arxMfixs
sarsocyi NUAHa aa
'lï3'ni WH
(••If SHTKSIISE H)
■sapsooi ±N30NiA
aooa
•aiVHOXSTJ K3Ï
4
Stijntjes kluis besloten werd, terwijl de vierde begren
zing als de eerste van hout was opgetrokken.
Bij het kleine venster rechts bracht zij haar dagen door.
Met een smerig touwtje aan een in 't paneel gesla
gen spijker vast gemaakt liet de klapdeur, welke een,
slechts hierdoor te bedwingen neiging tot openslaan
deed vermoeden, altijd genoeg lucht door om in Stijn
tjes kamertje den dampkring vrij zuiver te houden en,
was het der borstige daardoor wel eens luchtig genoeg,
't had toch dit voordeel, dat de rook, want 't rookte
er wel eens, altijd een hoogst welkomen uitgang vond.
In dit vertrekje, op een houten beun de steenen
vloer maakte deze voorzorg noodig naast een verveloos
tafeltje sleet Stijntje den haar nog restenden levenstijd.
Binnen klein bestek voorzeker greep ze toch van haar
zitplaats naar den eenen kant dan kon ze tang of pook
vatten om de kolen van haar vuurpot aan te wakkeren
of een turf te voegen bij de overigeboog ze naar de
andere zijde dan liep ze, bij manier van spreken, gevaar
in haar bedstede te land te komen keerde zij zich om
dan hield zij, dus te zeggen, den sleutel van haar
vuren-houten kastje in de handstond ze op en deed
ze slechts een pas voorwaarts, zoo kon ze na 't vruch
teloos gemorrel des bezoekers aan 't touwtje, hem ter
stond den toegang schenken tot haar cel.
't Was een klein hokje met wit bepleisterde wanden
slechts aantrekkelijk door de netheid welke er heerschte,
en door de bewoonster die er bij mijn eerste bezoek
reeds zes jaar had doorgebracht.
Niet door haar schoon of sporen van vervlogen
schoon, trok ze de opmeikzaamheid. De arme ziel toch
was foei-leelijk. Als een knipmes gebogen, zoodat haar
hoofd al meer en meer den grond zocht, scheen haar
uw ubb ueepoSjoAO ibaa ooz ajjaja-sjaqumuaoqos ap-
uBtu ^ra yaaq avuou 'aA\n qaiz jbbj^ •qaiqaraum q(
ubb apjaqqns fjipcuamum; ooz ubiu u(m qup uapax
rao ]oas uo 'amtaoqaS uba sqiu aoj §ou qoq sbaa ja
jbbui// Miiojprif arauzqsBjds ap uogaq (('aqaozaq aq siaja
o&nfi1S mo 'aauaraop 'araouaSjooA guej pj appcq a^//
•piaqpjaai
-aq azap jooa qi a;>[UBpaq 'apjiAA uarainj ajBq ap fira
aftufiqg jajAaoq ua 'jaara uapoqs uaa§ uojbaa jg
'dBjjiapjoz jap apajq apjau ap do 'qazjoA japnoz qaiu
qoo q( fiz 'uaqqtz SuiS ua moq|aA\ uaq aqqaaq qj
•puora
Japiaq qm quojqjaaAV ((aauamop" uaqojdsaS puarafq
uaa ua 'do jBedqqoa qaq puoqs 'uaSia raBpjaqsmy uba.
fuaSinq auiajq jap piaqpuaA8i[-jBBjaa[ ap jb qaj\[
'SiqazaS qjoos ufiz ui ja qaq qi puoA qooj,
•uapuaAA jo uajaaq qoiz ja puBtuaiu uoq qoo 'dump
-sqBqBq nap uba Mnejq ua qaaq puaqqiqs ja sb^ q(
•aqqooj tlfid ufiz uazuiadaS aqaoz ui aqfq
-auuBTO ap na uaiajq aq qBZ a«oj aq[i[aAino.TA ap |Plav
-jaq 'aijjoq qsmf afqufiqg quoqas pc.iq uauuiq qi uoog
•qo[Bq uaqajsjaA
naa uba qqapaS jBBjazoqj uajaaq sap umjq ajuq qBMqai
spaaj ap 'uaqBtu aq jaqoojg Sou SuqaqoooSaq ap rao
ua 'a}s)BB[djaA racpjaqsray apaoS uiiui ui sdBjqsuaa
firn qup pjooq q( do (asduq uaa ua nodsf uajqoqs ui
uagaiuaJBBp jaqsnz jneq 'sqnuuappop aqoojS ap qara ua
quf q( ui aauoja^sbS sq uaqqiz uaiz aq afqpjBq qaq rao
JBBp aijp aip qqoizag qfqaqBnnaA uaa qaq puoA qp
•aAjaz .iBBq rao nep 'pBqsaqjooqaë jaufira sjauow
-aq 'uapuaiJA aaAiq ap rao jaara susqq pSazaS qfipaa
'do J38a\ afqufiqg qi qqooz qsraoq unq bu Sipaodg
•afqufijj, jaufiz sqBBjdaqjooqaS ap uba piaqqfijamjB ap
8
5
opgezwollen rood gezicht met de fletsche varken-achtige
oogen, uittermate geschikt om kleine kinderen naar
bed te jagen. Menigmaal heb ik dan ook, haar aan
schouwende, gedacht, dat, waren alle dochteren Eva's
als zij, de koning der hartstochten weldra onttroond
wezen zou.
Evenmin kon haar levensgeschiedenis merkwaardig
heeten. Kookend, schrobbend, ploeterend, was ze als
dienstmaagd oud geworden. Ze had in die betrekking
Amsterdam gezien, zonder het ooit te leeren kennen
en was naar haar geboorteplaats teruggekeerd, met
't begin van een krommen rug en de kiem eener
borstkwaal. Toch had ze hier nog een paar jaar voort-
gezwoegd, tot ze, onbruikbaar geworden, aan de be
deeling verviel en het armen-kamertje betrok.
Belangrijk was ze slechts door haar onverstoorbare
blijmoedigheid. Ik zet het u, wanneer ge niet langer
in staat om uit te gaan, geplaagd door de kwalen van
den ouden dag, bijna altijd alleen zijt en nagenoeg
zonder hulp uw hebben en houden redderen moet, ter
wijl de ledige tijd eindeloos lang duurt, daar uw geest
te weinig teerkost heeft kunnen opdoen in 't leven
dat achter u ligt, ik zet 't u jaar in jaar uit te
staren op een bleekje zonder verschiet, en dan vrolijk
en opgeruimd te blijven, als zij was.
Wierp ik er soms een balletje van op, dan klonk het
Och neen, dominee, vervelen doe ik me nooit,
'k Heb wel een klein boeltje, moar als je allienig binnen
zoo as ik, is er altied wat te doen. Mien bed afhoa-
len, 't weer opmoaken, mien koamertjen schoonhouden,
mieu potjen kooken, och neen, dominee, 'k verveel
me niks. En as ik 'edoan heb, wel nou dan neem ik
een boek, den biebel of een oar en dan lees ik een