CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsche uitgave.
4)
Signora Donati was ziekelijk;
nooit was zij den vreeselijken schok
van den dood haars echtgenoots te
boven gekomen, doch zij had nimmer
vastheid van karakter gehad. Carlo
was te ridderlijk om hier ooit mis
bruik van te makenhaar kleinste
wensch was hem een bevel geweest,
en de twee hadden elkander steeds
afgodisch lief gehad. Maar Nita, toen
zi) uit het klooster tehuis kwam, had
waarom, zou zij niet hebben kun
nen zeggen eene gewaarwording
als was zij eene indringster; zij kon
zich niet tehuis gevoelenen, de har
ten van anderen naar het hare af
metende, verbeeldde zij zich dat men
niet om haar gaf. Misschien liet haar
moeder een beetje te veel uitkomen
dat Carlo haar gunsteling wasmaar
wezenlijk, het was moeieljjk niet
meer te houden van den zoon, zoo
vol liefde en toewijding, dan van de
dochter, die niets zocht dan haar eigen
genot, en nooit uit zich zelve het ge
ringste voor haar deed.
Misschien ook was het waar dat
Carlo niet bijzonder veel om zijn
zuster gaf; zij stelde in ieder geval
zijn goed humeur vreeselijk op de
proef. Hij kon haar hinderlijk ver
toon van vroomheid niet uitstaan, de
drukte die zij maakte over haar vas
ten, haar knielen, enz. Hij betrapte
haar gedurig op allerlei kleine be
driegerijen, en eenmaal, na een meer
dan gewoon bedrog, had hij er haar
ernstig over onderhouden.
„Gij zijt niet waard den naam
Donati te dragen," riep hij toornig.
Zijn jongensgevoei van eer was een
diepe wonde toegebracht, en zijn
familietrots gekwetst, toen hij bevond
dat Nita niet beter was dan het gros
der menschen.
„Misschien draag ik hem niet eens
lang meer," gaf zij boos ten antwoord.
En deze woorden kwelden den ar
men Carlo jaren lang. Want kort
daarna verspreidde zich door geheel
Napels het gerucht dat Anita Donati
was weggeloopen met haar muziek
meester, een baszanger, die dien
winter aan het San Carlo theater
verbonden was geweest.
Gelukkig lag de Villa Bruno een
eind buiten de stad, en gevoelde de
Signora zich te zwak om veel onder
de menschen te komen. Zij kon haar
smart in de eenzaamheid dragen, en
behoefde geen masker voor te doen,
en zich te houden alsof er niets ge
beurd ware.
Maar Carlo was midden in de
menschenwereldhij moest de ver
ontwaardiging en de verwenschingen
van zijn oom Guido aanhooren, hij
moest het pijnlijke van de eindelooze
vragen der buitenwereld doorstaan,
hij moest het vreeselijke bewustzijn
met zich omdragen dat de naam van
zijn zuster in de gansche stad door
het slijk gesleurd werd, en dat, voor
de eerste maal, een Donati zich een
welverdiende blaam op den hals had
gehaald.
Sedert had men niets meer van
Anita gehoord, behalve dat zij, on
geveer een week na haar vlucht, aan
haar moeder een courant had gezon
den, met de annonce van haar hu
welijk. Maar Signora Donati was den
schok nimmer te boven gekomen, en
bleef zichzelven beschuldigen, want
zij voelde terecht, dat, zoo hare ver
houding tot hare dochter inniger
ware geweest, iets dergelijks nooit
gebeurd zou zijn.
Vijf jaren waren sedert voorbijge
gaan, en de Tijd had zijn vertroos
tende hand laten gaan over beide,
droefheid en schande. Voorzeker had
Carlo niet anders dan geluk gevoeld
onvermengd geluk toon hij op
dien zonnigen lentedag van Napels
naar huis reed! Hij wist niets van
die onheilspellende, kleine paragraaf
die uit de „Piccolo" wasj gescheurd,
maar galoppeerde, voort over den
grijzen, stofBgen weg, voorbij maïs
velden, olijventuinen en wijngaarden,
door de lange, donkere grot van Po-
zilipo, naar het schilderachtige, zuide
lijke stadje Pozzuoli. Hij lette nauwe
lijks op al de schoonheid rondom
hem; hij zag niets dan het gelaat
uit zijn droomen, en zelfs de hoeven
van zijn paard dat over den weg
vloog, schenen telkens en telkens het
woord te herhalen: „Francescal
Francesca! Francescal"
HOOFDSTUK III.
Francesca.
O, atei veling. als n 't leven tegenlacht,
Slechts vreugde u wacht,
Denk wie voor u des Hemels heerlijkheid
Zich heeft ontzcid;
Dan geeft gij willig wat u 't meest behaagt
Als Hij het vraagt.
Keblk.
Terwijl Carlo van Napels terug
reed, en Signor Merlino met zijn
Operatroep tusschen de Zuilen van
Hercules door in de blauwe Middel-
landsche zee stoomde, zat Francesca
Britton in een klein, steenen belve
dère in den tuin van Casa Bella
Van tijd tot tijd sloeg zij de oogen
van haar naaiwerk op, om naar die
zelfde blauwe Middellandsche zee te
zien, of naar de schoone bergen van
Ischia, die door den boogvormigen
ingang duidelijk zichtbaar waren.
Schoon reeds als kind, was Fran
cesca schooner nog als jong meisje
zij was allerbekoorlijkst. Niet alleen
om de zuivere, ronde vormen van
het gelaat, den fijn besneden neus,
en het zware, golvende, donkere
haar dat van het blanke voorhoofd
naar achteren was gestreken dit
alles zou men in zwart en wit kunnen
doen uitkomen, zonder dat men ook
maar het geringste begrip kreeg van
wat zij was. En inderdaad, dit was
meer dan eens gebeurdphotografen
hadden hun best gedaan, maar hun
kunst schoot te kort. Een photogra-
phie kon de onloochenbare bekoor
lijkheid van de immer wisselende
uitdrukking op haar gelaat niet
weêrgevenhet lieldelijke van haar
donkergrijze oogen, het kuiltje in
haar wang, dat wel het zinnelieeld
scheen en teeken harer zonnige na
tuur. Neen, een photographie kon
in het geheel geen denkbeeld geven
van haar schuwe bevalligheid, van
het reine van geheel haar .wezen, of
van dien zin voor het humoreske,
die in haar huiselijk leven zoo aardig
uitkwam. De buitenwereld vond het
mooie Engelsche meisje koud en on
genaakbaar, en het buitenleven had
de haar aangeboren verlegenheid niet
verbeterdmaar zelfs al had zij mid
den in de wereld geleefd, Francesca
Britton zou men buiten haar eigen
kringetje nooit goed hebben leeren
kennen, zjj behoorde tot diegenen
die het beste van zichzelf voor haar
eigen volkje bewaren.
Zij werd uit haar droomen opge
schrikt, toen zij een klein evenbeeld
van zichzelve den rechten, zonnigen
weg zag afvliegen die naar het bel
vedère liep, en aan beide zijden be
plant was met azalea's, gloeiende
van vuurroode bloesems, en hooge,
witte oleanders.
„Dino stuurt mij," bracht het kind
hijgende uit. „Dino stuurt mij, met
dit kaartje voor vader. Waar is va
der? Zij dachten dat hij hier ergens
was. En verbeeld u, Fran, Dino zegt
dat Carlo er is, en dat hij aanschel
de, juist als iemand die een visite
komt maken, en zijn kaartje gaf.
Verbeeld u, Carlo aanschellen!"
En Sibyl schaterde van lachen,
terwijl zij in het zomerhuisje in het
rondsprong. Haar zuster liet haar
naaiwerk vallen, en het kaartje
aannemende, keek zij er naar, en
bloosde en lglimlachte, zoo, dat ieder
ander dan de onopmerkzame Sibyl
verrukt ware geweest.
„Dino knikt maar, en lacht, en
zet zoo'n gek gezicht," vervolgde het
kleine ding. „En hij zegt dat Carlo
misschien komt om te vrijen, maar
hij wil niet zeggen wat dat beteekent.
Wat is vrijen, Fran? Is het iets van
het nieuwe lawn-tennisveld?"
„'t Is een spel, dat men speelt
als men van elkaar houdt, kindje.
Daar, breng het kaartje maar gauw
aan vaderhij is ginds in de oranjerie."
Weg vloog de kleine bode om haar
boodschap te doen, eu Francesca
bleef zitten peinzen, nu en dan bij
zichzelve glimlachend, als zij dacht
aan den geliefden naam met zijn
j nieuwen titel. Carlo „advocaat I" het
was zoo grappig! Het was juist iets
voor hem zich eerst te laten aan
dienen, en plechtig in het salon
te worden gelaten, in plaats van zoo
als anders over de stekelige heg te
springen, die de tuinen van Casa
Bella en villa Bruno scheidde. Toen
doortintelde haar een vreemd gevoel,
het was niet van hoop, ook niet van
vrees; en haar hart begon hevig te
klop, en. Zy kon de stilte niet langer
verdragen, en opstaande, verliet zij
het zomerhuis, en ging het pad af,
tusschen de oleanders en azalea's.
Eensklaps hoorde zij een vluggen
voetstap naderen, toen kreeg zij door
de boomen heen, de slanke, fraaie
gestalte in het oog, die zij zoo wel
kende. Ach, hoe kinderachtig was zij 1
Waren zij al niet sedert jaren de
grootste vrienden geweest? Waarom
zou zij hem dan vandaag niet gewoon
te gemoet gaan? Zij beknorde zich
zelve, en stond stil omdat haar voe
ten weigerden verder te gaan, en
terwijl haar vingers zichtbaar beefden,
trachtte zij een tak van de roode
bloemen af te plukken.
„Dat kunt ge niet, het is te hard
voor ui" riep Carlo die den hoek
om kwam en haastig naar haar toe liep.
„Neen, neen," lachte zij, „gij denkt
altijd te min van mij," en met een
krachtigen ruk trok zy den tak er
af. „Hier hebt ge van eene goede
vriendin een bloem voor het knoops
gat van den „avvocato." Ik feliciteer
u wel."
„De „avvocato" is niet tevreden,
hij vraagt meer!" zei Carlo glim
lachend.
„Heel goedoude vrienden moeten
geen complimenten maken," ant
woordde zy vroolijk, blijdde dat zij
haar bedaardheid terug gekregen
had; „ga maar mede naar het belve
dère, en ik zal er een takje maiden
hair bij doen."
Zij liepen te zamen het pad op,
terwijl Francesca nu en dan stilhield
om van het maidenhair te plukken,
dat hier en daar tusschen de oude
steenen groeide.
„Ziedaar," riep zij uit, terwijl zij
in het koele zomerverblijf gezeten,
vlug de varens om de bloemen schikte,
„ziedaar, zijt gij nu tevreden?"
„Nog niet geheel," zeide hij, „ik
ben zoo onhandig, steek gij ze er in
voor mij."
Zij maakte de bloemen in zijn
knoopsgat vast, en weder begonnen
die vervelende vingers te beven. Carlo,
die dit met verrukking opmerkte,
greep haar hand in de zijne, en
drukte er een hartstochtelijken kus op.
„Vergeef mij, Francesca!" barstte
hij uit, „ik kon niet langer wachten,
gy zult mij dien eenen kus wel ver
geven. Mijn lievelingmijn lieveling!
ik heb zooveel jaren op u gewacht I"
Zijn gelaat dat gloeide van liefde,
en hoop, en innige vereering, was
naar haar toegekeerd. Zij zag het
slechts een oogenblik, want er was
iets dat als een mist voor haar oogen
deed komen, en toen zij weder goed
zien kon, durfde zij zijn blik niet
ontmoetenin plaats daarvan keek
zij naar buiten, naar de blauwe Mid
dellandsche zee.
„Ik heb u lief gehad, Francesca,
al die jaren sedert gij van Engeland
terug zijt, sedert gij terug zijt
gekomen, na dien vreeselijken tijd,
en ons weer geluk en vreugde ge
bracht hebt. Ik heb het uw vader
gezegd, ik smeekte hem het u
te mogen zeggen, maar hij gebood
mij te wachten. Bijna vijf jaren heb
ik gewacht, en oFrancesca, somtijds
wist ik niet hoe ik hier durfde komen.
Gedurig heb ik bijna mijn woord ge
broken, maar nu geeft uw vader mij
verlof tot u te gaan, en mijn liefde
voor u uit te spreken. Liefste, zie
mij aan, spreek tot mij!"
Zij keerde zich om, en keek vlak
in zijn verlangende, teedere oogen
een lange, innige, doordringende blik
was hettoen begonnen haar lippen
een weinig te beven, maar zij bedacht
zich, en glimlachte.
„Wat wilt gij dat ik zeggen zal
„Zeg," riep hij hartstochtelijk, „zeg
ik zal mijn best doen u lief te heb
ben." Zij schudde het hoofd.
„Dat kan ik nooit zeggen," sprak
zij, en wederom wendden zich hare
oogen naar de Middellandsche zee.
Maar het vurige, het woeste van
zijn ItaliaanBche natuur joeg haar
bijna vrees aan. De wanhoop stond
op zijn gezicht te lezen, wanhoop
klonk in zijn stem; hij dacht geen
oogenblik na over de beteekenis
harer woorden, maar riep:
„Francesca, Francesca, zeg niet
dat ik te laat komMijn schat, mijn
lieveling, ik kan niet leven zonder
u. Trek dat „nooit" terug!"
Innig bedroefd dat een schertsend
gesproken woord zulk een hevige
uitbarsting veroorzaakt had, sloeg zij
de armen om zijn hals, drukte haar
gelaat tegen het zijne, en snikte:
„Carlo mio, breek mij het hart niet
door my verkeerd te begrijpenik
kan nooit mijn best doen u lief te
hebben, want ik heb u al lief
De innige liefde en teederheid in
den toon harer stem, de kinderlijk
eenvoudige overgave van zich zelf
in haar eenvoud meer echt vrou
welijk dan alle verlegenheid of aar
zeling alles stemde Carlo's ver
rukking tot volkomen zaligheid. Het
kortstondige misverstand, de schaduw
van een wolk die aan zijn hemel
gedreigd had, deed. de zonneschijn
des te heerlijker zijn. Hij kon geen
woord uitbrengen, maar hield haar
alleen lang in de armen geklemd,
als symbool hunner verloving.
„Mijn liefste," fluisterde hij einde
lijk, „gij hebt mij een vreeselijk
oogenblik doen doormaken. Zonder
u te leven, Francesca, zou even goed
zijn als gekruisigd to worden!"
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LUUSJES, te Haarlem.