MOHAWKS.
YAM
Miss M. E. BB. ADDON.
Naar het Engeltch
89)
Het oude vrouwtjen kwam nu de
kamer binnenloopen, voordat hij nog
tijd gehad had, om vormen te geven
aan zijne gedachten. Zij bracht twee
schotels met gort binnen, en had een
nachtlicht in een groote getraliede
lamp in de hand, dat zij neêrzelte
op den thans kouden haard, waar
het onwillekeurig deed denken aan
een vuurtoren, die lange schuinsche
lichtstrepen, over eene donkere zee
werpt.
„Ge zult zeker van avond aan niets
meer behoefte hebben, is het wel,
goede heeren?" vroeg zij. „Ik ga nu
naar mijn huis, en er zal hier nu
niemand meer komenik hoop nu
maar, dat gij een goeden nacht zult
hebben, en dan komt de oude Biddy
Flanagan morgenochtend weder om te
zien, hoe het met u is, en om u hare
diensten te bewijzen. Goede Hemel,
wat slaapt hij rustig 1" vervolgde zij,
een blik werpend op den man, die
daar lag te sluimeren achter het
saaien gordijn. „Zeker, het mag een
wonder heeten, dat hij er zoo weêr
boven op komt; maar ik vrees, dat
hij er niet zonder geschonden gelaat
zal afkomen, die arme, beste heer."
„Hoe laat is het, vrouw?" vroeg
Fétis.
,,'t Zal zoo wat op slag van zes
sen zijn."
„En is 't volslagen donker buiten
„Zoo donker als uw hoed, mijn
heer. God zegene uw edelheid, en
schenke u eene goede nachtrust!"
Zij was heengegaan, om met haas
tige schreden terug te keeren naar
haar kroost, en dat te voeden met
kliekjens eten, die zij van tijd tot
tijd te midden van hare dagelijksehe
bezigheden had weten meester te
worden, en die zij onder haar klee
deren had verborgen, 't Was bijna
iets even teeders, ofschoon het min
der eerlijk in zijn werk ging, als de
moederlijke zorg van den pelikaan
voor zijne jongen.
Fétis sluimerde nu een weinig,
droomde wat, en werd toen opeens
wakker, volmaakt helder van geest,
en hoorde de klok tien slaan.
Neen, hij wilde niet daar blijven
liggen als een hond. Hij wilde trach
ten op een of andere wijze te ont
snappen.
Hij stond op, en ofschoon hij ge
durende de eerste minuut of twee
wat waggelde, terwijl hij bij het doffe
schijnsel van het nachtlicht naar zijne
kleederen tastte, voelde hij zich toch
thans sterker veel sterker dan
hij zich 's morgens gevoeld had, toen
hij zich zoo goed en zoo kwaad het ging
wilde aankleedde, 't Was maar de
kracht der koorts misschien, maar
hij redde het er meê. Hij trok zijne
kleêren aan en liep naar de deur.
Deze was aan de buitenzijde ge
sloten. Toen beproefde hij het met
het venster, een oud wormstekig
schuifraam, dat gemakkelijk open
schoof, en hangende gehouden werd
door een uitgerafeld, half vergaan
koord. Hij steunde voor de voorzich
tigheid het schuifraam met een stuk
hout, dat hij op den haard vond
liggen, voordat hij het hoofd er uit
dorst steken.
Zijn medepatiënt had in den voor
avond wakker gelegen en liggen ijlen,
maar was daarna weder in slaap ge
raakt, en snorkte thans geducht.
Fétis keek het raam uit, en wierp
een blik op het erf, dat niet meer
dan veertien voet beneden hem was.
Daar stond in een hoek bjj den muur
van 't huis en dien van 't erf een
waterton, en eene schuins afloopende
houten goot was daaraan bevestigd,
door welke het regenwater van de
dakgoten in de ton liep. Deze goot
rees op een voet of wat afstands van
het raam omhoog, en Fétis, hoewel
reeds een man van zes en zestig
jaar, en ofschoon hij de koorts onder
de leden had, voelde zich vlug
genoeg, om langs die goot zich naar
beneden te laten zakken tot aan den
rand van de waterton, om van daar
op het erf te komen, 't Was eene
klimmerij, waarmeê een schooljongen
zich een half dozijn malen per dag
zou bezig gehouden hebben, enkel
voor de aardigheid. Hij knoopte zijn
jas over zijne borst vast, drukte zich
den hoed stevig op het hoofd, en
klauterde het raam uit, wist de hou
ten goot te pakken, en liet zich
voorzichtig en langzaam langs deze
nederdalen.
Zijne slanke en ontvleeschte ge
stalte en zijn geringe zwaarte be
wezen hem bij deze onderneming
goede diensten; hij wipte van den
rand der waterton op de straatsteenen
van het erf met de vlugheid van een
konijnen toen bleef hem niets over
te doen, dan een middel op te sporen,
om van het erf af te komen, wat
wellicht onmogelijk zou blijken, en
dan zou al zijne moeite vergeefsch
geweest zijn. Hij tastte om zich heen
in de duisternis, totdat hij een nau-
wen gang ontdekte, die onder een
huis doorliep, dat achter dat van
Marjory stond, en uitkwam in een
steeg. Daar was een ijzeren hek,
dat doorgaans gesloten wasmaar
de fortuin was den vluchteling gunstig.
Een van Marjory's onbevallige doch
ters had een boodschap gedaan in
den drankwinkel in de steeg, en had
het hek opengelaten. Een oogenblik
later was Fétis van het erf af. Hij
liep, zoo vlug zijne dunne beenen
het hem vergunden, de nauwe steeg
door, waar hij luidruchtig gepraat
en gelach hoorde in den drankwinkel,
terwijl hij daar langs liep. Den hoek
der steeg omslaande, kwam hij in
Fleet Street, en in de haastige ge
jaagdheid, waarmede hij zich het ge
not der vrijheid wilde verzekeren, viel
hij bijna hals over kop over een der
paaltjens, die daar het voetpad van
den rijweg scheidden.
Ofschoon het al zoo laat was, was
er toch nog drukte en beweging op
straateen reeks zware wagens, met
vermoeide paarden er voor stremden
bijna den weg; een liedtjenszanger
gilde eene politieke ballade uit voor
een herberg, terwijl een luidruchtig
rumoer verried, hoe het daarbinnen
toeging. Een straatgevecht bracht een
opstopping teweeg op de oneffen straat
tusschen Chanoery Lane en St. Dun-
stan, tot groote ergernis van een al-
derman, die, na in de City gedineerd
te hebben, naar het Westelijk gedeelte
van Londen op weg was, in een door
twee fakkels begeleiden draagstoel.
Fétis begon nu wat langzamer te
loopen, wist zich door alle hindernis
sen door veilig een weg te banen,
nauwlijks eenige vermoeidheid voe
lende, in weerwil van den treurigen
toestand naar lichaam en geest, in
welken hij zich bevond. Toch begreep
hij heel goed, dat zijne krachten hem
elk oogenblik konden begeven, en
daarom zag hij uit naar een huur
rijtuig of een draagstoel.
Even voorbij Temple Bar zag hg
een huurrijtuig staan; hij riep den
koetsier aan, die half in slaap op
zijn bok zat, en sprong er in.
„Soho Square," aeide hij, „op den
hoek van Greek Street."
Hij had vijf shillings in zijn zak,
meer dan genoeg dus voor zulk een
kleinen afstand. Het rjjtuig reed
rammelend langs het Strand, waar
het aanhoudend even moest blijven
stilstaan, om ruimte te maken voor
een of ander zwaarder soort van
wagen, en toen over Leicester Fields
naar Soho Square, waar de voerman
zijne paarden op den hoek deed Btil-
staan, zooals hem gelast was.
Hier stapte Fétis af zwak en
met onzekere schreden na de korte
poos rust. Hij betaalde den voerman,
en sloop toen naar een steeg aan de
achterzijde van het groote huis op
de Square een steeg, waar een
deurtjen uitkwam, dat toegang ver
leende tot Mr. Topsparkle's bedien
den vertrekken. Door deze kleine
deur placht Fétis in en uit te gaan,
wanneer hij zijn meester zijne dien
sten moest bewijzen, en hij had altijd
een sleutel van deze deur bij zich.
Hij had dien sleutel in zijn zak ge
had, toen hij in hechtenis was ge
nomen, en hij kon er dezen avond
gebruik van maken.
Zachtkens opende hij de deur
en ging naar binnen, daarna sloop
hij een gang door, die naar de
trap van het verblijf der dienst
boden voerde. Ditgedeelte vanhethuis
was een doolhof van gangen en kleine
vertrekken, die voor verschillende
huiselijke doeleinden bestemd waren.
Hg kon de stemmen der dienstboden
hooren, die den avondmaaltijd ge
bruikten in de groote steenen voor
zaal, waar zij zich aan spijs en drank
te goed deden te dezer ure, en waar
zij, daar Mr. Topsparkle en Lady
Judith uit waren, vrij wat luidruch
tig waren en zich menige ruwe aar
digheid veroorloofden ten koste van
hun heer en hunne mevrouw, en
van de personen, met wie deze om
gingen. 't Was het uur, waarop alle
kluisters der dienstbaarheid afgewor
pen waren, en knechts en meiden
stoeiden, en lawaai maakten, zonder
dat zij behoefden te vreezen, over
vallen te zullen worden, daar de huis
houdster zelve haar avondafspraken
had, en zelden voor middernacht
thuis kwam, en men er vast op re
kenen kon, dat de hofmeester stom
dronken in zijn eigen kamer lag,
zoodat er ook van hem niets was te
vreezen; terwijl het niet waarschijn
lijk was, dat Mr. Topsparkle en Lady
Judith, en de lakeien in hun gevolg,
vóór drie uur in den morgen zouden
thuis komen. Haar avond was een op
eenvolging van bezoeken aan verschil
lende bijeenkomsten, nu en dan afge
wisseld door een bezoek aan de opera
en de bijwoning van een gemaskerd
bal. Zij kwam dan afgemat thuis,
en zuchtend over het vervelende van
haar leven. Nooit waren er zoo saaie
partijen geweest't was een ver
velende wereld, en zij bewonderde
zelve het geduld, waarmede zij dat
alles uitstond. En dan, als zij er toe
gestemd was, nam zij twee of drie
harer satellieten mede, en ging dan
zitten kaartspelen en ratafia drinken,
totdat de stralen der in dit seizoen
laat opkomende zon een rooden gloed
wierpen door de reten der blinden,
zoodat het denkbeeld bij hen kon op
komen dat er brand was.
In de gangen en op de trap was
alles duister; maar Mr. Fétis kende
elk hoekjen en iederen drempel. Hij
sloop naar de achtertrap toe, die
kronkelend omhoog rees, tusschen
de staatsie-vertrekken en de dienst
boden-kamers door, en verder voerde
naar een smal trapportaal, op 't welk
Mr. Topsparkle's slaapkamer uit
kwam. Hij opende de deur van dat
gewijde vertrek, en ging er binnen.
Daar brandde vuur op den haard,
en 't was er licht genoeg, om te
kunnen zien, dat de kamer ledig
was. 't Was een klein, weelderig
gemeubeld vertrek. Het lage, smalle
Fransche ledekant was omhangen
met een gordijn van gewerkt fluweel
van eene zoo donker roode kleur,
dat het bij het licht van hot haard
vuur zich als zwart vertoonde. Een
tapijt van prachtig bont lag voor
het ledekant, en een ontzaggelijk
groote armstoel, voorzien van scher
men aan de zijden, om den tocht af
te keeren, stond bij den haard. Eene
kleine theetafel met dunne pooten,
en een Italiaansche kist op gebeeld
houwde pooten maakten met het pas
genoemde het ameublement der
kleine kamer uit.
Drie kostbare juweeltjens van Ita
liaansche kunst, een Carlo Dolce,
een Leonardo en een Titiaan alle
drie kabinetstukjens versierden
de wanden, en een Venetiaansche
spiegel in een lijst van zilveren snij
werk hing boven den schoorsteen
mantel.
Fétis ging op zijn hurken voor
het haardvuur zitten, en warmde
zijne ledematen, die alle hem pijn
deden. Terwijl hij daar zoo zat, over
viel hem eene rilling, en zijne tanden
klapperdenhij voelde wel, dat hij
weder de koorts kreeg, en toen ver
liet hij zijne plaats bij het vuur en
vlijdde zich neder op het bed zijns
meesters, waar hij den kostbaren ge-
borduurden Indieschen deken be
zoedelde met het stof en het vuil
van de straat. Die deken was een
meesterstuk, door Lady Judith uit
gekozen in het Indiesche Huis, waar
zij zooveel geld besteedde, en zoo
veel tijd verspilde; eene plaats van
bijeenkomst, waar dagelijks op de
beleefdste manier smetten werden
geworpen op veler goeden naam, en
waar de priesteressen der mode elkan
der met eene zich steeds gelijkblij
vende hoffelijkheid benijdden en
haatten.
Fétis lag op deze Oostersche rozen
en lelieën, en staarde op het vuur,
benieuwd, wat Mr. Topsparkle wel
zou denken, als hij binnen kwam en
hem daar vond. Maar hij wenschte
niet onmiddellijk ontdekt te worden.
Hij wilde zich eerst in dit weelderig
vertrek schuilhouden, om dan als
een spooksel voor zijn schuldigen
meester te verrijzen. Er was eene
kleine ruimte tusschen het bed en
den muur, juist breed genoeg voor
Fétis om er zich te verbergen, en
deze smalle ruimte sloop hij binnen,
toen hij voetstappen hoorde naderen,
en daar lag hij tusschen de rijke
plooien der fluweelen gordijnen, en
't was er een warm en zelfs weel
derig nachtverblijf.
Hier geraakte hij in slaap van
uitputting, 't Was reeds dag, toen
hij ontwaakte; het vuur brandde nog
op den haard't was aangehouden
en voorzien door den slaaf, die des
nachts de wacht hield in het groote
huis. Fétis kon de houtsintels door
den rooster hooren vallen, evenzeer
als de eentonige ademhaling zijns
sluimerenden meesters.
Hij verliet sluipend de plaats, waar
hij nachtverblijf gehouden had, en
liep naar den haard. Hij ging in den
grooten armstoel zitten, warmde zijne
pijnlijke leden bij het vuur, en wacht
te zoo het ontwaken zijns meesters af.
Hg had lang en vast geslapen,
zonder evenwel zich daardoor ver-
frischt te voelen. Hij dronk eene
karaf met water ledig, die op de
tafel bij het bed stond, en bleef al
huiverend zitten wachten.
De klok sloeg acht, en Mr. Tops
parkle rekte zich uit en wreef zich
de oogen. Hoe laat het ook werd,
eer hij 's nachts op bed kwam,
bijna zonder onderscheid werd kjj 's
morgens op dit uur wakker, 't Was
zijne gewoonte nog een paar uur
op bed te blijven liggen, nadat hij
wakker was geworden; maar zijn
slaap was gewoonlijk over met het
slaan van achten.
(Wordt vervolqd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.