MOHAWKS.
VA*
Misa M. E. BRADDON.
Naaf het EngeUch.
83)
„Inderdaad Hoe is dat in z[jn werk
gegaan Hij heeft je toch zeker nooit
zoo liefelijk gestemd aangetroffen,
dat ge hem betaald hebt?"
„O, 't was eqn bedrog zoo duivelsch
als ge 't denken kunt. 't Was kort
na mijn huwelijk, dat de kerel lastig
begon te worden. Ik had mijne reke
ning bij hem aardig laten oploopen
verjaardag-toiletten, jachtkostumen
en nu en dan een honderd pond tegen
schuldbekentenissen mijnerzijds, wan
neer ik om kaartengeld verlegen was.
Zoo'n snijder in het West-end is door
gaans meteen een vermomde geldschie
ter. Ik denk, dat het totaal bedrag
van mijne schuld aan hem bijna met
vier cijfers moest geschreven worden
maar ik had me nooit over die zaak
verontrust. Op zekeren morgen kwam
de schurk mij gelukwenschen, dat ik
met eene rijke erfdochter getrouwd
was. Zonder twijfel was het hem tot
op een guinea bekend, hoe groot
Belle's armzalig fortuintje was. Ik
betuigde hem mijn dank voor zijne
beleefdheid op een toon, waaruit hij
wel kon opmaken, hoe ik er niet op
gesteld was, dat hij zich met mijne
zaken inliet, en eene week daarna
vroeg hij mij om vijf of zeshonderd
pond op afrekening. „Shillings bedoel
je, kerel?" zeg ik. „Neen, Kapitein,
guineas," zegt hij; „uwe rekening,
daaronder begrepen het u door mij
geleende geld, bedraagt meer dan
twaalfhonderd pond." Dit bracht me
in verlegenheid, want ik bezat geen
sixpence van me zeiven, en het be
scheiden huwelijksgoed mijner vrouw,
bedragende zevenduizend pond, was
sekuur op haar vastgemaakt. Ik ben
altijd met Sir Richard Steele van
gevoelen geweest, dat onze nieuwe
manier van huwelijkscontrakten de
verfoeilijkste soort van overeenkom
sten zijn, welke men ooit heeft uit
gedacht. Mr. Snijder keek zoo zwart
als de donder, toen ik hem open
hartig beleed, dat ik niet bij machte
was hem te betalen, voordat ik in
't bezit kwam van het legaat, dat mij
besproken was door mijn peetoom in
Oost-Indië, die al sedert lang suk
kelend was. Ik zal wel niet behoeven
te verzekeren, dat de peetoom en
't legaat niets dan verzinsels waren."
„En stelde Mr. Snijder zich te
vreden met dien Oost-Indischen
borg?"
„Helaas, neenhij zeide me, dat
hij, tenzij mijne vrouw zich borg
stelde voor de betaling zijner rekening,
zich tot zijn spijt genoodzaakt zou
zien, mij te laten grijzelen in de
Fleet-gevangenis, en me over te
geven aan de liefderijke genade van
den bekenden vriend desmenschdoms,
Gouverneur Cambridge. De kerel
meende het blijkbaar ernstig, en zoo,
om kort te gaan, stemde de arme
Belle toe, zich verantwoordelijk te stel
len voor de rekening van den schurk,
en alles ging prettig en wel gedurende
de eerstvolgende drie jaren, toen hij,
na me verdoemd verveeld te heb
ben met brieven van advocaten, van
welke ik natuurlijk geen notitie nam,
mij door een deurwaarder om beta
ling liet sommeeren zoodat ik een
bedrag van 6859 pond, 7 schillings
en 11% pence moest voldoen, en de
arme Belle tot de ondervinding kwam,
dat haar fortuin ten eenenmale op
de flesch was geraakt tengevolge
van deze borgstelling."
„Hoe hield zij zich daaronder?"
„Als een engel, en ik geloof, dat
zij ten einde toe eene liefhebbende
vrouw zou geweest zijn, in weêrwil
van al mijne pekelzonden, mijne
speel-en andere schulden, mijne min-
narijen met andere vrouwen inkluis:
maar de oude Douairière kwam
als eene Medea in hare koets
op ons losschieten, en voerde haar
verloren lam terug naar de familie
schaapskooi op Golden Square, waar
ze allen een armzalig leventje leiden,
en zich tevreden stellen met schapen
bout en koepoot, maar met behulp
van een versleten koets en een paar
uitgehongerde lakeien hun best doen,
om als voorname lui voor den dag
te komen."
„Er moet in zulke dingen soms
veel gedaan worden om het fatsoen
op te houden," merkte de ander op
„maar ik verbaas me er over, Bob,
hoe het je is kunnen gelukken, vrij
te blijven van de gijzeling, ofschoon
ge toch criblé de dettes zijt."
„Ja, dat is inderdaad'een wonder,"
antwoordde Chambers. „Ik betrap me
zeiven soms er op, dat ik de lijd
zaamheid mijner crediteuren bewon
der. Toch blijft hun geduld niet ten
eenenmale onbeloond. Ik heb mijn
ouden leveranciers eenige heel aar
dige klanten bezorgd. Er zijn on
schuldige jonge kerels van het platte
land, die er nooit achter zouden
komen, waar zij zich mooie kostumes
enz. moeten aanschaffen, indien niet
een man van ervaring op dit gebied
hen op den rechten weg bracht."
„Ah, Bob, we begrijpen allen, hoe
hoe ge je er door weet te slaan.
Wanneer iemand niet meer in staat
is eigen geld te verkwisten, dan kan
hij altijd nog den heer uithangen met
het geld van een ander. De kooplui
behandelen Kapitein Kraai altijd heel
beleefd, als hij hen bezoekt in ge
zelschap van Squire Duif,"
„Verdoemd, Middleton, wilt ge me
beleedigen?" riep Chambers uit, en
hij bracht de hand aan het gevest
van zijn degen.
„Neen, Kapitein, ik antwoordde
slechts in denzelfden toonaard, waarin
uwe zedeleer gezet is, die nooit van
de degelijkste geweest is."
„Op mijn eer, waarde vriend, ge
hebt gelijk; het verheven paard der
zedelijkheid te berijden is nooit mijn
fort geweest. Ik heb als een heer
mijn geld doorgebracht, en daarna
het geld mijner vrouw, en ik heb
niet het recht verworven, om luchtig
over de dingen heen te stappen."
„Net zoolang totdat ge in de gij
zeling terecht komt, Bob. Die kwade
dag moet komen. Al je crediteuren
zullen niet even handelbaar zijn."
„Wanneer ik ooit in de gijzeling
terecht kom, dan zal het aardige van
't geval wezen, dat men mij zoo
spoedig mogelijk weêr loslaat, omdat
er geen geld is dat me 't waardig
maakt, me opgesloten te houden. Je
gijzeling, geëxploiteerd door een
sraerigen jood, en bediend door een
slet, is het kostbaarste hotel van
geheel Londen."
„Dan zullen ze je een plaatsje
aanwijzen onder de arme gevangenen,
en je andere gijzelaars laten bedie
nen, die beter af zijn. 't Zal een
treurig einde zijn voor Bob Chambers,
den man, die er twee knechts op na
placht te houden, om zijn laarzen te
poetsen."
„Dat was, verduiveld, geen over
daad. Van geen mensch kan verwacht
worden, dat hij meer doen zal dan
drie paarden oppassen, en zes paar
laarzen in orde houden."
„Als ze je snappen, Bob," sprak
een andere vriend, die van een ander
tafeltje naderbij gelokt was door
het steeds op luider toon gevoerde
gesprek, 't Was Mr. Topsparkle,
die gedurende al dien tijd zonder
een woord te spreken zijne chocolade
had zitten lepperen, en half mijme
rend geluisterd had, slechts bij zich-
zelven overleggend, evenals Romeo
dat deed ten aanzien van den apo
theker, dat hier een knaap was, die
voor goud alles zou willen doen.
„Als de dienaren der wet," zoo ver
volgde hij, „je in hun klauwen krij
gen, laat ons dan hopen, ter wille van
de wereld, die bezwaarlijk een pret
tig verblijf zou kunnen zijn zonder u,
dat ze je op zullen sluiten bij Marjory."
„Bij Marjory! Wat, de gijzelaars
gevangenis in Shoe Laneriep
Chambers uit; „'tis een verfoeilijk
hol, maar 't is ook geen zier erger
dan hun andere holen. Ik heb met
mijne vrienden menig uurtje door
gebracht in hunne rattenvallen, en ben
met de geographie dier instellingen
bekend. Ik wil even gaafne bij Mar
jory gegijzeld worden als ergens an
ders, indien ik toch achter slot moet."
„Maar op 't oogenblik is het er
minder aardig, Bob, want een fatsoen
lijke kerel, een koopman uit Exeter,
die voor zijn pleizier in Londen was,
en bij vergissing in plaats van een
ander gearresteerd was geworden,
is gisteren morgen in de gijzeling
van Marjory aan de pokken over
leden, en men zegt, dat die ziekte
daar sedert een dag of tien geheerscht
heeft."
De kapitein sprong woedend over
eind.
„En toch gaan ze voort met daar
gijzelaars op te nemen," riep hij uit,
„arme onschuldige stakkers, wier
eenige misdaad is, dat zij als fatsoen
lijke lui geleefd hebbenWat is het
toch een laaghartige wereld, waarin
we leven!"
„Laaghartig buiten mate. Die gij
zelaarsgevangenis van Marjory is een
goudmijn voor Cambridge. Hij plakt
al zijn gevangenen in die hel, en laat
hen geducht betalen voordat hij hun
vrijheid geeft te verhuizen naar het
vagevuur van een andere inrichting,
of naar het paradijs voor gegijzelden.
Die arme stakker uit Exeter had
geen stuiver bij zich, en daarom werd
hem eene verandering van verblijf
geweigerd. Hij werd met drie ande
re mannen in eene kamer geplaatst,
waarvan er één pas herstellende was
van de vreeselijke ziekte. Den man
uit Exeter bekwam het slecht, en hij
stierf spoedig."
De kapitein zette zijn hoed op.
„Vaartwel,vrienden,"sprak hij; „ik
vertrek van avond met den snelwagen
naar Bristol, en vandaar naar de wil
dernissen van Connemara. Ik ben niet
geboren, om een prooi te worden
voor den gier Cambridge."
Hij groette de vrienden met een
goedig gezicht, en waggelde vroolijk
het huis uit, onder het luide gelach
der aanwezigen.
„Nooit heb ik een verstokter schurk
zoo vroolijk gestemd gezien," riep
Middleton uit„'t is een voortdurend
raadsel voor me, hoe hij buiten de
gijzeling weet te blijven."
sïïjj komt daar vroeger of later
terecht," merkte een heer op, die het
v°Orkomen had van een geestelijke;
»°nze vriend zal zijn pleizier van de
gevangenis wel krijgen, en er kan nog
wel wat ergers voor hem volgen
Mr. Topsparkle betaalde zijne ver
tering, en verwijderde zich.
Hij had geen woord gehoord, en hij
had geenerlei onderzoek ingesteld be
treffende krankzinnigenhuizen, open
bare of particuliere; toch kwam het
hem voor, dat hij het chocoladehuis
wijzer verliet, dan hij het binnenge
treden was, en dat hij nu wist wat
hij verlangde te weten.
HOOFDSTUK XXXII.
Monsieur Fétis sliep tot laat op
den middag, en toen hij wakker werd,
was hij weder bij zijn verstand ge
komen, en in zoover hersteld, dat
hij in staat was zichzelf te kleeden
en naar beneden te gaan. Hij gebruik
te een kop koffie met wat cognac er
1 in, in de kamer zijner vrouw, toen
de oranje met bruine livrei van Tops
parkle zich weder op de stoep ver
toonde, en een briefje 'aan de deur
werd afgegeven,
't Was een ietwat dringend opont-
bod van Fétis' patroon en meester.
„Indien ge u wel genoeg gevoelt,
om van middag bij me te komen,
zou ik gaarne zien, dat gij dat deedt,"
schreef Mr. Topsparkle; „brenger
dezes zal dan een draagstoel voor u
bestellen."
Fétis gaf aan den lakei te kennen,
dat hij wel te voet kon gaan, en dat
hij onmiddelljjk zijn opwachting bij
Mr. Topsparkle zou komen maken.
Hij volgde den lakei, nog geen vijf
minuten daarna, en werd terstond
toegelaten tot de kleedkamer zijns
meesters, waar hij Mr. Topsparkle
aantrof, gezeten voor het haardvuur,
met pantoffels aan de voeten, en in
een négligé van karmijnkleurige bro
kaat-zijde.
„Mijn waarde Fétis, wil het toch
niet onmenschelijk van me vinden
dat ik om je gestuurd heb," riep hij
op zijn luchtigsten toon uit„maar
indien ge levenskracht genoeg hebt,
om mij te kappen en te blanketten
vóór den avond, zal ik dat als eene
werkelijke welwillendheid uwerzijds
beschouwen. Ik denk me naar eene
bijeenkomst ten huize van Henrietta
te begeven, en ik verlang niet er
ouder uit te zien dan Mr. Congreve,
die onwillekeurig aan Methuzalem
doet denken."
„Ik geloof niet, dat Hare Genade
er zoo over denkt, mijnheer," zeide
Fétis, terwijl hij zich naar de toilet
tafel begaf en zijn arsenaal van kleine
porseleinen potjes en geslepen kris
tallen fleschjes, borstels en sponsen
begon op orde te zetten.
„O, in haar oog is en blijft hij
Adonis. Maar met den dag vertoonen
zich meer rimpels op zijn gelaat, en be
gint hij meer op een mummie te gelij
ken, en hij blanket zich even slecht als
Kneller op zijn ergst, wat nog al wat
zegt," antwoordde Topsparkle, en hij
ging voor den toiletspiegel zitten,
een Yenetiaanschen spiegel, in een
lijst van zilveren draadwerk, die eene
schoonheid even schoon en frisch als
die van Belinda had moeten weêr-
kaatsen. „En dus, mijn arme vriend,"
vervolgde hij op medelijdenden toon,
„gij zijt zeer ziek geweest. Mag ik
vragen, van wat aard die ziekte
geweest is?"
„Ik ben op zoo weinig na dood
geweest als maar mogelijk is, geloof
ik, mijnheer," antwoordde Fétis op
somberen toon, nog altijd bezig met
cosmetieken en blanket-kwasten en
steeds voortgaande met zijn werk.
terwijl hij sprak. „Ge zult ongetwijfeld
om me lachen, wanneer ik u mede
deel, welke de oorzaak is geweest
van mijn ongesteldheid, want gij
zijt luchtiger van aard dan ik, anders
zou het u nauwelijks mogelijk zijn,
tevreden in dit huis te leven."
„Ik bezit minder aangeleerde ken
nis, maar houd er een meer wijs-
geerige levensbeschouwing op na.
Dat is het geheim van mijn luchti
ger geaardheid."
„Ik heb den vorigon nacht een
geest gezien, mijnheer," sprak nu
Fétis, en hij begon zijn meester te
blanketten.
„Inderdaad, mijn waarde Fétis,
mij is gezegd, dat er geesten rond
zweven in den omtrek van Blooms-
bury Square, waar ik hoor, dat gij
den vorigen nacht in zeer patricisch
gezelschap hebt doorgebracht."
„Hoe zijt gij te weten gekomen
waar ik mijn avond heb doorge
bracht?" vroeg Fétis, en hij staarde
zijn heer verbaasd aan.
[Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.