MOHAWKS.
VAN
Miss M. E. BBADDON.
Naar het Engelecfi.
80)
Toch waren deze monsters niets
bij hetgeen later kwam.
Hij sloop als een kat het vertrek
door, telkens op zijde wijkend, om
den greep dier spookachtige klauwen
te mijden en te maken, dat hij niet
opgepakt werd, om voor altijd onder
die donkere vlerken te verdwijnen;
maar op den drempel van het derde
vertrek liet hij een wilden, vreeselijk
angstigen gil hooren, viel hij op de
knieën, en kroop hij over den grond
voort, terwijl de gepoederde pruik
door zijn ontzenuwde handen van zijn
kaal hoofd geschoven werd, en het
koude zweet hem over het gerimpelde
voorhoofd parelde.
Aan het andere einde der kamer
zag hij, verlicht door het flauwe schijn
sel eener lamp, een schim, in een
lang wit kleed gehuld, een weemoedig
lief bleek gelaat, en donkere oogen,
die hem met plechtige stilte aanstaar
den, een bleek onbewegelijk gelaat,
als dat des doods.
„Spaar me! Spaar me!" riep hij
uit. „O, bleek, bleek slachtoffer, heb
ik niet geboet? Vervolg me niet meer,
arm vermoord schepsel, verraden, ver
raden, verraden in alle opzichten!
Uw lijdensbeker is meer dan gevuld
geworden, maar o, vergeef uw veel
rampzaliger moordenaar zijne schuld
Erbarm u mijner, en schenk me ver
giffenis!"
De woorden werden kort afgebroken
en hijgend uitgebracht schel en
schril, bijna gillend. Het geluid deed
denken aan het geschreeuw van een
gemarteld dier zij, die het aanhoor
den, konden er nauwelijks eene men-
schelijke stem in herkennen. Hij be
dekte zich de oogen met de handen,
om de verschijning, die hem zoo vreese
lijk deed ontstellen niet te zienen
vervolgens zakte hij allengskens ineen,
en stortte hij bewusteloos op den drem
pel neer.
Toen hij weder tot bewustzijn kwam,
was hij gezeten voor een open venster,
door 't welk de koele avondlucht
zoo scherp in den laten herfst tot
hem doordrong.
„Waar ben ik?" stamelde hij.
„Gij zijt bij hen, die geoordeeld
en gevonnist hebben," antwoordde
Lavendale op plechtigen toon. „Moor
denaar
„Wie durft me dien naam geven
„Ik, Lavendale. Mijn vriend hier,
Durnford, is met me getuigë geweest
van den angst, die je bevangen heeft,
bij het besef van je schuld. Ge hebt
den geest gezien van haar, die ge
vermoord hebt, of die ge hebt helpen
vermoorden. Ge hebt den geest ge
zien van je onschuldig slachtoffer,
Margharita Yincenti
„'t Was Topsparkle's misdaad. Ik
ben slechts behulpzaam geweest en
zijn werktuig. Hij alleen is schuldig.
Ik ben slechts een getrouw dienaar
geweest."
„Ik geloof eer, dat gij hem op het
denkbeeld van de meeste zijner onge
rechtigheden van dien tijd gebracht
hebt," sprak Lavendale. „'t Is uwe
bekendheid met vergiften geweest, die
hem het middel aangewezen heeft,
om zich af te helpen van het voor
werp zijner liefde, waarvan hij zijn
bekomst gekregen had, en om zich
tegelijkertijd te wreken, 't Zijn alleen
de dooden, die nooit terugkomen."
De laatste Octobervlaag deed haar
uitwerking. Pétis rees overeindzijne
zenuwen kwamen wat tot bedaren,
en hij staarde den beschuldiger met
rustige onbeschaamdheid aan.
„De wijn van uwe lordschap is te
krachtig geweest voor mijn armhoofd,"
sprak hij op tuchtigen toon, „en ik
vrees, dat ik u verontrust heb met
een mijner toevallen. Mijn goed vrouw
tje zal u wel zeggen, dat ik lijdende
ben aan een soort van hersenkoorts,
zoo vaak ik mij op eenigerlei wijze
te buiten ben gegaan. Uwe lordschap
had er waarlijk niet op moeten aan
dringen, dat ik meer gebruikte dan
mijne gewone twee flesch. Wees zoo
goed, Mr. Durnford, mij naar de vesti
bule te geleiden. Ik zal den dragers
van uwe lordschap geen moeite ver
oorzaken. De wandeling naar huis
zal gunstig werken op mijn arm hoofd.
Ik ben uwer lordschaps nederige en
zeer dankbare dienaar."
Hij maakte een diepe buiging
eigenlijk een opeenvolging van buigin
gen, waarmeê hij, schuifelende als
een slang, zich uit Lord Lavendale's
tegenwoordigheid verwijderde.
Lavendale maakte eene beweging
als wilde hij op hem losspringen, er
naar hakend, dien geheimen moorde
naar bij de keel te pakken en hem
neêr te vellen, om hem vervolgens
gedurende het overige gedeelte van
den nacht op te sluiten en hem den
volgenden morgen aan de justitie over
te geven, maar Durnford legde zijn
hand op den schouder zijns vriends
en hield hem terug.
„Laat hem gaan," fluisterde hij.
„Zijne schuld kan nog niet bewezen
worden."
Lavendale gaf aan deze waarschu
wing gehoor, en Durnford ging Mon
sieur Pétis vóór naar de vestibule en
liet hem met de meest mogelijke hof-
lijkheid uit. Pétis wierp den slapenden
dragers in 't voorbijgaan een paar
kronen toe.
„Gaat maar naar bed, bestejongens,"
zeide hij. „Ik sta vast genoeg op
mijne beenen om naar huis te kunnen
komen, in weerwil van den Bour
gogne uws meesters."
„Waarom hebt ge mij niet gehol
pen hem hier gevangen te houden
vroeg Lavendale, toen Durnford zich
weder in de met eikenhouten paneel
werk beschoten kamer bij hem ver
voegde, en zij beiden bij het haardvuur
stonden. „Wat kan de justitie meer
noodig hebben dan de schuldbekente
nis van den ellendeling zeiven?"
„De justitie zooals dié vertegen
woordigd wordt door een rechter in
Bow Street zou vrij wat meer be
wijs noodig achten dan het onsamen
hangend geraaskal van een dronkaard,
door een ander overgebracht. Onze
zedelijke overtuiging, dat Pétis de
kleindochter van je Yenetiaan ver
giftigd heeft, zal hem niet aan de
galg brengen, evenmin als de argwaan
van de buren en van den apotheker
dat veertig jaar geleden heeft kunnen
doen."
„Toch geloof ik, dat onze kleine
vertooning gelukt is, en dat de laf
hartige hond op het zien van een
arme bleeke vrouw zich duidelijk ge
noeg verraden heeft, doodelijk ver
schrikt, toen hij haar hare rol zag
vervullen, in de volle overtuiging,
dat hij een geest zag. Noch gij, noch
ik, kan er ook maar een oogenblik
aan twijfelen, of hij en Topsparkle
zijn elkanders medeplichtigen geweest
bij het plegen van een laaghartigen
moord, 't Is een aangename gedachte
voor iemand, die Topsparkle's vrouw
innig liefheeft, en met haar zich uit
de voeten had kunnen maken, maar
het beter geacht heeft den zedepreêker
te spelen en haar in de klauwen
eens moordenaars te laten!"
„'t Zou een erger moord geweest
zijn, als gij haar van haar eer be
roofd hadt, gelijk ge van plan geweest
zijt te doen. Zij is veilig genoeg bij
haar goddeloozen ouden echtgenoot,
bewaakt als zij is door den kring,
waartoe zij behoort. Lady Judith is
een personaadje van beteekenis. Tops
parkle siddert, als zij het voorhoofd
fronst."
„Ja, op dezelfde wijze als waarop
de duivelen gezegd worden te sidderen
voor den Eeuwigemaar met dat al
kan zijn hart tegen haar in opstand
komen, als het vaneen gereten wordt
door eene woedende jaloezie, als hij,
zich er van bewust, dat hij oud en
afgeleefd is, niet meer dan een schim
van een menschelijk wezen, haar om
geven ziet door al de adelijke salet
jonkers van Londen, die haar aanbid
den en haar bij elke schrede volgen.
Zouden de helsche machten van den
Tartarus een ijselijker lijden kunnen
uitdenken voor een uitgemergelden
ouden lichtmis En wanneer iemand
zich eenmaal met vergiftigen heeft
afgegeven, hoe gemakkelijk moet het
hem dan vallen die kunst toe te passen,
wanneer hij zich wreken, of iemand
uit den weg ruimen wil! Merk op,
hoe dikwijls mylord Die-en-Die of
mylady Zoo-en-Zoo haastig in den
familiekelder wordt bijgezet, na eene
ziekte van drie dagen rotkoorts,
hevige keelontsteking, of de Hemel
weet wat! Twee of drie maal eene
dosis arsenicum of antimonium, en
de slag is geslagen. „Rotkoorts," zegt
de geneesheer; „uw huis is ongezond,
Mr. Topsparkle. Ik heb gehoord, dat
uw eerste vrouw aan dezelfde soort
van ziekte is overleden. Ge moet ver
der het Westen uit gaan wonen; de
nieuwe huizen op Cavendish Square
zijn bijna buiten. Hier zijt ge te dicht
bij Newgate en de Compter. De on
reine uitwasemingen der tuchthuis
boeven dringen door uwe vensterra
men binnen met eiken Oostenwind."
Zoudt ge waarlijk denken, dat Lady
Judith's ontijdige dood langer dan
negen dagen het onderwerp der ge
sprekken zou uitmaken?"
„Ik geloof, dat gij minder aan
haar denken moet, beste Jack, ter-
wille van je eigén gemoedrust."
„Die is reeds sinds lang verwoest,
waarde vriend. Zij is onherroepelijk
verdwenen, verbrijzeld, vernietigd,
evenals die glazen beker, die vroeger
de glorie van Eden Hall was. O,
die Topsparkle is een verdoemde
schurk! Kon ik hem en zijn mede
plichtige maar op de Old Bailey 1zien,
ik zou blijmoedig het hoofd buigen
onder de vreeseijjke oproeping, die
tot me gekomen is. Maar te moeten
sterven, en die twee te moeten ach
terlaten, en haar in hunne macht te
moeten laten
„God geve, dat gij die wit gepleis
terde graven moogt overleven!"
„God zal dat niet geven, Heriick.
Mijne levensdagen zijn geteld, evenals
de kralen van een rozekrans ik
tel ze kraal voor kraal af. 't Is maar
een kort snoer."
„Beste Jack, indien ge een genees
heer wildet raadplegen, in plaats van
dezen wilden onzin uittesbian, en als
ge een weinig behoedzaamheid in acht
wildet nemen
„Dan zou ik tot mijn negentigste
jaar kunnen leven van ezelinnen-
melk evenals Hervey. Trek nog
een flesch Bourgogne open, Herrick
We verdiepen ons te veel in akelig
heden."
„Ge krijgt van avond niet meer."
„Niet, Mentor? Dan wil ik naar
bed gaan en droomen, dat ik in
Mohammeds paradijs ben, waar de
bekoorlijke vrouw in plaats van wijn
den mensch vertroost."
HOOFDSTUK XXXI.
Het was eerst tegen den middag,
dat er leven en beweging kwam in
het huis in Poland Streetvóór dien
tijd hoorde men er nauwelijks voetstap
pen op de trap en het dichtslaan van
deuren. Het geschreeuw van den
schoorsteenveger en van den kleinen
kolenverkooper, de bakker met zijn
broodjes, en de Iersche Molly met
De plaats, waar de doodvonnissen vol
trokken werden.
hare rammelende melkemmers gingen
de slapende huishouding voorbij, en
van dat alles werd nauwelijks iets als
in een droom gehoord door een der
leden van het vreemde mengelmoes,
dat daar onder dak was. De kostgan
gers in die woning waren voor het
meerendeel van die heeren, die eerst
aan hun ochtend-thee of chocolade
begonnen te denken, wanneer de zon
newijzer aanwees, dat het na den mid
dag was. De eigenaar van het huis
en zijne vrouw waren doorgaans onder
de laatsten, die naar bed gingen, en
stonden dientengevolge laat in den
morgen op, als zij liever nog wat
waren blijven liggen, en terwijl zij
er over klaagden, dat de nacht voor
hen zoo kort was. Een mensch, die
slecht slaapt, ziet er meestal 't meest
tegen op, op te staan, want zijn eenige
kans om in te sluimeren komt gewoon
lijk tegen de noodlottige ure, wanneer
bezigheid of plicht hem noodzaakt
zijn bed te verlaten. Fétis, die de
meeste zijner nachten in koortsige
rusteloosheid doorbracht, kon soms
na het aanbreken van den dag in den
diepen slaap van geestelijke en licha
melijke uitputting vallen, maar hij
moest noodzakelijk om tien uur op
staan, om zijne diensten te gaan be
wijzen aan zijn meester op Soho Squa
re, die gewoonlijk omstreeks elf uur
een aanvang maakte met zijn toilet.
Madame Fétis rolde zich op op de
wijze van een marmot, en zou, indien
zij mocht, twaalf uren achtereen sla
pen, doch daar zij zelden vóór drie
uur in den morgen naar bed ging,
werd haar dat niet gegund. Het huis
toch moest noodzakelijk kort na twaal
ven in orde zijn, en keurige lekkere
kleine ontbijten moesten opgedischt
worden voor enkele voorname reizi
gers, die den nacht daar aan huis
hadden doorgebracht. En noch aan
den kok, noch aan de andere onder
geschikte bedienden kon dit toever
trouwd worden, tenzij Madame met
haar scherp oog het oppertoezicht
over alles uitoefende, 't Was Madame,
die mylord den Hertog's chocolade
gereed maakt, en de boterham smeer
de van mylord den Markies. Zij was
de spil, waarop alles, wat de huishou
ding betrof, draaide.
Omstreeks één uur des morgens
na Lord Lavendale's souper, een uur,
waarop de matige, ijverige burgers
van Londen het middagmaal gebruikt
hadden, of bezig waren het te ge
bruiken, zat Madame hare chocolade
te lepperen, gedost in een morgen-
négligé van duifgrijs tabinet eene
stof, welke Dr. Swift zijn best gedaan
heeft in trek te brengen, door be
middeling van de Koningin en de
Prinsessen, om de belangen der
Iersche wevers te bevorderen. De
kant, waarmeê haar hals en hare
polsen prijkten, was van de mooiste
Buckinghamshire, en zij droeg eene
kleine mopmuts op hooggekapte vlech
ten van ongepoederd hair, die haar
alleraardigst stond. Naast haar lag een
opengeslagen groot boek en een paar
nota's, die wat later op den middag
aan den Hertog en aan den Markies
ter hand gesteld moesten worden.
Terwijl zij hare chocolade lepperde
en van haar boterham at, vergeleek
de dame de posten op de rekeningen
met de cijfers in het grootboek, en
kruidde met deze lectuur haar mor
genmaal. Zij staakte nu en dan haar
lezing, om, met behulp van hare roos
kleurige vingertoppen, het een en an
der na te rekenen, en blijkbaar kostte
de optelling moeite, want zij had dit
gemeen met de groote Hertogin
Sarah, dat zij, hoewel een uitsteken
de vrouw van zaken, toch zoo goed
als niets afwist van de eenvoudigste
regelen der rekenkunde.
Wordt vervolgd)
De Hertogin van Marlborough.
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.