MOHAWKS.
VAN
Mi SB M. E. bRADDON.
Naar het EnyeUch,
88)
Louis Fétis was sedert ongeveer
eene week een bewoner van dit
akelig verblijf geweest. In 't begin
zijner gevangenschap had hij eene
tamelijk hooghartige houding aan
genomen hij had gesnoefd en gepocht,
en aan zijn bewakers verteld, dat
de schuld, voor welke hij gegijzeld
was, maar eene kleinigheid bedroeg,
welke hij in staat zou zijn af te doen,
zoodra hij maar aan zijne vrienden
zou geschreven hebben, dat hij om
dat sommetje verlegen was. Hij had
iemand naar Soho Spuare en naar
Poland Street gestuurd, met bood
schappen aan zijne vrouw en aan
Mr. Topsparkle Hij had nergens
postpapier weten te krijgen, anders
zou hij wel geschreven hebbenmaar
hij was te ODgeduldig geweest om
te wachten, tot de langzaam loopen-
de dochter van Marjory een paar
velletjes papier en een pen was
gaan halen. Het antwoord was in
beide gevallen weigerend geweest.
Zijne vrouw had hem niet kunnen
helpen, zijn meester had het niet
willen doen.
„Ge hebt me in den laatsten tijd
erg geplukt, mijn goede Fétis, en ik
heb schuldbekentenissen van u, ten be
drage van eenige duizenden," schreef
Topsparkle. „Ge kunt daarom niet
verwachten, dat ik bereid zal zijn,
u dadelijk te helpen, wanneer een
minder inschikkelijk schuldeischer u
laat gijzelen, Uw huis en uw meubels
moeten nog al wat waarde hebben,
en Mrs. Fétis zal dus wel in staat
zijn zich geld genoeg te verschaffen,
om u weer vrij .te krijgen. Wat mij
betreft, ik verkies niet langer uw
melkkoe te zijn."
Mrs. Fétis deelde haar zeer waar
den echtgenoot op het met hare tra
nen bezoedeld papier mede, dat zij
geen guinea in haar bezit had. Zij
zou naar hem toegesneld zijn, om hem
te troosten en met hem te weenen,
maar de schok, door zijn inhechte
nisneming veroorzaakt, was zoo hard
aangekomen, dat zij er ziek van was
geworden, en wel in zulk eene mate,
dat zij zich niet in staat voelde, haar
bed te verlaten.
Fétis barstte in een stortvloed van
Fransche vloeken uit, toen hij dit
hatelijk gekrabbel gelezen had. Zij
was eene verraderes, eene huichelares,
de valschste aller vrouwen. Zij was
blijde, dat zij van hem bevrijd was,
dat zij kon koketteeren met de voor
name heeren, die zijn huis bezochten,
te pronken met brokaatzijden japon
nen en gepoederd hair, en te spelen
en ratafia te drinken met die kwas
ten van middelbaren leeftijd, die haar
op het tooneel bewonderd hadden,
die haar hadden zien dansen en giche-
len achter het voetlicht in verschil
lende balletten.
„Zij is een witgepleisterd graf,"
zeide Fétisen toen zette hij zich
neder in een stoffig hoekjen van de
morsige woonkamer in den huize
Marjory, en snikte luide. Hij gevoelde
zich verlaten door de geheele wereld,
geheel alléén in zijn ellende, als een
vergiftigde rat in een gat.
„'t Is niet de wijnkooper," sprak
hij bij zich zeiven; „'t zijn die twee
die verrader en die verraderes
die trouwelooze meester, die valsche
vrouw. Die twee hebben het met
elkaar beraamd mij te laten opsluiten
in een gevangenis. Hij is bang, dat
ik mij bekende geheimen zal open
baren, en meent dat hier de schor
pioen niet steken kan."
Hij vroeg om pen, inkt en papier,
zich voornemende een aanklacht te
gen zijn gewezen meester te schrijven
voor een der nieuwspapieren, maar
wederom was er een bezwaar. Miss
Marjory kon maar nergens een vel-
letjen postpapier vinden, 't Was
vreemdmaar er was den vorigen
dag zoo'n navraag naar geweest, er
was geen velletjen overgebleven en
't was te laat, om er buiten's huis nog
te gaan halen.
„Dan moet het morgen maar ge
beuren," zeide Fétis op moedeloozen
toon „wat ik heb te schrijven, kan
niet geschreven worden in een uur."
Hij zat daar bij het smeulende vuur
te mijmeren over een brief aan de
Flying Post een brief, waarin hij,
zonder zich zeiven te verraden, Mr.
Topsparkle zijn goeden naam voor
goed wilde doen verliezen. Hij kon
daarin niet ronduit schrijven wat hij
wilde en wist, maar hij kon booze
vermoedens wekkenhij kon in dien
brief op schandalen zinspelen, waarop
het publiek zoo belust was, en zijn
vijand onberekenbaar veel kwaad be
rokkenen, zonder dat hij zelf daarbij
eenig gevaar liep.
Het denkbeeld van deze wraak
neming beurde hem een weinig op;
maar toen het morgen geworden was,
was hij te ziek om op te staan van de
brits, waarop hij lag, in een vochtig
vertrek op de eerste verdieping, waar
nog drie andere legersteden waren,
't Was een achterkamer, die het uit
zicht had op een erf, omsloten door
een doodeu muur, en waarop een
regenbak stond. Hij was niet de
eenige ongestelde in dat vertrek. In
het bed naast hem, voor zijn oog
verborgen achter een verschoten oud
groen saaien gordijn, bevond zich
een zieke, die gedurende den nacht
had liggen ijlen, maar die gedurende
het grootste gedeelte van den dag in
een toestand van bewusteloosheid lag.
Fétis hield het er voor, dat de eene
zoowel als de andere toestand gevol
gen waren van geweldige dronken
schap.
Onder gewone omstandigheden zou
Mr. Fétis wellicht nauwlijks ziek ge
noeg geweest zijn, om gedurende dien
geheelen Novemberdag het bed te
houden, maar hij lag daar in een
toestand van wanhopige onverschil
ligheid zijn lot af te wachten, bij zich
zelf vragend, of Topsparkle wellicht
nog tot liefderijker gevoelens mocht
komen, en dan zich haasten zou, om
hem weder in het genot der vrijheid
te stellen, en of die trouwelooze vrouw
van hem misschien berouw mocht
krijgen over haar verraad, en tot
hem zou komen om hem te troosten
en op te beuren. Hij had een folte
rende hoofdpijn, en bracht een goed
gedeelte van den tijd sluimerend door.
En zoo ging de dag voorbij.
Hij stond den volgenden morgen
op, en ging naar beneden, naar de
woonkamer, waar hij in zijn eenzaam
hoekjen ontbeet. Hij vermeed zorg
vuldig alle verkeer met zijn mede
gevangenen drie heeren, die er alle
drie erg vervallen en haveloos uit- ij
zagen, een geestelijke van reeds ge
vorderden leeftijd, een broodschrijver
van hetzelfde type als Philter, en
een arm geworden koopman allen,
naar het scheen, even hopeloos ge
stemd.
„Wjj worden hier gehouden, om
Cambridge meer voordeel te bezor
gen," beweerde de geestelijke. „Op
zettelijk worden de kosten voor ons
allen zoo hoog mogelijk opgedreven,
en nog erger afpersingen pleegt men
tegen ons van zoogenaamd wettigen
aard en ik heb hooren zeggen, dat
er hier aan huis een soort van be
smettelijke ziekte heerscht, en dat
we waarschijnlijk allen ziek zullen
zijn geworden, voordat we naar de
Fleet worden overgebracht."
Fétis hoorde bijna onverschillig naar
de klachten zijns lotgenoots. Hij was
in dat verfoeilijke huis gekomen in
koortsigen toestand, lijdend naar den
geest en naar het lichaam. Naar 't hem
voorkwam, kon het bezwaarlijk erger
met hom gesteld zijn dan het geval
was. Hij zat daar, in zijn hoekjen
bij het vuur, den geheelen winterdag
door brandewijn te lepperen. Gaarne
zou hij dien brief aan het nieuwsblad
zijn gaan schrijven, zoo het niet
wederom op het bekomen van schrijf
materiaal had vastgezeten, en hij
miste de kracht om door te zetten,
en er op aan te staan, dat men hem
aan het benoodigde helpen zou. Een
soort van slaapzucht maakte zich van
hem meester; hij zat in het smeulend
haardvuur te staron, nu eens huive
rend, dan weder half smorend van
de warmte. Den volgenden morgen
werd hij in een veel erger toestand
wakker, en kon hij zijn hoofd niet
van zijn kussen opheffen den volgen
den nacht bracht hij ijlende door, en
gedurende eene week verkeerde hij
in een toestand, afwisselend van ge
voelloosheid en van dollen waanzin;
toen kwam de koorts wat tot staan,
en op zekeren middag, in een helder
oogenblik, hoorde hij het woord kin
derpokken uitspreken door een oud
vrouwtjen, de eenige persoon, die met
het oppassen van hem en zijn buur
man was belast geweesten toen
begon hij langzamerhand want hij
voelde zich licht in 't hoofd, waar
door hij niet spoedig iets vatte
te begrijpen wat er met hem was
voorgevallen.
Men had hem geplaatst in een
vertrek, waarin een patiënt aan de
kinderpokken verblijf hield, en hij was
aangetast door die vreeselijke ziekte.
Het huis was besmet; men had hem
daarheen gezonden, om hem uit den
weg te ruimen. Mr. Topsparkle had
er dit middel op gevonden, om zich
van een gevaarlijk werktuig te ont
doen. Topsparkle had er werk van
gemaakt, dat men hem zou doen gij
zelen de geheele zaak was een ont
werp van Topsparkle.
Hij verzocht, of Mr. Marjory bij
hem wilde komen, en na veel onder
handelingen, en nadat men hem tel
kens als 't ware gemarteld had, door
hem op dat bezoek 'van den heer
des huizes te laten wachten, verscheen
eindelijk de eigenaar van het hol.
Fétis beschuldigde hem van moord,
dat hij een slachtoffer, dat zich er
niet van bewust was geweest, had
opgesloten in zijn door besmetting
vergiftigd hol, met het boosaardig
opzet, om hem van 't leven te be-
rooven.
„Men heeft je omgekocht, om mij
uit den weg te ruimen," zeide hij.
„Dit huis van je is een guet-apens
en toen drong hij er op aan, dat
men hem naar de Fleet Gevangenis
zou overbrengen, opdat hij daar mocht
verblijven, totdat zijne schulden vol
daan zouden zijn.
„Ge zult eerst met mij moeten
afrekenen," antwoordde Marjory, „en
met den gerechtsdienaar, en met de
bewakersen, dit gezegd hebbende,
bracht hij eene rekening van ten
naastenbij dertig pond voor den dag.
Fétis was het huis binnengetreden
met minder dan dertig shillings in
den zak, en het grootste gedeelte
van die shillings had hij uitgegeven
voor borrels. Wat hij nog over had,
bedroeg minder dan een kroon.
„Laat aan mijne vrouw zeggen,
dat zij hier moet komen," schreeuwde
hij, „laat die feeks hier komenIk
heb een huis vol meubels, ik heb
veelvermogende vrienden. Verzoek
den Hertog van Wharton, of hij hier
wil komen."
„Moeten we dan een boodschap
naar Spanje zenden? Want daar
houdt Wharton zich tegenwoordig op,
en ik houd het er voor, dat hij bijna
evenzeer aan lager wal is als gij,
geachte heer, en dat hij u bezwaar
lijk zou kunnen helpen, ook al wilde
hij dat doen," spotte Marjory.
„Laat dan de Hertog van Bolton
hier komen."
„Zijn er ook nog meer Hertogen,
die uw edelheid wilde ontbieden
Daar hebt ge mijne kleine rekening,
Mr. Fétis, en zoolang die niet ver
effend is, blijft gij hier. Kinderpok
ken, verdoemd 1 er is hier niets van
dien aardwie dit zegt, werpt een
blaam op een fatsoenlijk huis. Uw
buurman heeft een aanval van geel
zucht gehad, het gevolg van een al
te buitensporig leven, maar hij is aan
de beterende hand, en met een dag
of wat zal hij er geheel boven op
zijn. Wat uw eigen toestand betreft,
mijnheer, ik houd het er voor, dat
gij een van die personen zijt, die
zoo bezorgd zijn voor hunne gezond
heid, dat de geringste aanleiding hun
het hart doet sidderen van angst."
„Stuur een dokter bij me, als ge
me dan niet wilt .loslaten uit dit
vervloekte huis, en laat mijne vrouw
onmiddellijk hier komen," schreeuwde
Fétis, woedend van verontwaardiging,
angst, toorn en wraakzucht.
Marjory liet hem razen en tieren
zooveel 't hem lustte. Hij was ten
eenenmale hulpeloos, en scheen nauw
lijks kracht meer te hebben om zich
te bewegen. Hij lag daar machteloos
en razende, als een vergiftigde rat
in een gat, gelijk hij nogmaals bij
zich zelf zeideer was geen toestand,
dacht hem, die meer met den zijne
overeenkwam. En zoo ging de korte
winterdag voorbij, totdat de avond
begon te vallen. Zijn buurman op
het bed achter de saaien gordijnen
sliep vast. Zijn gesnork was het
eenige geluid, dat in het vertrek
vernomen werd, en 't was onuitstaan
baar in zijn eentonigheid. Zijn on
zichtbare tegenwoordigheid was het
eenige gezelschap, dat Fétis geduren
de de laatste twee uur gehad had.
Opeens kwam het denkbeeld bij
hem op, dat hij zelf wel eens wilde
zien, wat den man eigentlijk scheel
de. Indien zijne ziekte werkelijk
geelzucht was, dan zou hjj zoo geel
zien als een nieuwe guinea; indien
hij leed aan die afgrijselijke ziekte,
waarvan gesproken was, dan zouden
de verschijnselen daarvan maar al te
blijkbaar zijn.
Fétis spande al zijne krachten in,
verliet zijn bod, en schoof het gor
dijn weg.
De ondergaande winterzon wierp
een weinig licht door het raam.
't Yiel op het gelaat van den zieken
man. God, welk een gelaat I 'tWas
vol naden, litteekens, vlekken, alles
de gevolgen van die ijselijke ziekte.
Gods beeld voor altijd ontsierd,
het menschelijke bjjna geheel uitge-
wischt door die vreeselijke bezoeking!
Hij stond bij het bed te staren op
dien misvormden slaper, en 't was
alsof dat schouwspel hem in een steen
had doen veranderen. Toen deinsde
hij van dat walgingw'ekkend ziekbed
terug, het gordijn ontviel aan zijne
bevende hand, en in sprakelooze
wanhoop liet hij zich weder op zijn
eigen legerstede nedervallen.
Er viel niet langer aan te twijfe
len. Men had hem met boos opzet
in dat besmette hol opgesloten. Dit
was Topsparkle's vreeselijk antwoord
op zijn onvoorzichtige bedreigingen.
Hij had den argwaan zijns meesters
gewekt, hem angst aangejaagd; en
aldus was het, dat Yivian Topspar
kle zich verdedigde.
Hij lag te rillen onder den morsi-
gen dekenzijne ledematen waren
als ijs, zijn hoofd was brandend heet,
en zoo lag hij te zinnen op wraak.
Hij wilde daar niet blijven liggen
als een redeloos dier, totdat de dood
hem uit zijn lijden verloste. Hij wilde
met Vivian Topsparkle afrekenen,
voordat de dood hem wegriep, hoe
weinig tijds te leven hem ook mocht
overblijven.
(Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,