MOHAWKS. VAN Miss M. E. BRADDON. Naar het Engeltck. 84) „Een klein vogeltje, waarde vriend, een lief klein zangvogeltje. Onze Londensche dreven zijn bevolkt met zulke luchtige zangsters. Wees zoo goed, en laat je hand niet zoo trillen. Verdoemd, kerel, dat blan-1 ketsel van je is afgrijselijk, wanneer het niet effen en glad er op gebracht wordt. Ge hebt het veel te dik ge smeerd daar boven den rechterslaap." Een oogenblik staakte het gesprek, gedurende 't welk Fétis de grond- kleur voltooide, en met een minia tuur kemelshairen penseeltje een wenkbrauw schetste. „En ge hebt dus den vorigen nacht een geest gezien. Was het in Den mark Street, in St. Giles, toen ge naar huis waggeldet na je dronken- manspartij „Neen, mijnheer't Was voordat ik Lord Lavendale's huis verliet. Ik had gesoupeerd met zijne lordschap en Mr. Durnford „Dien kerel haat ik 1" viel Tops- parkle hem in de rede; „'t is een gemeene, onbeschofte schurk." „We hadden een uur of zoo kaart gespeeld, en ik was de eenige, die gewonnen had. Ik was bizonder goed gestemd, opgewonden, en ik voelde me als verjongd door mijn geluk bij het spel. Ik moest, toen ik wegging, eene reeks koude en ledige vertrekken doorloopen, waar het donker, en geen ander licht te bespeuren was dan dat van de kaars, welke mijn ge leider Durnford in de hand had, be nevens een zweempje licht van de lamp, die bij de trap hing; 'twas in deze halve duisternis, dat ik de gestalte zag van haar, wier dood wij veertig jaar geleden, in die kamer daarginder, hebben veroorzaakt." Hij wees op de deur, die toegang verleende tot Topsparkle's slaap kamer. „Mijn beste Fétis, ge waart dron ken," zeide zijn meester, zonder een spier te verroeren. „Zijne lordschap heeft je met wijn volgepompt, totdat je zeer verbeeldingrijke geest vat baar was voor geestverschijningen. De uitwerking van wat licht en scha duw in een zoo goed als donker vertrek, een wit gordijn misschien, een gezichtsbedrog van een of anderen aard dat is 't natuurlijk geweest. Ik had je meer verstand en minder bijgeloof toegeschreven." „Ik verzeker u, dat zij het was Margharita Yincenti. 't Was haar gelaat, met die droeve, verwijtende uitdrukking, zooals me dat zoo me nigmaal in dit huis heeft aangestaard, 't Was hare gestalte, haar houding, die zich daar aan mij vertoonde bij het licht van de kaars, die Mr. Durn ford in de hand hield, met al de werkelijkheid des levens." „En toch is in een oogwenk het visioen verdwenen, weggewischt voor je oogen?" „Dat kan ik inderdaad niet zeggen, mijnheer, want de verschrikking des oogenbliks overstelpte mij in zulk eene mate, dat ik bewusteloos op den grond viel." „Mijn goede Fétis, je gezondheid verkeert in een betreurenswaardigen toestand. Ge moogt waarlijk wel nauwlettend op je zelf toezien. Dat zien van geestverschijningen en mira kelen is een slecht teeken, het voor spelt van waanzin. Geef me den hand spiegel. Neen, de wenkbrauwen zijn niet zoo goed als gewoonlijk. Er is een jichtige trek in de linker, en ge hebt in het blanketsel wat te veel rouge gedaan. Wees zoo goed, en zet me die roode kleur om in de wat fijner tint van perzikbloesem. Ik vind, dat ge de kunst om je tint goed samen ie stellen afleert. Er is een soort van purperachtige tint, die al te duidelijk de kunst verraadt. Ge zijt een chemist, en moest, dunkt me, beter op de hoogte zijn wat de kleur menging betreft. Ge moest er je meer op toeleggen, de natuur na de boot sen, beste Fétis. En ge zegt dus, niet waar, dat ge den geest mijner arme Margharita gezien hebt, en dat Mr. Durntord het was, die de kaars, bij welker licht gij het visioen zaagt, in de hand hield?" „Ja, dat heb ik gezegd." „Wel zeker en zeg me nu eens: herinnert ge je misschien eene zekere dame, eene rijke erfdochter, die ver leden winter in de Abdy geweest is, en die het sprekend gelykende beeld was van mijn arme Margharita die ik, zooals ge toch wel weet, al tijd met de meest mogelijke inschik kelijkheid en welwillendheid bejegend heb, zoolang zij mij getrouw was, waarom ge mij dan ook je verwij tingen wel besparen mocht?" „Ik kan mijne misdaad niet ver geten, en evenmin kan ik vergeten, wie me er toe aangezet heeft." „De duivel hale je, Fétis! Wat hebt ge er aan, zulke harde woor den te gebruiken? 't Was maar een slaapdrank, die een zweempje te krachtig was gemaakt, zoodat de slaap een eeuwigdurende slaap werd. 't Was eene welgemeende poging om haar het sterven gemakkelijk te maken. Had dat meisje moeten wachten, tot zij een natuurlijken dood stierf, zij zou een bitter lot gehad hebben. Zij was op den weg des verderfs, toen de dood haar staande hield. Zij had opgehouden liefde voor mij te gevoelen, en was harstochte- lijk verliefd op Churchill. Meent ge, dat hij haar getrouw zou zijn ge bleven, nadat de ijdelheid des over winnaars was afgesleten, en hij zijne bekomst kreeg van haar eentonige bekoorlijkheid? Door hem verlaten, zou zij een prooi geworden zijn van een of anderen ruweren lichtmis, om dan al lager en lager te vallen, om eindelijk in het hospitaal of in Bridewell terecht te komen. Toen zij mij ontrouw geworden was, was het inderdaad alleen de dood, die haar redden kon." „Gij hadt haar kunnen trouwen." „Omdat ik ontdekt had, dat zij eene trouwelooze en verraderlijke maitresse wasEen mooie reden om haar te trouwen, waarachtig Indien ge een eerzame vrouw van haar gemaakt hadt, zou zij wel be stendiger geworden zijn; gij hadt haar het gezelschap van baar kind, kunnen gunnen; dat is altijd eene beveiliging voor de moeder." „Mijn huis te besmetten met de aanwezigheid van een schreeu wend kindl Neen, Fétis, de lijd zaamheid heeft hare grenzen. Kom, laat ons niet langer praten over deze dwaasheid. Herinnert ge je Miss Bosworth?" „Ja; ik heb haar slechts op een afstand gezien, maar de gelijkenis was zeker verbazingwekkend." „En was het je niet bekend, dat die dame thans de vrouw van Mr. Durnford is? Hy heeft haar uit het huis haars vaders geschaakt, en Do minee Keith heeft hen getrouwd." „Neen, daarvan had ik nog niets vernomen." „En dientengevolge zijt ge niet op het vermoeden kunnen komen, dat de geest, dien ge daar in die donkere kamer gezien hebt, geen minder personage was dan Durnford's jeugdige echtgenoote, die door een gril der natuur toevallig het spre kend gelijkend beeld van mijn over leden maitresse is." „Bij den Hemel, dat heeft het geval kunnen wezenIk ben niet neen, geen oogenblik ben ik op die gedachte gekomen," stamelde Fétis. „Natuurlijk niet. Ge hebtjeh^ofd verloren, vriendlief, nadat ge je hebt verslaafd aan het kaartspel en aan bedwelmenden drank. Hadt ge je er meê tevreden gesteld, te drinkeu als een fatsoenlijk heer, die dwaze grillen zouden nooit je brein bene veld hebben. Ik hoop, dat ge je zelf op geen andere wijze zult ver raden hebben dan door die bezwij ming in Lavendale's tegenwoordig heid. Ge hebt toch je mond gehou den, toen ge weêr tot je zelf geko men waart, is het niet?"' „Ik weet het niet," antwoordde Fétis, blijkbaar verlegen. „Ik heb het huis verlaten als een slaapwan delaar, nauwelijks bewust van 't geen er in me (jmgingook weet ik niet, hoe ik in myn eigen kamer ben te ruggekomen." „Ge zijt een treurige dwaas, Fétis, en wat erger is, ge zijt een gevaar lijke dwaas," zeide Topsparkle op zijn vriendelijksten toon, en met eene nauwelijks merkbare verzuchting. „Geef me den handspiegel nog eens, als 't je blieft. Ja, zoo is het beter de wenkbrauwen zijn zóó keuriger aangegeven, dan zooëven. Ik wil er van avond op mijn gunstigst uitzien. Een man, die eene schoone vrouw heeft, mag er niet uitzien als een vogelverschrikker. Ge hebt een merk waardig talent, om een menschelijk gelaat op te fleurendat is eene gave, Fétis, eene gave. 't Is eene kunst, die evenmin kan aangeleerd worden als welsprekendheid of poëzie. Zoo iets moet een mensch aangebo ren zijn. 't Spijt me zeer voor u, mijn goede Louis, het spijt me zeer, dat er niet langer op die tong van je te vertrouwen valt. Nu is het voldoende. Mijn kamerdienaar kan me wel behulpzaam zijn bij het in orde brengen van mijn pruik. Ge ziet er ziekelijk en afgemat uit. Maak dat ge zoo spoedig mogelijk thuis komt." „Inderdaad, mynheer, ik gevoel me allesbehalve wel." „Dat kan ik je wel aanzien, mijn arme vriend. Vaarwel! Zeg aan mijn lakei, als ge weggaat, dat hij me een kop thee binnen brenge." Fétis maakte een buiging en ver wijderde zich, bracht de boodschap zijns meesters over aan den lakei, die half in slaap in de voorkamer zat, en verliet toen het huis. Hy was nog niet ver van den Squire af, toen hij werd staande ge houden door twee armoedig gekleede mannen, waarvan een hem op de schouders klopte. „Ge zijt mijn gevangene, Mr. Fétis." „Je gevangene, kerelGe verkoopt grappen." „Neen, mijnheer; dit zal u doen zien, dat er hier van grappen ver- koopen geen sprake iken de man bracht een papier voor den dag, 't welk Mr. Fétis met een gefronst voorhoofd las. „'t Is een zaak, die gemakkelijk in orde te brengen is," zeide hy een oogenblik daarna; „'tis maar een bagatel. Ik had vergeten, dat Mr. Bevis mij in rechten aangespro ken had. 't Is zoo'n armzalige reke ning, en ik heb duizenden in Bevis' zakken laten vloeien! 't Is maar vijftig pond. Indien ge even met me wilt meegaan naar dat huis daargin der, aan de overzijde van de Square, zal Mr. Topsparkle me ongetwijfeld dat geld wel willen voorschieten." „Dat kan ik niet doen, mijnheer," bromde de deurwaarder, met eene stem, die schor geworden was ten gevolge van een ongeregeld leven en van zwaar drinken. „Mijn orders zijn, u regelrecht naar de gijzelaars gevangenis te brengen. Ge kunt u in gemeenschap stellen met uwe vrienden, zoodra gij daar zult zijn." „Maar het huis van Mr. Topsparkle is maar eenige weinige schreden van hier verwijderd, en ik verzeker je, dat ik daar het geld kan krijgen „De wet is de wet, en er mag niet meê gespeeld worden," zeide de man; „en plicht is plicht, en 't is de rnyne te zorgen, dat ge achter slot komt. Bestel een huurrijtuig, Jerry in Greek street is eene stand plaats voor zulke rijtuigen;" en zoo moest Mr. Fétis, met zijn arm in den morsigen arm van den deurwaar der, naar het rijtuig wandelen. In de onrustige gemoedsgesteldheid, die in den laatsten tijd steeds erger bjj hem was geworden, had hij in derdaad bijna vergeten, dat er eene vervolging tegen hem was ingesteld ten verzoeke van de Heeren Bevis, wijnkoopers op het Strand, wier re kening, hoe luchtig hij er ook over sprak, er eene was, die al lang ge staan had. De Heeren Bevis hadden Mr. Topsparkle's kelder gevuld en nog eens gevuld, en telkens weêr gevuld, van den tijd af, dat hy zich weder in Londen gevestigd had, en Fétis was steeds de tasschenpersoon geweest bij alle aankoopen van wij nen, die hy uitgekozen, geproefd en goedgekeurd had, en toen had hij hoog aangeschreven gestaan bij de Heeren Bevis en hunne klerken, en hadden zij hem op allerlei ma nieren aangehaald en gevleid. En nu, om eene rekening van een armzalige vijftig pond, voot goederen, die aan hem zeiven geleverd waren, lieten zij hem in eene gevangenis opsluiten Hij was versteld over de ondank baarheid dezer ellendelingen. HOOFDSTUK XXXIII. 't Was op den tweeden dag nadat Fétis van zijne vrijheid was beroofd geworden, dat de post een dik pak ket van Mr. Durnford op Blooms- bury Square bezorgde, terwijl deze, na om vier uur gedineerd te hebben, met Lavendale een flesch Bordeaux, zat te drinken. Het schrift van het adres was hem onbekend, en de letters waren zeer slordig en onre gelmatig, alsof de hand, die ze ge schreven had, nauwelijks vastheid genoeg gehad had, om eene pen vast te houden. Hij haastte zich de zegels te ver breken, brandend nieuwsgierig, te zien wat er in was, want het post merk was dat van het naast bijge legen postkantoor in de richting van Flamestead en Fairmile. In den brief waren drie andere brieven ingesloten, waarvan het pa pier geel geworden, en de inkt ver bleekt was van ouderdom. Ze waren geschreven in het Fransch, en 't hand schrift, dat Mr. Herrick nooit te vo ren gezien had, was zeer klein en ineengedrongen. Aan de binnenzijde van den om slag stonden deze regels, even on leesbaar, en met dezelfde onvaste hand geschreven: „Mijnheer! De dood heeft de hand aan me gelegd. Uwe vrouw heeft me nooit kwaad gedaan, en ik zou haar gaarne eene goede kans geven, voor dat ik sterf. De ingesloten brieven, welke Squire Bosworth bij het lijk van den vader uwer vrouw gevonden heeft, zijn eenige jaren geleden door my ontdekt in zijn bureau. Mogen zij dienstbaar zijn, om u aan een for tuin te helpen, en u met meer wel willendheid te doen denken aan Uwe Dienstivillige Dienares „Barbara Layburne." (Wordt vervolgd). Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1895 | | pagina 6