CARLO DONATI, (OE DOLENDE RIDDER) van EDNA LYALL. Naar de tiende Engelsche uitgave. 12) Maar de glimlach verdween terstond weer, want met een onbeschrijfelijke waardigheid maakte Carlo een buiging, en een eind aan dit gesprek door dood bedaard te zeggen „Wel moge lijk, Signor." Er lag een wereld vol uitdrukking, zoowel in den toon zijner stem, als in het gebaar hetwelk zijne woorden vergezelde, en Sardoni zag wel dat het niets baten zou, hier nader op terug te komen. „Als gij dit denkbeeld verwerpt," ging hij na een oogenblik zwijgens voort, „is er slechts één mogelijkheid wij moeten Comerio zien kwijt te raken. Ik heb herhaaldelijk beproefd Merlino een wenk te geven, maar het helpt niets. Als men hem ronduit de waarheid zeide, zou hij wel tien maal zoo hard worden voor uw zuster, en daar kan ook geen sprake van wezen, zelfs al had men er het recht toe." „Goede hemel, hij zou een duivel zijn van vleesch en bloed! Gij weet hoe Italiaansche echtgenooten zijn als eenmaal hun naijver is opgewekt." Carlo glimlachte onwillekeurig, doch by de grappige opmerking van Sardoni, die veel waarheid behelsde, begon hij hartelijk te lachen. De ander was verlegen, en zeide „Vergeef mij, maar ik had waarlijk vergeten dat ik niet tot een landge noot sprak een compliment aan uw accent dus. Waar hebt gij de taal zóó goed geleerd?" „Onee naaste buren zijn Engel-1 schen," zeide Carlo, die geen lust had verderen uitleg te geven, hoewel zijn blikken instinctmatig een portret van Francesca zochten, dat op den schoorsteenmantel stond. Sardoni's scherpen blik ontging dit niet. Hij keek met heimelijke bewondering naar de photographie, en maakte zijn eigen gevolgtrekkingen. „Hoe denkt gij dan dat wij Comerio zullen kunnen kwijt raken," zeide Carlo, de stilte verbrekende. „Gij denkt toch niet, signor, dat wij Itali anen die gij allen, naar het schijnt, over één kam scheert stiletto's bij ons dragen, en onze vijanden met een dolksteek uit den weg ruimen „Er is maar één manier om hem weg te krijgen," zeide Sardoni. „Merlino doet steeds zijn best de uit gaven te verminderen, en met reden, want, zooals ik u reeds gezegd heb, de opera rendeert niet altijd. Als gij nu, voordat Comerio's engagement vernieuwd wordt, een baryton kunt vinden, met een even goede stem, die een kleiner honorarium vraagt, dan twjjfel ik niet of Merlino zou het met hem eens worden en Comerio zijn congé geven." „Gij moet met Piale gesproken hebben, signor?" zeide Carlo, die een akelig gevoel van onrust kreeg. „Piale?" vroeg Sardoni, „ik ken niemand van dien naam." „O, dan was het slechts een zonder ling toeval. Maar hij is een zeer be kend muziekmeester, en hij heeft een leerling, een baryton, dien hij gaarne op de planken zou brengennog een paar dagen geleden sprak hij er mij over." „Wel, dan is er alle hoop voor onze plannen," zei Sardoni. „Iemand die pas begint, zou veel minder vragen dan Comerio, en, als hij werkelijk een goede stem heeft, en eenig talent voor het tooneel, zou Merlino hem zeker niet laten schieten. Hoe ziet hij er zoo ongeveer uit Hebt gij hem ge zien? Is hij presentabel?" Eensklaps overtoog een heldere, zonnige glimlach zijn somber gelaat, en zeide hij bescheiden „Daar kan ik niet over oordeelen, want ik ben die leerling." „Gij 1" riep Sardoni verbaasd. Toen, zich zijn vraag herinnerende,'.begon hij te lachen. „Nu, ik heb mijn ant woord, zeer beslist. Er ia geen twijfel aan of gij zijt uitstekend voor het tooneel berekend." Wederom maakte de ander die eigenaardige Italiaansche buiging, waaruit zooveel waardigheid sprak. Alleen was er een zweempje ironie in. „Ik zie, dat het vooruitzicht u niet aantrekt," zeide Sardoni„toch zoudt gij, naar uw uiterlijk te oordeelen, veel opgang kunnen maken." „Maar ik hoop een geheel andere loopbaan te volgen, signor." „Zoo? Nu, ik zal de laatste zijn om u te zeggen dat ons baantje te benijden is. Sommige menschen schij nen te denken, dat het leven van een „tooneelspeler" een leventje van Jan Pleizier is, dit dacht ik vroeger ook, maar ik kan u wel zeggen, dat het een drommelsche vergissing is." Carlo had nooit minder lust gehad de verdiensten van het tooneelleven te besprekenhij wenschte van gan- scher harte dat Sardoni zou opstap pen, het onaangename, onrustige gevoel van zooeven werd al sterker. „Nu," zeide hij, „ik zal eens zien of Piale misschien iemand anders weet die Comerio zou kunnen ver vangen, en ik ben u zeer verplicht, signor, voor uw raad en hulp." Sardoni merkte, dat hij alleen wenschte te zijn, en met zijne groeten aan Mme. Merlino, nam hij afscheid. Maar de onrust die hij, zoolang Sardoni er was, slechts flauw en vaag had gevoeld, werd hem een pijniging toen hij wederom alleen was. Telkens en telkens klonken hem de woorden in het oorNiemand anders dan gij niemand dan gij I Hij trachtte ze tot zwijgen te brengenhij rede neerde met zichzelven over het onge rijmde van dat denkbeeldhij noemde het onmogelijk; Don Qui- chotte- ach tig, voorbarig. Eindelijk nam hij de vlucht naar Casa Bella. HOOFDSTUK VIII. Piale maakt plannen. "Dus wilt gij trekken in de barre zandwoestijn, Als bier een Paradijs van vreugde uw deel kan zijn?" Het Licht van Azië Er zijn menschen die beweren, dat de held van een boek een man moet zijn zonder fouten, en die vreeselijk pruttelen als men hen het leven tee kent van een gewoon sterveling, die dikwijls struikelt als de weg ruw is, die terugdeinst voor de Vallei der Vernedering, en een dwaas, voorbij gaand genot vindt in het Zijpad Weide. Maar als het de roeping is van alle kunst, het leven te schilderen niet het te photographeeren, maar te schilderen dan moet, zonder twijfel, de typische romanheld, met zijn volmaakt karakter en aangeboren adel van geest, voor altijd van het doek verdwijnen, want waar zijn de volmaakte menschen, die, in weerwil van den wreeden loop der omstandig heden, nimmer vallendie nooit zelf zuchtige gedachten koesteren nooit een haastig woord spreken? Goddank, men ontmoet vele goede menschen op zijn weg, maar de besten zouden het zeker bekennen, dat er tijden waren geweest, waarop zij zich de tong uit den mond hadden willen rukken uit te laat berouw over on herroepelijke woorden, dat zij alles zouden willen geven om een gedeelte van hun leven weêr over te doen. Carlo Donati was niet een brave romanheld, maar een man van vleesch en bloed, van de negentiende eeuw, met een vurigen levendigen, op- bruischenden aard, en sterke harts tochten. Van het oogenblik waarop hij die woorden had opgevangen die de Engelsche tourist in het café te Napels zich had laten ontvallen, was zijn hart getroffen geweest, en had hij eigenlijk geen rust meer gehad. Nog dieper was de indruk, dien de belofte, zijne moeder op haar sterfbed gedaan, had achtergelaten. Toch was het alles nog vaag geweest, en had het geen bepaalden vorm aange nomen. Nu hadden echter Sardoni's nuchtere, koude woorden het zwaard veel dieper doen gaan, en voor zijn geest een eenvoudig, onfeilbaar mid del doen oprijzen om Anita te helpen. De geijkte held zou zich natuurlijk in de bres geworpen hebben zonder een oogenblik te aarzelen maar Carlo niet alzoo; hij wilde zelfs niet aan de mogelijkheid denken, maar zette de geheele zaak van zich af, deed zijn best om Anita's verblijf in zijn huis zoo aangenaam mogelijk te ma ken, en trachtte zijn eigen sombere gedachten te ontvluchten door dage lijks met Francesca samen te zijn. Hij volgde Sardoni's raad echter tot op zekere hoogte, en schreef Piale een briefje, waarin hij hem zooveel hij noodig oordeelde, van de zaak ver telde, en hem vroeg of hij iemand wist die in Comerio's plaats zou willen komen. Hij schreef ook aan Merlino, om verlenging van verlof voor zijn zus ter te vragen, op voorwaarde dat zij de volgende week eiken dag voor de repe titie naar Napels reed, en voor goed terugkeerde, zoodra de voorstellingen een aanvang namen. De dagen gin gen spoedig voorbij, en, toen de Don derdag kwam, bracht Carlo volgens belofte, zijne zuster terug, en nam hij, niet zonder een gevoel van leed wezen en van onrust, bij het hek van het Palazzo Forti afscheid van haar. Toch ging dit gepaard met een gevoel van verluchting, want uit een zelfzuchtig oogpunt, kon hij niet anders dan blijde zijn over zijn her kregen vrijheidzijn leven zou nooit weer zoo kunnen zijn als vóór Nita's komst, maar het was alsof er aan zijn hemel een soort weerkaatsing kwam van den gloed van vroegere dagen, toen de wolk in het bijzijn der arme Nita er niet meer was. Hij begon tevens hoop te krijgen, want Piale had hem geschreven, tegen twee uur bij hem te komen, en dat hij meende een goeden baryton ge vonden te hebben. De oude maestro ontving hem zeer vriendelijk, maar deed spoedig al zijn hoop in rook vervliegen. „Ik weet niemand," sprak hij met nadruk, „niemand. Gij praat alsof goede barytonstemmen als paddestoe len uit den grond oprijzen. En boven dien, Comerio is een goed acteur, en hij heeft een mooie stemgij zult niet gemakkelijk iemand vinden die beter is, en, zoo ge al iemand vondt, is het niet waarschijnlijk dat die per soon met minder salaris tevreden zou zijn. En dan nog iets: Merlino is als directeur zéér weinig gezienzoo even nog had ik de régisseur hier, een alleraardigst jong ventje Marioni en die zeide mij, dat zij het allen bijna onmogelijk vinden met hem te werken. Gij moet dat denkbeeld opgeven, ik kan er u ten minste niet meê helpen." Carlo zuchtte, en verzonk in diep gepeins. Hij hoorde niet hoe er voet stappen klonken op de trap, noch hoe er iemand in de binnenkamer kwam, die enkel door een gordijn van de voorkamer gescheiden was. Maar Piale hoorde het wel, en bracht ineens het gesprek op een ander onderwerp. „Gij zult wel niet gestudeerd heb ben, vrees ik," zeide hij, zijn leer ling goed in het gelaat ziende, en met leedwezen bemerkende hoeveel verandering de zorgen daar reeds hadden aangebracht. „Niet dat ik er u in het minst een verwijt van maak; er zijn tijden, natuurlijk, waarin zelfs de muziek rusten moet. Laat eens hooren." Hij liet hem eenige Solfeggi's zin gen, en deed op eens een luiden uitroep van ongeduld, alles vergetende behalve zijn kunst. „Vol fouten," riep hij, met gefronste wenkbrauwen, „er is niets goeds meer aanprobeer dit eens." Hij nam een partituur van den Faust, en speelde de eerste maten van „Dio Possente." Het boozo ge zicht en de ongeduldige uitroepen prikkelden Carlohij was er zeer op gesteld zijn ouden meester te behagen, en, zijn gansche ziel in de muziek leggende, en zijn eigen persoonlijk heid verliezende in die van Valentino, was de wijze waarop hij zong bijna volmaakt. Eensklaps werd het gordijn tus- schen de beide kamers weggeschoven, en iemand met een bruin gelaat, een zwarten baard, en heel kleine, zwarte oogen waaruit een rustelooze prikkel baarheid sprak, kwam haastig naar voren. Signor Piale!" riep hij uit, „gij hebt den meest veelbelovenden zanger gevormd van dezen tijdGeen wonder dat gij trotsch zijt op uw leerling!" Hij werd blijkbaar meegesleept door de opgewondenheid van het oogen blik, want zijn gelaat, van nature alleronaangenaamst, werd verlicht door denzelfden glans van artistiek genot, dat, naarmate het lied vorder de, Piale's ruwe trekken verhelderd had. Een toeschouwer zou hebben kun nen zien, hoe voor een oogenblik de beide hoorders alles vergeten hadden behalve hun kunst, terwijl Carlo nog Valentino, niet zichzelf, was. Nie mand sprakde oude maestro straalde van triumf; de kleine, rustelooze oogen van den vreemdeling wendden zich naar den zanger, en Carlo ont waakte langzamerhand tot het besef, dat hij niet Valentino was die ten strijde trekt, en bidt voor de veiligheid zijner zuster, maar Anita's broeder, met veel meer reden tot bezorgdheid, en wiens hoop op hulp van Piale in rook vervlogen was. Op eens kwam hij tot het volle bewustzijn van de werkelijkheid, en bemerkte hij dat de vreemdeling hem nieuwsgierig en belangstellend tevens, van het hoofd tot de voeten opnam. Carlo voelde het bloed naar zijn wan gen stroomen, en toch was het geens zins de onbeleefdheid van den vreem deling die een sterke antipathie bij hem opwekte. Hij sloeg een vluchtigen blik op den gebaarden bezoeker, keek hem nog eens aan, boos op zichzelven omdat hij zulk een kleur kreeg, en week toen instinctmatig een stap achteruit. „De gelijkenis is merkwaardig!" riep de nieuw aangekomene, zich tot Piale wendende, die opschrikte uit zijn kunstenaarsdroomen. „Gelijkenis I" gilde de oude muziek meester, die nog half in de wolken was, maar een vaag bewustzijn had dat de aardsche zaken op de eene of andere wijze niet stemden. „Gelijke nis! Volstrekt niet, signor, volstrekt niet; er is in heel Italië niet zulk een stem te vinden." „Ik spreek niet van de stem," zeide de vreemdeling ongeduldig maar het gezicht is als dat van mijn vrouw; een merkwaardige gelijkenis." De oude musicus ontstelde; hij was nu klaar wakker; de kunst lag achter hem, en een gevaarlijk stukje van het werkelijke leven voor hem. Met twee stappen was Carlo aan zijn zijdezijn gelaat gloeide, zijn oogen schitterden van ingehouden toorn. Wordt vervolgd) Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6