MOHAWKS. V TAN Miss M. E. BRADDON. Naar het Engels eh. 79) 't Waa elf uur, een laat uur om te soupeeren, maar Lord Lavendale was in het Huis der Lords geweest, en had na afloop van de debatten met eenige medepairs gedineerd. Het souper was klaar gezet in de huis kamer van den overleden lord, een klein driehoekig vertrek aan het einde eener deftige reeks receptie-zalen, een vertrek, dat in jaren niet gebruikt was, maar dat Herrick, om eene of andere onbekende beweegreden, had uitgekozen als de plaats, die het meest geschikt was voor deze avondfestivi teit. 't "Was de aardigste, gezelligste kamer van het geheele huis, en met een flink vuur van steenkool en eiken hout op den breeden haard, een kleine ronde tafel, waarop het souper was aangerecht, een paar zilveren kandela- bres, waarop een dozijn waskaarsen brandden, en een penanttafel, beladen met al de benoodigdheden voor een prettigen avond, gaf de kleine drie hoekige kamer een ideaal van geriefe lijkheid en gezelligheid te aanschou wen. De schitterende verlichting en de warmte van het vertrek maakten een aangenamen indruk op Monsieur Fétis, die huiverig en somber gestemd ge worden was door die koude en ledige vertrekken, door welke een lakei hem bij het licht van een enkele kaars, die hij omhoog hief, terwijl hij als een soort geestverschijning voor den gast uitliep, had geleid. „De duivel moge me halen, mylord, maar uwe ledige zalen hebben me eene huivering over de leden gejaagd," zeide Fétis, terwijl hij zijne spillige beenen bij het haardvuur warmde „die lange lakei van u heeft bepaald iets spookachtigs." „Kom, kom, Mr. Fétis, gij zijt er geen man naar, om aan geestverschij ningen te gelooven," zeide Durnford op luchtigen toon. „Ik geloof, dat wij allen hier materialisten zijn, is het niet? We nemen niets als waar heid aan, dat niet langs mathemati- schen weg kan bewezen worden." Lavendale's gelaat vertoonde een ernstige uitdrukking. „Niet iedere twijfelaar is vrij van bijgeloof," sprak hij. „Er zijn menschen, die niet kun nen gelooven in een persoonlijken God, en die toch sidderen voor een schaduw. Ik heb een ongeloovige ge kend, die vaak spotte met het Evan gelie, maar in het verhaal van de tooverhekB van Endor niets ongeloofe- lijks vond." Mr. Fétis haalde de schouders op, en sprak niet verder over dit onder werp. De hofmeester en een paar lakeien brachten nu de warme schotels bin nen, trokken een aantal flesschen champagne open, en het souper nam nu in allen ernst een aanvang, 't Was een van die keurige soupers, om welke Lavendale beroemd geweest was in zijn wilde jeugd, toen hij met den Regent Philippe gewedijverd had in de bestudeerde buitensporigheid zijner tafel. Fétis was een kenner, en zijn heimelijke bezorgdheid en angst ver hinderden hem niet ten volle recht te doen wedervaren aan den maaltijd. Lavendale stelde zich aan, alsof hij mede at, maar proefde nauwelijks van de heerlijke gerechten, die hem werden voorgezet. Durnford at met zekere gejaagdheid, nauwelijks weten de wat hij at, in zenuwachtige ge spannen verwachting van de dingen, die komen zouden. Fétis was de eenige van het gezelschap, die de talenten van den chef de cuisine, en het aroma der wijnen kalm kon bewonderen. Hij bedankte voor champagne, die in zijn oog een wijn was voor jong volk en oude luimaar hij sprak met veel lof van den Bourgogne, die op gelegd was door den laatsten Lord Lavendale, en gedurende bijna vijftien jaren in den kelder had liggen te rijpen. „Geen wijn is te vergelijken bij dien, welke van de Cóte d'Or komt," sprak hij, en toen neuriede hij met een ietwat schorre stem eene stanza van Villon's „Ballade joyeuse des Taverniers." „Ik heb uwe lordschap van avond niet in de opera gezien," merkte hij vervolgens op. „Neen, ik moest me aan eene min der aangename uitspanning wijden. Ik ben in het Hoogerhuis geweest. Was het in de opera vol?" „'t Was er een prachtig schouw spel van voornaamheid en schoonheid, maar ik geloof, dat de dame, die ik de eer heb mijne mevrouw te noemen, nog de kroon spande. Er was geene vrouw aanwezig, die bij machte was den glans van Mr. Topsparkle's echt- genoote te verduisteren." „Hij heeft reden om trotsch op zulk eene vrouw te zijn," sprak La vendale op luchtigen toon. „Vul je glas, wat ik je bidden mag, Monsieur Fétis, anders zal ik in twijfel trekken, of die wijn je wel smaakt. Zij is, meen ik, niet zijn eerste vrouw ook niet zijn eerste schoone vrouw. Mijn Italiaansche vriend heeft me medegedeeld, dat Mr. Topsparkle eene der schoonste vrouwen van Venetië heeft geschaakt, toen hij die stad verliet. Wat is er van die dame geworden „Zij is jong overleden." „In Italië?" „Neen, mylord. Mr. Topsparkle heeft de jonge dame mede genomen naar Londen, en zij is overleden ten gevolge van koliek of naar alle waarschijnlijkheid aan de pest in zijn huis op Soho Square." „Was zij zijne vrouw?" „Dat is eene vraag, mylord, waarop Mr. Topsparkle's geweten het ant woord moet geven. Is hij met die jonge dame gehuwd geweest, hij heeft me dienaangaande nooit vertrouwelijke mededeelingen gedaan. Ik ben niet bij het huwelijk tegenwoordig geweest maar in de huishouding werd altijd over haar gesproken als over Mrs. Topsparkleen ik had, daar ik knecht was, het recht niet, haar aanspraak op dien titel in twijfel te trekken." „Ik heb gehoord, dat er een zeker geheimzinnige waas over haar over lijden lag, iets, dat argwaan in de omgeving moet hebben gewekt." „O, mylord, alle plotselinge sterf gevallen wekken heden ten dage arg waan. Gedurende de laatste dertig jaar is er geen prins van koninklijken bloede in Frankrijk gestorven, of men heeft gepraat van vergiftiging, al was ook de ziekte, door welke de dood veroorzaakt werd, zoo kenbaar aan de verschijnselen als ooit eene ziekte wezen kan. Kinderpokken, typhus, rot koorts al dergelijke ziekten met een doodelijken afloop zijn aan wijlen den Regent en zijne medeplichtigen geweten, terwijl toch die arme goed hartige vorst nauwelijks willens en wetens den voet op een worm gezet zou hebben. Goedhartiger mensch heeft er nooit geleefd, en toch heeft men hem dikwijls het hart verscheurd door de laaghartigste beschuldigingen, welke met de grootste onbeschaamd heid in omloop werden gebracht. Wat Mrs. Topsparkle's dood betreft, ik zou u er al de geneeskundige bizon- derheden van kunnen opgeven, indien het u belang genoeg inboezemde ze aan te hooren." Hij sprak als ware hij de openhar tigheid in persoon, en 't was moeilijk te veronderstellen, dat er onder zulk een kalm voorkomen en zulk eene ongegeneerde houding schuld kon schuilen. Toch had den vorigen avond de eerste toespeling op zijn leven in Yenetië zijn wang doen verbleeken en zijn hand doen trillen. Het onder scheid was, dat hij er toen niet op voorbereid was geweest, terwijl hij van avond zich gewapend had tegen eiken schok, en er op uit was, een zooveel mogelijk voldoend antwoord op elke vraag te geven. „De argwaan was ongetwijfeld on gegrond," sprak Lavendale, „maar ik heb toch gehoord, dat de laster Mr. Topsparkle uit dit land verban nen heeft." „Mijn meester trok zich de schot schriften en pamfletten zeer aan, die bij alle verkiezingen in overvloed het licht zagen, en die met bizondere venijnigheid tegen hem gericht wer den, omdat hij zoo rijk en een zoo talentvol jongmensch was," ant woordde Fétis. „Hij verliet Engeland in een bui van walging na de ver kiezing te Brentfort; en daar het leven op het vasteland altijd in zijn smaak gevallen was, bleef hij der tig jaar op het vasteland, terwijl hij maar nu en dan een bezoek bracht aan zijn geboorteland." „En gij zijt met waarlijk bewon derenswaardige getrouwheid steeds aan zijne zijde gebleven," merkte Durnford op. „Dat er na veertig jaren dienst een band van getrouwheid tusschen dienaar en meester ontstaan is, spreekt haast van zelf. Ik ken Mr. Topspar kle's gebreken en kan medelijden met hem hebben, wanneer hij zwak is en dwaalt. Hij is een man van een ach- terdochtigen, jaloerschen aard, en hij heeft geen onverdeeld geluk gesmaakt met de Italiaansche dame, over wie ik gesproken heb. 't Was onder het personeel der bedienden wel bekend, dat zij onaangenaamheden gehad had den dat er tranen waren gestort, dat er scènes hadden plaats gehad, verwijtingen zijnerzijds, bedroefdheid harerzijds. Dat dit bekend was, 't is de eenige grond geweest voor den argwaan, die daar is opgevat onder de bemoeiallen uit de buurt, toen zij na eene ziekte van twee dagen over leden was. De dwazen gaven zich de moeite niet te bedenken, dat zij nooit weder in het bezit harer vorige ge zondheid en kracht was geweest, na de geboorte van haar kind." „Wat is er van dat kind geworden, Monsieur Fétis?" „Zij is in 't buitenland groot ge bracht en moet slecht terecht geko men zijn. Ik kan u niets aangaande haar mededeelen," antwoordde Fétis, met een ongeduldig schouderophalen. Ik heb met haar opvoeding niets uit te staan gehad, en aangaande haar verder levenslot is mij niets bekend. Ik heb nooit getracht achter mijns meesters geheimen te komen." „Maar me dunkt toch, dat gij, die voor Mr. Topsparkle zooveel meer dan een knecht, bijna een broeder waart, met alles bekend moet ge weest zijn," hernam Lavendale; en toen liet hjj er op luchtigen toon op volgen: „maar 't zou eene zonde tegen de gastvrijheid zijn, als ik u nog langer wilde kwellen met de geschiedenis van het verleden, terwijl we toch hier bijeengekomen zijn, om het heden te genieten. Wat zoudt ge er van zeggen, als we de dobbelstee- nen eens ter hand namen, om ons wat op te vroolijken?" Fétis haastte zich met al de op gewektheid van een speler, te zeggen, dat hij dat zeer gaarne wilde doen, en hij en Lord Lavendale brachten bijna een uur met het hazardspel door, totdat de Franschman een stapel guineas vóór zich had liggen, en vol vreugde over zijne winst stevig ge dronken had van dien heerlijken ouden 1 Bourgogne, die door hem aan het souper zoo geprezen was. Hij speelde met eene koortsachtige opgewonden heid, welke ook den vorigen avond Lavendale's aandacht getrokken had maar van avond openbaarde zich die hartstochtelijke opgewondenheid nog krachtiger. Hij deed onwillekeu rig deuken aan een man, die door booze geesten bezeten was. Toen het Lavendale begon te ver velen, aanhoudend te verliezen, en hij gaarne een einde aan het spel zou hebben gemaakt, stond de Fransch man er op aan, dat zij nog wat zouden doorspelen. „Ik speel doorgaans verduiveld ongelukkig, en ge zult nu nog gele genheid hebben, om revanche te ne men," zeide hij op opgewonden toon, en werkelijk begon Fétis eenige oogen- blikken daarna te verliezen. Lavendale nam de dobbelsteenen van de tafel, en smeet ze in eene lade. „'t Zou ongemanierd geweest zijn, uit te scheiden, terwijl gij winnende waart, Monsieur Fetis," zeide hy „maar nu de kansen zich tegen u gekeerd hebben, wil ik er voor uit komen, dat ik mijne bekomst van 't spel krijg. Ik kan me haast niet begrijpen, boe sommigen onder u er zoo hartstochtelijk op verzot kunnen wezen, een geheelen langen avond over het groene kleed eener speel tafel te hangen! Den vurigen harts tocht eens echten spelers heb ik nooit gekend, niettegenstaande ik vrij wat gespeeld heb gedurende mijn leven maar nu is voor mij de aardigheid van het spel er ook spoedig af." De Franschman stak werktuigelijk zijn stapel goud in den zak, en zag om zich heen, als een man, die plot seling uit een koortsigen droom ont waakt. Zijn handen trilden een wei nig, terwijl hij zijn pruik wat recht schoof, die tengevolge van zyn opge wondenheid scheef was gaan zitten. Zijn oogen glinsterden met glazigen gloed, en 't was blijkbaar, dat hy te veel gedronken had. „Ik wensch u goeden nacht, my lord; Mr. Durnford, ik heb de eer uw dienaar te zijn. Ik vrees, dat ik uwe lordschap zeer laat opgehouden heb. Mochten we een deel van de stille rust des nachts „Monsieur Fétis, het genot van uw gezelschap is eene ruime vergoeding geweest voor het gemis van een deel onzer nachtrust," viel Lavendale hem in de rede. „Ik zal u met mjjn draag stoel thuis laten brengenmijne dra gers hebben last ontvangen op u te wachten." „Waarlijk, uwe lordschap is al te beleefd." „Mijn andere bedienden zyn naar bed gegaan, denk ik; Durnford, wilt gij zoo goed zijn Monsieur Fétis naar de vestibule te geleiden?" Herrick nam eene kaars van een penanttafeltje, en ging Fétis vóór door de ledige vertrekken, waar het koud en donker was, en die er on uitsprekelijk somber uitzagen, als men uit de gezellige kamer kwam, waar zij met hun drieën gesoupeerd had den, en waar het zoo licht en zoo warm was. De kille atmosfeer deed Fétis eene rilling over het hart gaan bij het binnentreden van de eerst dier tegenwoordig niet gebruikte re ceptiezalen. De eene kaars, die Her rick in de hand hield, verspreidde maar een flauw licht, dat alleen maar Bcheen te dienen, om de duisternis nog te scherper te doen uitkomen. Reusachtige schaduwen, vreemde ne velachtige zwarte gestalten, die on willekeurig deden denken aan demon- sterachtige bewoners eener onbekende onderwereld, schenen uit de hoeken op te rijzen en met uitgestrekte klau wen naar Fctis toe te sluipen op draken gelijkende monsters met uit gespreide wieken en arendsklauwen. 't Waren slechts de schaduwbeelden van een aanvangend delirium tremens maar voor hem, die ze meent te zien, waren ze onuitsprekelijk akelig. Wordt vervolgd). Gedrukt bq DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 6