CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
van
EDNA LYALL.
Naar de tiende Eng else he uitgave
14)
„Vervloekt zij het geluk P" riep
Piale met rechtmatige verontwaar
diging. „Dat moet men mij nog lee-
ren, dat Italië n voortgebracht heeft,
en Engeland Miss BrittoD, opdat gij
samen gelukkig zoudt kunnen zijn!
En ken ik Miss Britton niet? Kan
ik éen oogenblik denken, dat zij u
terug zou willen houden? Bij alle
heiligen, neenMijn beste jongen,
gij zijt jong, zeer jong nog. Geloof
mij, een meisje wil altijd wachten
als het is voor het welzijn van haar
vriend. Wat Kapitein Britton betreft,
hij kan niet al deze jaren in Italië ge
woond, en al zijn Puriteinsche be
grippen zuiver bewaard hebben. Hij
mag in het eerst tegenwerpingen
maken, maar als hij alle omstandig
heden weet, zal hij toegeven. Moed,
Carlo mioEen kleine opoffering,
voor een groote winst
Misschien was het het woord „klei
ne" hetwelk Carlo duidelijk bewees,
wat hij tot nu toe flauw gevoeld
had, dat Piale niets begreep van
wat het offer hem kosten zou.
Hoezeer hij met den ouden man in
genomen was, hij kon hem niet lan
ger dulden, en nam haastig afscheid
met een paar onsamenhangende woor
den van „tijd" en „er over denken."
Hij ontvluchtte zijn ouden leer
meester, zooals zjj die in zorg of
moeite zijn, altijd wegloopen voor
zalvende praatjes. Het is even on-
verdragelijk, even hinderlijk voor ie
mand uit de negentiende eeuw, als
de troostwoorden van Eliphaz, Bil-
dad, en Zophar waren voor Job.
Een kleine opoffering! Klein nog
wel! Nu eens ergerde hem dat woord,
dan weer wekte het zijn medelijden
op. Had Piale in zijn kunstenaars
loopbaan zijn menscheljjkheid verlo
ren? Had hij zoo weinig begrip van
wat liefde was, dat hij zoo kon spre
ken? En dan weer trachtte hij zich
de vervulling voor te stellen van
des meesters wensch; hij zag zich-
zeiven, oud en grijs, rustende op zijn
lauweren, en op kalmen toon, iemand
in den bloei zijner jonkheid aanraden
van liefde en geluk afstand te doen.
Niet voor hij een groot aanplak
biljet in het oog kreeg, waarop de
namen van Mme Merlino en Comerio
met groote letters uitkwamen, zag
hij de feiten weer zooals zij waren.
Het was hier niet de vraag naar de
verdiensten van het huwelijk, of van
een leven als, kunstenaar: het was
de vraag, of hij het geluk voor zich
en Francesca zou kiezen, of de mo
gelijkheid zijne zuster te redden. Het
leven bestaat uit dergelijke vragen,
sommige onbeduidend, andere over
weldigend groot, maar alle van ge
wicht. Wij kunnen er niet aan den
ken een keuze te doenwij willen
winnen zonder te verliezen; hopen
te triumfeeren zonder opofferingen
wij streven, en struikelen, en tobben,
met de ijdele hoop de onverbidde
lijke wet te verbreken: dat zij die
het leven willen behouden, dit eerst
moeten verliezen. Inderdaad, „de
menschen willen niet meer het le
ven van den Gekruisde leiden
Wederom kwamen deze woorden
Carlo voor den geestzij deden hem
pijn, meer nog dan toen hij ze voor
de eerste maal gehoord had, mis
schien omdat hij, hoewel verre van
ze te begrijpen, vaag de beteekenis
er van begon te gevoelen. Hij zag
een flauw, allerakeligst visioen van
zelfopofferinghij zag niet in, dat
ware zellopoffering de vredegevende
tegenwoordigheid in zich sluit, van
Een in wiens dienst wij offeren.
Terwijl hij nog geslingerd werd door
dezen innerlijken strijd, kwam Herr
Ritter hem tegemoet.
„Waarheen?" vroeg de oudeheer
vriendelijk. „Gij denkt er toch niet
aan in deze hitte naar Pozzuoli te
loopen Ga met mij meê, wij hebben
u in lang niet bij ons gehad. Gij ziet
er vermoeid uit, Carlo."
De aangesprokene, die zich herin
nerde hoeveel verplichting hij had aan
Enrico's vader, begreep dat het niet
beleefd zou zijn diens gastvrijheid af
te slaan, hoewel hij, om de waarheid
te zeggen, nooit minder lust had ge
had in een bezoek aan het vriende
lijke Duitsche gezin. Hij, die zoo
hartelijk lachen kon, gevoelde dat
hij geen lach zou kunnen hooren
hij, de man van impulsie, de man die
nimmer nadacht, was werkelijk zoo
ver gekomen, dat hij niets zoozeer
verlangde dan rust en stilte, om de
ze groote vraag voor zichzelven ten
einde te denken.
Hij had niet veel rust in het ge
zin der Ritters, maar hij ondervond
die hartelijke, luidruchtige vriende
lijkheid, die Enrico's familie zoo ei
gen was. Frau Ritter was nog nooit
zoo moederlijk geweest; de dochters
des huizes nooit zoo vol kleine op
lettendheden. Enrico zelf was vreese-
lijk stil; hij keek telkens naar zijn
vriend, want hij zag aan zijn gezicht
dat de zaken eer erger dan beter
moesten zijn. Maar misschien was
het afscheid nemen van zijn zuster
oorzaak van de ontroerde uitdrukking
op zijn gelaat; en toen de beide
vrienden, na ofloop van den maaltijd,
alleen waren, bracht Enrico terstond
het gesprek op het onderwerp dat
de anderen met opzet vermeden had
den.
„Madame Merlino heeft u zeker
verlaten?" begon hij. „Zij treedt van
avond voor het eerst op, zie ik."
„Zij is van morgen vertrokken,"
zeide Carlo, „en zingt van avond in
„Don Giovanni"."
„Waarom zoudt ge dan naar het
ledige huis teruggaan Blijf van nacht
hier," stelde Enrico voor.
Carlo aarzelde.
„Ik zou zoo het best gelegenheid
hebben, Comerio te zien," zei hij pein
zend.
„Hoe dan?"
„Als ik hier logeerde, en van avond
naar de Mercadante ging."
Gran Dio! Dat zou toch geen
prettige avond voor u zijn, mijn bes
te vriend."
Carlo maakte een beteekenisvolle
beweging met zijn schouders.
„Misschien niet, maar ik zou hem
zien, en beter kunnen beoordeelen
waar ik aan toe ben."
„Hebt gij dus niet van een bary-
ton gehoord, die in zijn schoenen staan
kan
„Van éen heb ik gehoord, maar
het is nog twijfelachtig of hij Merli-
no's aanbod wil aannemen."
„Hoe! Is het al zoover? Al een
aanbod? Nu, dan begint de wolk al
op te trekken. Als gij maar eenmaal
dien leelijkert kwijt zijt, zijn alle zor
gen voorbij."
Carlo zweeg. Hij voor zich dacht
niet dat alle zorgen voorbij zouden
zijn, maar dat zij, integendeel, be
ginnen zouden. Hij had Enrico nog
niet van Piale's complot gesproken,
daar hij wist dat zijn vriend geen
plan zou goedkeuren dat hem onge
lukkig zou maken, en hij gevoelde
zich nog niet sterk genoeg pleitre
denen te weerstaan ten gunste van
datgene waartoe hij reeds genoeg
overhelde.
„Nu, ik zal van nacht blijven, daar
gij het mij vraagt," zeide hij einde
lijk. „Gaat gij mee naar Don Gio
vanni?"
„Ja, als gij er volstrekt heen wilt.
Maar men zal zeker over u praten
als gij gezien wordt. Gij weet, het
is zoo spoedig na Hij kreeg een
kleur, en bleef steken, maar voegde
er een oogenblik later bij„En gij
begrijpt, iedereen gaat van avond,
want M®fi. Merlino'8 eerste optreden
is veel besproken geworden. Men zou
uw tegenwoordigheid verkeerd kun
nen uitleggen.
„Che sarei sard," zeide Carlo,
met een diepen zucht. „Genoeg, ik
ga, laat ons er niet meer over spre
ken."
HOOFDSTUK IX.
Gethsérnanë.
„Spreek' iemand slechts: „Uw wil geschiede, o
Heer,"
„Hij heeft zijn dag dan niet verloren
„Als de avond nederdaalt."
Christina Rossetti.
Zooals Enrico voorspeld had, het
Teatro Mercadante was overvol. Niet
alleen omdat het de eerste opvoe
ring gold, maar de Napelsche wereld
was nieuwsgierig naar de nieuwe
prima donna, dit meisje van goe
den huize, dat een goede opvoeding
genoten, en alle wetten van fatsoen
met de voeten vertreden had, en met
haar muziekmeester was weggeloo-
pen. Ware het niet, dat hij zich be
wust was, hoe, binnenkort, de men
schen iets veel ergers van zijne zus
ter zouden kunnen zeggen, Carlo zou
het niet hebben kunnen aanhooren,
al wat hij veroordeeld was dien avond
over zijne zuster op te vangen. Van
alle kanten bepraatten de menschen
het Merlino Donati schandaalmaar
hoezeer hij hier onder leed, de vrees
voor de toekomst verdoofde de herin
nering van het verleden, het nieuwe
gevaar overschaduwde de schande.
Als in een benauwden droom zat hij
te wachten, tot het gordijn op zou
gaan, en hem het gelaat vertoonen
van den verstoorder van zijn geluk
en vrede; en zóó geheel hield deze
gedachte hem bezig, dat hij bijna
niets hoorde van de ouverture. Hij
verlangde naar het oogenblik waarop
hij zijn vijand van aangezicht tot
aangezicht tegenover zich zou zien, en,
met een rilling dacht hij er aan
hoe hij zelf, misschien binnen korten
tijd, op datzelfde tooneel zou wezen,
waar nu Leporello zijn meesters' on
deugden stond op te sommen. Nog
éen oogenblik, en Comerio de
Don Giovanni van dien avond
zou opkomen. Carlo haalde snel adem,
zette zich overeind, en doorleefde een
paar seconden die hem uren toesche
nen. Vreemd! het eerste gezicht van I
zijn vijand gaf hem bijna een soort
van verlichtingComerio was bij lan
ge niet de type van een schurkhij
was een klein, slank mannetje, met
blanke, fijne handjes en een gelaat,
dat, uit de verte gezien, een goeden
indruk maakte veel te goed voor
een Don Giovanni. Hij zong vrij wel,
maar zijn acteeren was zoo afschu
welijk, dat Carlo alles vergat bij het
innig verlangen iets meer waars en
natuurlijks in de plaats te geven voor
het belachelijke zwaaien met handen
en armen, dat Comerio's opvatting
scheen te zijn van dramatische kunst.
Geen oogenblik was het hem moge
lijk anders aan hem te denken dan
als Comerio, de baryton; hij liep in
zijn rol heen en weer, en sloeg zijn
armen in het rond meer niet. En
toch was Comerio's volkomen gemis
aan tooneelspeelkunst in Carlo's voor
deel. Want hij wilde den man bestu-
deeren, niet de opera genietenen
daar Comerio er geen begrip van
had zich in zijn rol te verplaatsen,
was de opera een even geschikte
plaats om een indruk van hem te krij
gen, als eene andere.
Eenigen tijd ging alles goed. Het
aardige tooneeltje waarin Zerlina voor
het eerst opkomt onder het troepje
Wat moet, dat moet.
vroolijke boeren, had niet beter ge
kozen kunnen worden voor Anita's
dibut. Zij zag er zoo allerliefst uit,
en zong zoo goed, dat zij aller har
ten won, en zelfs Carlo gevoelde iets
van vreugde en trots toen hij luis
terde naar haar liefelijke, heldere
tonen in het duet met Masetto, in
welke rol Merlino optrad, en waarin
deze zeer voldeed.
Maar dit welbehagen was van kor
ten duur. Al zijn afschuwelijke vrees
keerde terug, zoodra Comerio weder
op het tooneel kwam. Hem Anita het
hof te zien maken was onuitstaanbaar.
Den volgenden dag waren de cou
ranten vol lof over het acteeren in
de tooneeltjes tusschen Don Giovanni
en Zerlina; maar Carlo wist dat dit
juist het eenige gedeelte in de opera
was, waarin men niet aan acteeren
gedacht had.
De muziek was dien avond voor hem
bedorven, en hij kon de herhaling
niet verdragen van „La ci darem"
dat het publiek iu verrukking bracht.
Hij sprak geen woord tot Enrico,
die van zijn kant, slechts naar de ge
voelens van zijn vriend raden kon,
want het eenige bewijs van aandoe
ning hetwelk Carlo gaf, was een ver
hoogde kleur; hij bleef tot het eind
toe, en groette bij het uitgaan twee
of drie vrienden op zijn gewone ma
nier. Eén ding slechts spelde niet
veel goeds, omdat het onnatuurlijk
was, namelijk zijn stilzwijgen. Het
werd zoo drukkend onder het naar
huis wandelen, dat Enrico eindelijk
het ijs brak met ronduit te vragen:
„Nu, wat zegt gij van hem?"
„Ik weet het niet ik kan bij
na niet praten ik heb te veel
hoofdpijn," zeide Carlo, op een toon
die van zooveel lijden getuigde, dat
zijn vriend niets meer durfde vragen,
en blijde was toen zij thuis waren.
„Ik zal morgen beter over alles
kunnen denken," waren dien avond
zijn laatste woorden. Maar toen de
ochtend daar was, gevoelde hij er
zich in het geheel niet toe in staat,
hi) kon slechts doodstil blijven liggen,
en de ergste hoofdpijn doorstaan,
die hij ooit in zijn leven gehad had,
terwijl, als om hem nog meer te
kwellen, het „La ci darem,hem
voortdurend in de ooren klonk.
Toen hij Zaterdags wakker werd,
gevoelde hij dat de pijn over, dat
zijn brein wederom helder was, en
dat hij niet langer de beslissing ver
schuiven mocht, waarvan zooveel af
hing. Maar Frau Ritter weigerde
op stelligen toon hem naar huis te
laten gaan eer de hitte van den
dag voorbij was en niet voor het
avond begon te worden, gelukte het
hem aan zyn vriendelijke verzorg
sters te ontsnappen, aan de Piliero
een boot te nemen, en naar huis terug
te keeren. Hij gevoelde zich onder
den indruk van alles wat hij had
doorgemaakt, en zou zich gaarne te
goed gedaan hebben aan het weldadi
ge van dien heerljjken Juni-avond,
aan de dreigende toekomst den rug
hebben toegekeerd, en zooveel moge
lijk genoten hebben van de schoone
baai, die hij zoo goed kende, en die
hem zoo lief was. Maar het scheen
als hoorde hij een waarschuwende
stem hem toeroepen, dat nu zyn ure
gekomen was, en dat hij misschien
niet wederom zulk een rustig, onge
stoord oogenblik zou hebben.
Met vasten wil ging hij in den geest
alles na wat voor en tegen de zaak
kon ingebracht worden. Wat zou ka
pitein Britton doen Zou hij zich niet
terecht beklagen over een besluit, dat
noodzakelijk het huwelijk zijner doch
ter voor onbepaalden tijd moest uit
stellen? Zou hij niet boos zijn over
de keus van een dergelijk beroep?
En hoe zou hij hem die kunnen ver
klaren zonder Nita's geschiedenis te
verraden? Dan het beroep zelf!
Wordt vervolgd).
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,