CARLO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) VAN EDNA LYALL. Naar de tiende EngeUche uitgave ii) Eindelijk zeide zij: „Liefste, ik moet naar huis. Vader zal terug zijn en hij weet niet waar ik ben. Mag ik hem vragen eens hier te komen, en te zien of hij iets voor u doen kan Cailo nam haar voorstel dankbaar aan. Hij kon niet denken, niet han delen, en hij gevoelde welk een steun hem de hulp zou zijn van den vrien delijken Engelsehman, die altijd gaar ne anderen van dienst was. „En dan Nita!" riep hij uit met een ontsteld gelaat. De belofte die hij gedaan had, stond hem op eens voor den geest. Zij lag hem als een steen op het bezwaarde hart; hij had be loofd haar te zullen redden, maar hoe die belofte na te komen, was hem nog een raadsel. „Ik wilde u juist over Nita spre ken," zeide Francesea. „Eerst zeide zij dat zij onmiddellijk naar Napels terug moest, en zij scheen bang te zijn u te ontmoeten. Maar ik geloof wel wezenlijk, ik geloof dat zij zou willen blijven als gij tot haar gingt, en als zij gevoelde dat gij nog om haar geeft. Zij is vreeselijk be droefd, en niemand anders dan gij kunt haar troosten, Carlo mio." „Niemand anders dan gijNiemand anders dan gij 1" Die woorden vervolgden hem steeds, toen hij zich omkeerde en naar Nita ging. Zijne moeder had op hem al haar vertrouwen gehad. Ook Fran cesea scheen te denken dat bij hem alleen de mogelijkheid lag om zijne zuster te winnen. Het was hem als drukte hem reeds dat vertrouwen alleenhij wist volstrekt niet wat te doen, wat te zeggenhij had zelfs geen gevoel voor haarzijn liefde scheen doodzijn hart koud en ver steend door smart, en toch trad hij gedreven door de waarheid van die woorden „niemand anders dan gij" Nita's kamer binnen. Haar gezicht was in het kussen verborgen, zij snikte hoorbaar, en lette er niet op dat hij binnenkwam. Hij ging naast haar bed zitten, en nam werktuige lijk hare handhare snikken roerden hem niet, en er kwam geen woord van troost over zijne lippen. Maar terwijl hij zat te kijken naar het kleine handje dat in de zijne lag, voelde hij als een steek in zijn hart. De hand was zóózeer als die van zijne moeder, dat hij nauwelijks ge- looven kon dat het de hare niet was eerbiedig en liefdevol drukte hij ze aan zijne lippen, voor de eerste maal in zijn leven gevoelende wat het zegt eene zuster te hebben. Die pijn, en dat nieuwe bewustzijn deed zijn hart weer in hem ontwa ken zijn werk lag voor hemzijn radeloosheid ging over in eene opwel ling van liefde en medelijden, en in dat vurig verlangen om te helpen, dat alle wantrouwen in zichzelf weg neemt, en zijn eigen gids weet te zijn. „Nita mia," zeide hij, terwijl groote tranen op de kleine hand vielen, „schrei zoo niet. Zij heeft nu rust, en is gelukkig, wij mogen haar niet terug wenschen." „Maar ik ik heb haar gedood snikte Anita „Neen, zeg dat niet, denk dat nooit," riep hij„gij hebt goed gedaan met thuis te komen. Het is Gods wil." Al het aanhooren van Enrico's skeptische redeneeringen, hadden dat merkwaardig, kinderlijk geloof, dat een der schoonste eigenschappen is van den Italiaan, niet kunnen schok ken. Sia fatta la volonlh di Dio Gods wil geschiede! De woorden werden geuit met een ernst en een eenvoud, die een En gelsehman zouden hebben verbaasd. Hij wachtte niet om het rechte woord te vinden, of dacht er niet over na hoe zijn woorden zouden worden opgeno men hij sprak alleen de vaste zeker heid uit, die, in zijn vreeselijke smart, zijn eenige troost was geweest. „Gij moet weten, Nita," hernam hij, toen zij een weinig kalmer werd, „dat ik alles vernomen heb; zij heeft het mij gezegd, en is in vrede heen gegaan, omdat zij wiBt dat gij gehol pen zoudt worden. Gij zult dat ver trouwen toch niet ijdel doen zijn „Als gij mij wildet helpen," stamel de Anita. „Ja zeker, dat wil ik!" riep hij van ganscher harte. Het was nu het oogenblik niet, om aan détails of moei lijkheden te denken, hij kon niet an ders dan haar onvoorwaardelijk zijn woord geven. Toen, nadat zij nog even een en ander besproken hadden, kwamen zij overeen dat Carlo een briefje aan Merlino zou schrijven, om hem te zeggen dat Anita een paar dagen op de villa Bruno blijven zou. „Maar o, schrijf toch vriendelijk," riep Nita, „pas op dat gij hem niet boos maakt." Carlo schreef in zeer beleefden vorm, en liet het briefje door den ouden Florestano naar Napels bren gen, die ook aan Guido Donati en aan de Ritters de droeve tijding bracht, en opdat hij er zoo gauw mogelijk zijn zou, overreedde men hem met het rijtuig te gaan, waar mede Nita dien morgen gekomen was. Zoo verliep de tijd in de akelige vervulling van allerlei pijnlijke bezor gingen, en eindelijk kwam de nacht. Maar Carlo sliep weinig, en stond den volgenden morgen op, slecht voorbereid tot het werk dat hem wachtte. Niets dan de levenslange gewoonte om zijn eigen wenschen te doen achterstaan bij die van anderen, hield hem staaude. Met. betrekking tot de begrafenis was er voor hem weinig te regelen, daar alles, als naar gewoonte, gedaan werd door iemand van de „congregazione;" de betrek kingen gingen zelfs niet mede naar de kerk of naar het graf. Maar hij moest vader Cristoforo te woord staan, met kapitein Britton spreken, oom Guido ontvangen, die te twaalf uur uit Napels kwam, en om al het moge lijke te doen dat Anita geenerlei ver wijtingen hoorde, zorgde hij wèl dat de oude Donati niets van Comerio hoorde. En den ganschen dag, boven al zijn verdriet uit, boven al de welge meende troostwoorden zijner vrien den, klonk die eene vraag hem in de ooren waarvoor hij het antwoord niet kon vinden, hoe Nita te redden, en daarbij Francesca's woorden „Niemand anders dan gij 1" 's Avonds, toen alles voorbij was, en het akelig komen en gaan had plaats gemaakt voor een vreeselijke, drukkende stilte, dreven zijn verdriet en zijn wanhoop hem naar Enrico Ritler, want hij ge voelde dat hij krankzinnig zou wor den, zoo hij zijn hart niet eens voor iemand uitstortte. Wel is waar raadde Francesea zijn verdriet ten deele, maar hij kon met haar deze moeie- lijke vragen niet bespreken, hij zou het niet hebben kunnen verdragen een zoo donkere bladzijde voor haar op te slaan. Sardoni, zijn berichtgever, was hem geheel vreemdkapitein Britton wel de laatste tot wien hij zich wen den zouterwijl het zeer onwaar schijnlijk was dat oom Guido, met zijn veranderlijken aard, en zjjn boos heid over de schande die Anita reeds over zijn naam had gebracht, hem in dezen degelijken goeden raad zou geven. Enrico was „alleen voor zijn eigen plezier," naar de villa Bruno gekomen, en zoo gebeurde het dat Carlo zich tot hem wendde, en, na belofte van geheimhouding, alles ver telde wat er sedert hun laatste ont moeting was voorgevallen. Hij had zijn vertrouwde goed ge kozen. Men kon er op rekenen dat Enrico gesloten zou zijn als een bus bovendien, was zijn degelijk gezond verstand, zijn kalme, bedaarde, prak tische manier van de dingen te bezien, juist wat Carlo behoefde. Zijn eigen hersens waren zoo overspannen, zoo verward, door zijn plotseling verlies, dat bij onmogelijk de dingen in het ware licht kon zien. En bovendien was reeds hel gevoel van verlichting nu hij zijn zorgen met een ander deelde, een onuitsprekelijke troost. Niet dat Enrico veel raadgevingen ten beste gat; hij luisterde meestal zwijgend toe. Maar er zijn oogenblik- ken in het leven waarin het stilzwij gen van een vriend of vriendin het eenige is dat wij verlangen, en Carlo wendde zich tot de onuitgesproken sympathie van den man die werkelijk belang in hem stelde, toen hij de deelneming der buitenwereld moede was. Guido Donati had er van ge sproken dat hij morgen terug zou komen om over de toekomst te praten maar de toekomst, die er werkelijk donker uitzag, werd besproken met den Duitschen pessimist. „Er is maar één ding, dat ik u zou willen aanraden, en dat is spreek niet persoonlijk met dien Comerio," zeide Enrico eindelijk. „Ik heb hem gezien, en bovendien, ik weet veel van hem hij is de grootst mogelijke schavuit dien ge u denken kunt Geef hem het geld terug, maar door een tusschenpersoon." „Ik begeer volstrekt niet hem te zien," zeide Carlo zuchtende. „Als ik maar een manier bedenken kon om hem kwijt te raken." Dat het moeilijk zou zijn aan het geld te komen, was Carlo nog niet ingevallen. Hij was zijn geheele leven zeer zorgeloos geweest in geldzaken, en, al leidde hy te zeer een afge zonderd leven om te veel te ver teren, hij had de zaken maar eenigszins laten drijven, tevreden zoolang hij van zijn moeder zyn vaste jaarlijksche toelage kreeg, en zijn hoofd niet brekende over het bedrag van hun werkelijk inko men. Hy wist dat hij de erfgenaam van zijn oom wezen, en by zijn huwelijk een aardig sommetje krijgen zou vandaar dat hij alles aan zijne moeder overliet, aannam wat men hem gaf, en volkomen zorgeloos voortleefde. Genoodzaakt als hy thans was om den waren toestand onder de oogen te zien, bemerkte hij met schrik, hoe geheel afhankelijk hij was van zijn oomhet inkomen waarvan zij leefden, bestond uit een jaargeld, en hield natuurlijk op by zijn moeders dood de villa Bruno was bij het jaar ge huurd, en al hoorde het meubilair hem toe, dit had weinig waarde. Zyn eenig bezit was zijn paard, en daar van kon hy, om het noodige geld te bekomen, niet scheiden, want niet alleen zou het dadelijk een vraag van zyn oom hebben uitgelokt, maar hy kon het niet missen, zoolang hij in dat afgelegen plaatsje woonde. Eindelijk zeide Enrico, zyn verlegen heid ziende, dat hy zijn vader zou vragen hem het geld voor te schie ten en daar Herr Ritter zich in dagen als deze, een kleine geldver legenheid best kon voorstellen, stemde hy zeer bereidwillig in het verzoek toe, en Enrico zelf werd met de on aangename opdracht belast het geld aan Comerio te geven. Dit was één stap in de gewenschte richting, en één zorg van Carlo's hart; maar zyn radeloosheid wat Anita betrof, nam slechts toe, want naarmate hy haar iederen dag beter leerde kennen, moest hij het zichzelven bekennen, hoe volkomen ongeschikt zy was voor het moeielijke leven dat voor haar lag. Haar schoonheid, haar zwakheid, haar zedelijke lafhartigheid, haar ongeluk kig huwelijk, alles was tegen haar. Zij scheen niet vatbaar voor werke lijke liefde, alleen was het haar een behoefte geliefkoosd en verzorgd te worden. Carlo verkreeg een zekeren invloed op haar, juist omdat zy zich als een kind aan zyn meerdere kracht overgaf, en zeker was dat hy voor haar doen zou wat hij kon; maar zy liet alles aan hem over, en in die dagen van wanhoop en bittere droef heid leefde zy voort in een vreedzame, kalme rust, die bijna geluk mocht heeten. Eindelijk kwam er stoornis in dezen toestand. Op zekeren middag kwam Sardoni van Napels rijden. Carlo was blijde hem te zien, en ontving hem met een hartelijkheid die den Engelsehman plezier scheen te doen. „Ik vreesde dat gij altijd iets tegen mij zoudt hebben," zeide hij, „als de brenger van slechte tijdingik kwam gedeeltelijk om u uw brief terug te geven dien ik, natuurlijk, niet aan Madame Merlino heb kunnen ter hand stellen Is zij nog bij u?" „Ja," zeide Carlo, den briefin stuk ken scheurende, en een zucht onder drukkende bij de gedachte hoe anders alles was toen hij hem schreef. „Ik kwam tevens," zeide Sardoni, „om u te waarschuwen, dat Merlino plan heeft, binnenkort uwe zuster te laten halen, en het is noodig ook dat zjj terugkomt, want Maandag is de eerste repetitie, en de schouwburg wordt Dinsdag geopend." „Zoo spoedig! En ik heb nog niets gedaan!" riep Carlo. „Zijt gij daar zoo zeker van I" vroeg Sardoni, en keek hem goed aan. „Het is u in ieder geval gelukt Comerio tot uwen bittersten vjjand te maken, en, tusschen twee haakjes, ik heb iets ontdekt dat u misschien nog van dienst kan zijnComerio's engagement was voor drie jaar, maar kan binnen de helft van dien tijd verbroken worden, öf door Merlino, öf door hemzelf." „Wanneer is de helft om?" „Over drie weken," zeide Sardoni. Carlo dacht een oogenblik na, en zeide toen een weinig kortaf: „Gij moest mij eens met ronde woorden zeggen, welk soort van man Merlino isik begrijp weinig uit de enkele woorden die mijne zuster zich over hem ontvallen laat." „Ik kan geen mooi tafereel van hem ophangen," zeide Sardoni lachend „want om u de waarheid te zeggen, wij kunnen elkander niet uitstaan. Hij is iemand zonder opvoeding, maar dit hindert hem vreeselijksedert hij getrouwd is, is hij wat fatsoenlijker geworden, ook in zijn manier van leven, doch hij is de grootste tyran dien ik ooit het ongeluk gehad heb op mijn weg te ontmoeten. Natuurlijk brengt zijn betrekking mee, dat hij in die behoefte om te heerschen, gevoed wordt; want gij begrijpt, de directeur van een operagezelschap is als een koning, geen constitutionneele, maar een despoot een autocraat. Dan is uw zuster, vergeef mij dat ik rond uit spreek, wel de laatste vrouw die hem past. Zij is bang voor hem, en heeft den slag niet haar quant a moi" te bewaren, en hij onmensch die hij is mishandelt haar vreese lijk. Waarom tracht gij haar niet over te halen zich van hem te laten scheiden „Dit zou ik nooit willen aanraden," zeide Carlo, „zoolang hij haar trouw blijft. Dat een man driftig is, is geen reden om de huwelijksbelofte te ver breken." „Dat zijn ouderwetsche begrippen," mompelde Sardoni meteen minachten den glimlach. Wordt vervolgd) Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6