SipnoAuaa 'pz jBBp fiq spooz 'ubui uap uaAaS -aS ubb jnaqiooA ap poipaAA ja qi pBq nap 'paaAAaS sbaa 2ipjoppao|q qi jaauus^ uaAfijq aj jaqqBAv 'sbaa aip ua uapuiA spoajs qi uoq SaAApn uaa uaqap aj mBBqoq ufim ui sam ufiz 'jb§ piaquaSajaS ap tuaq qi jaauuBAA 'uajazjBB noz pin fiq pp ua sbaa poupaq qsBJAA do usm ap pp 'fiuu apSinpaAO 'uajapui[8 paap puapajdo ua jjbaaz 'uaSoo ahfiz suaAaj ua uaaqosaq mpqos uap uba psjaS pq pp 'ïqoij aSijqoBsoj pjj •uadsp ubbS noz qi aoq 'pin qfqaiUBU pi.AA qi jpzfim: pm pfijpaaMj ui qi sbaa uappuoAB pq bu qooQ •ui suo uaqossn; joua pq pra puapiz japuBqp jaAouaSaj 'fiAA uap puaSfiAAzpiy "in uaa uaipuaAoq ua qoo [jq poojq qnp uaa puq qj -nap aj spi jaAO sjqoap suo jaaiq ubq; *pba 'jb suo uba uassad aSiuaa qi puoq uapjBBd bq 'ua22a|UBB pq jnnA uaa raaq qi jbbaa 'puiAs uap uaSa; pqosaq pao8 ua je Saaa uap uba afpaq uaa 'qn afqaoq uaa qi jqooz jbbq 011 111 een hond in elkander en sliep in den gloed van het. vuur, terwijl ik een paar uur peinzende tegenover hem zat. Het scheen mij jaren toe sinds ik Zaton gezien had, of met de dobbelsteenen gegooid had. Het oude leven, de oude bezigheden zou ik er ooit weer tot terugkeeren schenen onduidelijk en ver verwijderd. Zou Cocheforêt, het bosch en de bergen, het grijze kasteel en zijne meesteressen, ook eenmaal zoo vaag schijnen En indien een deel van het leven zoo spoedig kon uitgewischt worden door een ander en in een oog wenk bleek en kleurloos scheen, zou dan het geheele leven op den een of anderen dag en alles wat wij Maar genoegIk was daar aan 't raaskallen. Ik sprong op, rakelde het vuur op, en, het geweer opnemende, begon ik op en neer te loopen. Vreemd, dat een weinig maanlicht, enkele sterren, en een uitgestrekte eenzaam heid een mensch kunnen terug doen denken aan zijne kindschheid en aan kinderlijke zaken. Den volgenden dag om drie uur in den namiddag, toen de zon warm scheen en de lucht zwoel was, begonnen wij het nauwe pad op-te-klimmen, waarop de weg naar Auch uitkomt. De geel geworden varens en de gevallen blaaren onder onze voeten schenen zelve licht af-te-stralenen hier en daar zagen wij eenige roodgetinte beukenblaaren, die als bloedvlekken tegen de heuvels uitkwamen. Vóór ons uit een bende varkens, die vochten om de afgevallen eikels en lui knorden; en hoog boven ons een jongen, die op hen paste. //Hier scheiden wij," zeide ik tot mijn metgezel. Het was mijn plan een eindje den weg naar Auch op-te-rijden om hem in den waan te brengen, dat ik werkelijk dien kant op gingeen eind verder zou ik

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 8