MOHAWKS.
YAK
Miss M. E. BB.ADDON.
Naar het Eng elseh.
82)
„En ge hebt verstandig gedaan,
goede ziel. Ik ben de beste vriend
uws echtsgenoots, en de eenige raads
man, op wien ge veilig vertrouwen
kunt. Blijkbaar heeft hij zichzelven
in een toestand gebracht, die maar
één enkele schrede van krankzinnig
heid verwijderd is, en krankzinnigheid
is hier te lande iets ijselijks. Dat
beteekent het verlies van al iemands
burgerrechten; 't beteekent de in
beslagneming van alles wat hij bezit
het beteekent, dat het Hooge Ge
rechtshof der Kanselarij als 't ware
met de klauwen van een gier de
hand op hem legt't beteekent, dat
de familie van een krankzinnige, al
verkeerde zij ook in gunstige om
standigheden, tot den bedelstaf ge
bracht wordt!"
„O, mijnheer, wat ik u bidden mag,
behoed me voor zulk een ramp!"
„Vrees niet, goede ziel. Ge zult
beschermd worden. Mocht het tot
het ergste komen, en uw echtgenoot
verwijderd moeten worden, dan zal
ik het als mijn heiligen plicht be
schouwen, u te beschermen, en voor
u te zorgen. Ik zal u dan een jaar
geld van twee honderd pond toeleg
gen, waarvan ge dan kunt gaan leven
te Parijs, waar ge ook misschien zult
kunnen terugkeeren tot het vak, dat
ge zoozeer tot sieraad geweest zijt."
„O, mijnheer, ge hebt inderdaad de
ziel van een echt edelman. Te Parijs
te wonen was de liefelijke droom
xnyner meisjesjaren."
„'t Nest zal voor u wel gevonden
worden, arm vogelijn, indien ooit de
storm van den rampspoed u moge
treffen," mompelde Topsparkle, ter
wijl hij hare mollige hand streelde.
„Maar we willen toch hopen, mijn
heer, dat mijn arme man zijn verstand
zal terugkrijgen, en dat hij zal leeren
anders te leven," hernam Madame,
na een oogenblik te hebben nagedacht.
„Ik heb zeer veel op met Poland
Street, en deze gebeurtenis zou een
groote zegen voor ons zijn, indien
Fétis mocht willen besluiten het spel
vaarwel te zeggen."
„Lieve ziel, daarvoor is hij te ver
heen. Genezing is bij hem niet te
verwachten. Wanneer een man van
zijn leeftijd zich aan 't spel of aan den
drank verslaafd heeft, zijn de kansen
op genezing nihil."
„Zoudt ge hem gaarne eens zien,
mijnheer?"
Topsparkle onderdrukte een hui
vering.
„'t Is beter, dat ik dat niet doe,
Madame. Mijne tegenwoordigheid zou
hem te zeer ontroeren. Ik zal morgen
mijn bezoek herhalen, en dan zal hij
wellicht in een toestand verkeeren,
die hem meer geschikt maakt, om
met mij te spreken."
Hij kuste Madame's schoone hand,
en nam buigend afscheid van haar.
Hij liep Poland Street door, stak
Golden Square over, en verder west
waarts naar St. James's Street, met
dien luchtigen en gemakkelijken gang,
die eene tweede natuur voor hem ge
worden was, de houding van een man
op leeftijd, die zich voorgenomen
heeft nooit oud te worden, die den
ouderdom tart, en die de overwinning
behaald heeft op den verraderlijken
vijand, tijd genaamd, door in alle op
zichten jeugdiger te zijn dan de jeugd
zelf. Gindsche dappere gardeofficier
van vijf en twintig jaar, daar aan
de overzijde van de straat, had een
zwaren, moeilijken gang, vergeleken
bij de luchtige bevalligheid, met welke
Topsparkle over de straat zweefde.
In zijn langdurigen strijd tegen den
ouderdom had hij iedere spier, elke
zenuw geoefend. Door zijne matig
heid en zijne bedrijvigheid was het
hem gelukt in dien strijd de over
winning te behalen. De dag der
nederlaag moest vroeger of later
komen, dat wist hij wel, en hij had
zich gestaald, om met cynischen
moed zijn einde te zien naderen.
„Moge die laatste strijd van korten
duur zijn," sprak hij bij zichzelf;
„moge ik in een uur tijds verbrok
kelen en ineenstorten, evenals een
gebalsemd lijk, dat plotseling aan de
lucht wordt blootgesteld, tweeduizend
jaar nadat men het in 't graf ge
legd had!"
Vandaag waren, niettegenstaande
hem een zware last op het hart
drukte, zijne bewegingen en de hou
ding van zijn hoofd even zwierig als
ooit. Niemand, die die keurige rood-
gehakte schoenen zag voorttrippelen,
en dien langen degen zoo zwierig
aan zijne zijde zag slingeren, zou
vermoed hebben, dat Mr. Topsparkle
over iets van ernstiger aard liep te
peinzen, dan het laatste gekibbel
tusschen de Cuzzoni-partjj en de
Faustina-partij in de opera, of over
de laatste onstuimige gedragingen
van den dolleman Peterborough te
Mount-Bevis.
Wat moest er gedaan worden met
dat versleten werktuig van hem, dat
gevaarlijk begon te worden Dat was
de vraag. De gedachte was nog
nooit by Vivan Topsparkle opgekomen,
dat zijn medeplichtige het niet even
lang zou uithouden als hij zelf, dat
deze slaaf van hem, die aan zijne
bevelen op de meest gewetenlooze
wijze gehoorzaamd had, en daarbij
de uiterste verhardheid en onver
schilligheid ten aanzien van het
onderscheid tusschen goed en kwaad
aan den dag gelegd had, ter elfder
ure gewetenswroeging zou gaan ge
voelen, met al den lastigen nasleep
daarvan.
„'t Is niet zijn geweten," dacht
Topsparkle woedend bij zichzelf. „De
kerel bekommert zich niet meer om
dat trouwelooze zwakke schepsel, dat
op St. Anne's Kerkhof ligt, dan hij
zich om St. Anne zelve bekommert.
Wat hem kwelt en verontrust, 't is
de brandewijn, en niet het geweten.
Hij heeft door onmatigheid zijn zenuw
gestel verwoest, en voelt zich nu ge
noopt de doode op te roepen, om
zichzelf te kwellen, en mij in gevaar
te brengen. Een krankzinnigenge
sticht ja, dat is het veiligste ver
blijf voor een heer in dezen toestand.
Ik moet nu maar zien te ontdekken,
wat het veiligste gekkenhuis is, en
dan moeten er spijkers met koppen
geslagen worden, en mijn vriend
Fétis ergens weggestopt worden, waar
een dwangbuis hem zijne klachten
zal verleeren, en waar het vrije ge
bruik van een mondprop hem dat
aanroepen eener doode onmogelijk
zal maken. Een krankzinnigen-dokter
en een particulier krankzinnigenge
sticht, dat is het, wat ik, zonder tijd
te laten verloren gaan, moet zien op
te sporen."
Terwijl hij zijn weg nog een klein
eind vervolgde, spande hij zich in,
om zich alles te herinneren, wat hij
wel eens had gehoord betreffende
het opsluiten van krankzinnigen in
Engeland, maar toen kwam hij weêr
terug op eene quaestie, die hem meer
verontrustte dan het geraaskal van
Fétis.
„Lavendale, que diable allait il
/'aire dans cette galère? Wat duivel
kan Lavendale bewegen mijn kamer
dienaar te begunstigen en hoe kan
het gezelschap van zijne lordschap
herinneringen aan Venetië bij hem
verlevendigen, en den man van halve
krankzinnigheid tot doffen, zwartgal-
ligen waanzin doen vervallen, wat
ongetwijfeld zijn toestand vandaag
moet zijn, indien tenminste zijne'
vrouw waarheid spreekt? Er is hier
iets geheimzinnigs in 't spel, en mij
bedreigt onheil, en ik kan niet te
spoedig mezelven beveiligen tegen de
kansen van ongewenschte openbarin
gen. Er moet eene manier bestaan
om langs particulieren weg krank
zinnigen op hunne plaats te brengen,
zonder dat zij juist opgesloten worden
in dat groote hospitaal bij Londen
Wall, waar iedereen ze kan bezien
voor een penny den persoon, met
minder moeite en voor minder geld,
dan men de leeuwen in den Tower
te zien kan krijgen. Ik herinner me,
hoe Lavendale en zijn vriend getroffen
waren door die wonderbare gelijkenis
tusschen het portret der doode en
Miss Bosworth: maar toch, wat zou
er kunnen komen van eene toevallige
gelijkenis, die wel opmerkelijk, maar
toch van geen beteekenis is Ik ben
dat meisje bijna gaan haten, wegens
de ontroering, die haar gelaat by me
teweegbracht, zoo vaak ik haar aan
trof. Het drukte mij steeds neêr, als
zij zich ten mijnent ophield. En nu
zeggen ze, dat Durnford haar ge
schaakt heeft en met haar in Keith's
Kapel getrouwd is, en dat haar vader
haar dientengevolge verstooten heeft,
zoodat mijnheer Durnford slechts eene
schoonheid zonder geld tot levensge
zellin heeft gekregen, en zonder twijfel
spoedig berouw zal gaan gevoelen
over den dwazen stap, dien hij gedaan
heeft. Wat kan toch Lavendale be
wogen hebben mijn kamerdienaar uit-
tenoodigen O, een gril ongetwijfeld,
een malle aardigheid, zooals Wharton
en zijn plannenmakers er vroeger
plachten te bedenken eene samen
zwering tegen de gemoedsrust of den
goeden naam eener vrouw, eene
zoogenaamde geestigheid, eene godde-
looze aardigheid ongetwijfeld. Waar
om zou ik me verbeelden, dat er on
der dergelijke onbesuisde dwaasheden
onheil schuilt? Maar het blijft een
feit, dat Fétis er het een en ander
uitgeflapt heeft, en dat hem de mond
gestopt moet worden. Ja, mijn arme,
goede, getrouwe, zelfzuchtige dienaar,
ge waart een zeer geschikt en bruik
baar persoon, zoolang ge den mond
kondt houden, doch nu ge een babbe
laar geworden zijt, moeten er voor
zorgen genomen worden. Met de vrouw
is wel te bandelen. Zij is ijdel, dwaas
en zelfzuchtig, en kan met weinig
geld omgekocht worden."
Mr. Topsparkle was nu in James's
Street gekomen, vóór het chocolade
huis van White, dat een zijner voor
naamste toevluchtsoorden was, wan
neer hij den tijd wilde dooden tusschen
zijne morgenwandeling, vóór het toilet,
in de Maliebaan, en de namiddag-pa-
rade in het Park. 't Was hier, dat
hij het laatste nieuws van de stad
hoorde, schandalen, waarvan het ge
rucht in omloop was gekomen, voor
dat ze nog in de „Flying Post" of
in het St. James's Journal gedrukt
waren en 't was hier, dat hij tallooze
heeren aantrof, die wel gaare boezem
vriendschap wilden aanknoopen met
den gerehabiliteerden millioenair.
„Wel, Top," riep een dezer heeren
uit een jeugdig heer, die niets
uitvoerde, en die er een paar fortuinen
had doorgebracht, zijn eigen en dat
zijner vrouw, en die nu van oordeel
scheen te zijn, dat hij het recht had
gekregen om op kosten van zijn vrien
den en van het groote publiek te
leven „ge ziet er wel tien jaar
jonger uit dan verleden week."
„En gij, Chambers, zijt ik durf
er wat onder verwedden gisteren
avond in den schouwburg geweest,
hebt daarna met champagne gesou
peerd, en zijt nog niet nuchter,"
antwoordde Mr. Topsparkle, op ietwat
koelen toon, terwijl hij plaats nam
aan zijne geliefkoosde tafel.
„Ge hebt het geraden, Top. Noodig
me uit een kop thee te drinken, en
ontnuchter meik heb zelfs geen
geld genoeg in mijn zak om een kop
thee te kunnen betalen."
„Ga dan zitten en gedraag je or
dentelijk, terwijl de thee gezet wordt."
„Laat dan Pekko-thee zetten,
waarde vriender is niets zoo goed
als Pekko, om de dampen van den
wijn des vorigen nachts te verdrijven.
Hoort ge 't wel, kellner? Breng Mr.
Topsparkle chocolade d la vanille,
en een kop van je sterkste Pekko
voor Mr. Topsparkle's vriend, met
room vergeet het niet, met veel
room."
White's chocoladehuis was vol op
dit vrije uur vóór het middagmaal,
en Mr. Topsparkle ontving een aan
tal begroetingen, van minder luidruch-
tigen aard, doch niet minder vrien
delijk dan die van Kapitein Chambers.
Hij lepperde op zijn gemak zijne
chocolade, tuurde om zich heen en
luisterde, beantwoordde al de be
groetingen, welke hij ontving, gaf
kushanden ten beste voor bekenden,
die aan de andere zijde van het ver
trek gezeten waren, en sprak zeer
weinig. Hij overlegde bij zichzelf,
wie van alle deze mannen waar
schijnlijk hem het best van dienst
zou kunnen wezen in de aangelegen
heid, die thans al zijne gedachten in
beslag nam. Hij wilde trachten in
lichtingen van een eigenaardig soort
te ontvangen, zonder al te veel be
langstelling betreffende de zaak te
verraden. Hij wilde raadgeving ont
vangen, zonder dat hij iemand om
raad vroeg.
Op eiken anderen tijd zou hij
Kapitein Chambers gemeenzame aan
haligheid met koelheid beantwoord
hebben; maar vandaag was hij tot
inschikkelijkheid geneigd, want hij
beredeneerde bij zichzelven, dat
Chambers juist het soort van schavuit
was, om bij zekere voorkomende ge
legenheid van nut te wezeneen man,
die, toen hij zijn laatste guinea ver
loor, ook zijn laatste gewetensbezwaar
aan kant gezet had, een volmaaakt
exemplaar van den gevoelloozen
fatsoenlijken schurk, zonder hart,
geweten of eergevoel, een plaag voor
kooplui, die al te goed van vertrouwen
waren, een verrader ten opzichte
van vrouwen, die hem haar ver
trouwen geschonken hadden, een
slecht zoon, een slecht echtgenoot,
een nog slechter vader, en een heel
aardige snaak, om een ledigen stoel
bij een diner te bezetten.
„Hoe gaat het met je vrouw,
Bob vroeg een heer, die aan de
tafel naast hem gezeten was. „Ik heb
haar een week geleden in het Park
in de koets der oude douairière zien
zitten, en toen zag zij er zoo ziekelijk
uit, alsof zij het niet lang meer maken
zou, en de kans wilde geven op een
rijke erfdochter."
„Waarachtig, ik zal bigamie moe
ten plegen, als zij niet gelieft op te
stappen, en daarom dient haar geweten
haar wel te nopen, het hoekje om
te gaan," antwoordde Chambers. „Ik
heb er ernstig aan gedacht met een
Iersche erfdochter weg te loopen
onder een valschen naam, en me te
vestigen in een of anderen hoek van
haar barbaarsch vaderland, waar ik
zou kunnen leven van haar fortuin,
en alzoo vrij kon geraken van al de
kwellingen dezer vervloekte stad."
„Ik vind het niet mooi van je,
Bob, dat ge aldus eene stad vervloekt,
waar ge gelegenheid gehad hebt, een
heel aardig figuur te slaan en tweemaal
je fortuin door te brengen," merkte
zijn vriend op.
„O, je verdoemde winkeliers zijn
beleefd genoeg geweest," antwoordde
Chambers, terwijl hij achter in zijn
stoel ging zitten, en soezend zijn
tandenstoker gebruikte. „Ik heb iede-
ren morgen een troep van hen in
mijne kleedkamer gehad, om bestel
lingen, lang nadat ik reeds onvoor
waardelijk insolvent was. Maar 't is
mijn kleermaker geweest, die daaraan
een einde gemaakt heeft."
[Wordt vervolgd),
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.