CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDWA LYALL.
Naar de tiende EngeUche uitgave.
21)
De kapitein was steeds bereid iets
goeds te doen, maar het moest een
daad zijn die de goedkeuring der
menschen verwierf; niets zou hem
hebben kunnen bewegen een gedrags
lijn te volgen welke hem zou bloot
stellen aan de aanmerkingen van het
publiekals hij een edelmoedige daad
deed, wilde hij zorg dragen dat zij
door zijn vrienden en kennissen werd
toegejuicht.
En toch ondanks zijn boosheid
over Carlo's plan, zijn Don Quichotte-
rie was hij te goedhartig dan dat
hij geen berouw zou hebben over de
harde en ongemotiveerde beschuldi
gingen die hem in zijn drift ontsnapt
waren. Diepe schaamte deed hem het
bloed naar het voorhoofd stijgen bij de
gedachte dat hij een gast aan zijn ei
gen tafel beleedigd had. Dit bewust
zijn hinderde hem boven alles. Het
vervolgde hem den ganschen nacht.
Het ging hem wezenlijk aan het hart
dat hij Francesca dit verdriet moest
aandoenhij was teleurgesteld dat er
nu geen sprake meer kon zijn van het
huwelijkhij was nog verontwaardigd
over Carlo's blinde dwaasheid om op
het tooneel te gaanmaar alles ver
bleekte bij dat éene groote gevoel van
spijt een gevoel dat hem tot aan
zijn dood vervolgen zou dat hij zich
eenmaal in zijn leven schuldig had ge
maakt aan een breuk van gastvrij
heid.
Zoo de slaap dien nacht al wei
gerde Carlo en Francesca te bezoe
ken, zij was even onmeedoogend voor
kapitein Britton. Hij keerde en wend
de zich, tot de dekens in een wan-
hopigen staat van verwarring waren
hij beproefde te slapen, nu met het
raam open, dan met het raam dicht
hij stak een licht aan, en maakte
daarna alles weder donker; hij liep
de kamer op en neêr, hij telde zwarte
en witte schapen die beurt om beurt
het hek doorgaanhij at een stukje
broodrookte een sigaar, ja, hij pro
beerde alle mogelijke middelen waar
van hij ooit gehoord had ten einde
den slaap te vatten.
Eindelijk gaf hij alle hoop om dien
nacht te slapen op, en begon hij te
denken hoe zijn buurman het maken
zou; het gezicht van den jongen
Italiaan stond hem steeds voor den
geestNu eens zag hij hem als vijf
jarigen knaap, dan [als een echten
jongen vol vuur en ernst tot hem
komen, om te vertellen dat hij op Fran
cesca verliefd was, en zijn vonnis van
te moeten wachten, aanhoorende met
een kluchtige mengeling van hoop,
beleefdheid, en wanhoop. Wederom
herinnerde hij zich den dag in
derdaad slechts drie weken geleden,
hoewel het hem meer dan drie maan
den toescheen! toen Sibyl hem
in den tuin was komen zoeken, met
dat beteekenisvolle kaartje met de
woorden „Carlo Poerio Donati, advo
caat" hetwelk hem zooveel zeide.
Hij herinnerde zich hoe hij haastig
naar huis geloopen was, en zag nog
in zijn verbeelding den zonnigen,
hoopvollen blik die plotseling Carlo's
gelaat verhelderd had, toen hij hem
zeide, dat hij Francesca in het bel
vedère kon gaan opzoeken. En toen,
het laatst, en het levendigst van alles,
herinnerde hij zich dat gelaat zooals
hij het voor de laatste maal voor
zich had. Een dergelijke toorn wordt,
eenmaal gezien, nimmer vergeten, en
de kapitein wist dat een zoo edel
moedige, kalme natuur, bijna tot ra
zernij gebracht moest zijn door ziele-
smart, eer de oogen vlammen konden
van dien woesten gloed, die hem aan
een gewonden leeuw had doen den
ken. Ware de kapitein een lafaard
geweest, of zelfs iemand zonder ster
ke zenuwen, hij zou gebeefd hebben
voor zulk een blik, want zulke oogen
te ontmoeten, is den dood in het
aangezicht zien. Maar, met al zijn
fouten, was hij een flinke, eerlijke
Engelschman, en hij had de grootste
verbazing gevoeld, toen de woeste
gloed plotseling verdwenen was, en
Carlo zich in eens omgedraaid, en
hem, zonder verder een woord te
spreken, verlaten had.
Hij zou wel eens hebben willen we
ten wat hij daarna gedaan had, en be
gon zich ongerust te maken toen hij
dacht aan de verlatenheid van de Vil
la Bruno. Slechts veertien dagen was
het geleden sedert de goede Signora
Donati naar het graf gebracht was hij
had daar niet aan gedacht toen hij in
zijn drift haar zoon uit zijn huis ver
dreef. Bitter berouwde hij zich nu zij
ne onvriendelijkheid. Ware hij iemand
met eenige verbeeldingskracht ge
weest, hij zou zich een tragisch einde
hebben voorgesteld na het gebeurde
van dien avond, en nog meer geleden
hebben, maar gelukkig, was hij nog al
prozaïsch, en ging zijn verdriet niet
heel diep 1
Dan weer dacht hij aan de arme
Francesca, die door zijn in toorn
uitgesproken verbod veroordeeld was
haar minnaar nooit weder te zien.
Neen, hierin ten minste zou hij toe
geven; hij zou na het ontbijt naar
Carlo gaan, zich verontschuldigen
over zijn in drift gesproken woorden,
en hem vergunnen nog eenmaal op
Casa Bella te komen en van Fran
cesca afscheid te nemen. Deze ge
dachte stelde den armen kapitein
een weinig gerust, maar hij kermde
luid als hjj dacht aan al het verdriet
dat zijn kind wachtte.
Eindelijk hoorde hij het welkome
geluid van leven in huis. De nacht
was voorbijRosetta sloeg hard de
deurmat tegen het voorhek uit. Dino
liep de marmeren gangen op en neer,
om te halen en te brengen. Een
oogenblik later hoorde hij het wel
kome kloppen aan zijn deur, en de
bekende woorden van den knecht:
„'t Is half acht, signor, en mooi weer."
De kapitein was meer stipt op
zijn tijd dan gewoonlijk, opende de
deur van zijn kamer en nam de kan
met warm water binnenop het deksel
lag een enveloppehet adres was van
Carlo's hand. Hij scheurde het open
met een akelig, onrustig gevoel.
Wat was het dat plotseling een ne
vel voor zijn oogen bracht? Slechts
een korte, mannelijke brief,' een
brief van verontschuldiging van den
man dien hij verongelijkt had
Carlo was hem voor geweest, en de
brief die den schrijver zooveel had ge
kost, kostte den lezer nog meer. Er
stond weinig in, met zijn uitstekend
Engelsch, en keurige, vreemde hand,
maar de woorden waren regelrecht uit
het hart gekomen, en troffen als zoo
vele pijlen den kapitein in het hart.
Al woonden zij sedert lang in Italië,
toch hadden de Brittons hun dag-
verdeeling op de Engelsche manier,
en ontbeten zij te zamen om acht
uur.
De kapitein kwam dien morgen
met een wonderlijk schuldig gevoel
beneden. Francesca was voor hem
beneden in de eetkamer, schijnbaar
geheel verdiept in het koffie zetten.
Hij keek haar bezorgd aan, en vond
dat zij bleek was, en er vermoeid
uitzag, alsof zij zoo lang geschreid
had tot zij geen tranen meer had.
Zij gevoelde haar vader's bezorgden
blik, en kon zich bijna niet goed
houden. Oom George die meer tact
had, deed alsof hij niets merkte, en
hield behendig het gesprek gaande;
terwijl Sibyl gelukkig op dien on-
schuldigen leeftijd was, die, als zij
eenmaal de gezichten kent, er ver
der niet veel op let. Het was geen
pleizierige maaltijd, en allen begroet
ten met een gevoel van verluchting
de komst van den kapitein van „De
Pelgrim", een verweerden Schot, die
een telegram bracht dat juist voor
den heer Britton gekomen was.
Nooit was kapitein Britton meer
verheugd geweest in de gelegenheid
te zijn, iemand gastvrijheid te betoo-
nen.
„Kom, kapitein," riep hij op zijn
gulle manier, „gij moet met ons ont
bijten na uw langen rit. Sibyl, zeg
gauw aan Dino dat hij nog een cou
vert brengt."
„Ik dank u," zeide de kapitein,
en trok een stoel aan de tafel, „ik
heb aan boord reeds ontbeten, maar
zal toch gaarne een kop koffie aan
nemen als Miss Britton dit nog voor
een nakomer heeft."
„Ik vond beter, mijnheer," ver
volgde hij zich tot den eigenaar van
„de Pelgrim" wendende, „zelf met
het telegram te komenik dacht,
het kon eens verandering in uw
plannen brengen."
„Dan hebt gij goed geraden, ka
pitein," zeide de heer Britton, op
ziende „het spijt mij het te moeten
zeggen, maar het wijzigt mijn plan
nen, en maakt een eind aan mijn
vacantie. Ik moet terstond naar huis."
„Er is toch niets te Merlebank,
hoop ik?" vroeg zijn broeder, terwijl
Francesca en Sibyl in gespannen
verwachting luisterden.
„O, neen; het is alleen om zaken,
maar ik moet op zijn laatst Vrijdag
thuis zijn. Ik ben haast bang dat
„de Pelgrim" dat niet halen zal
wat denkt gij er van, kapitein."
Iedereen lachte.
„Nu, dat zou een beetje te veel
gevergd zijn van een zeiljacht," zei
de kapitein Graham. „Het is jammer
mijnheer, dat gij naar Engeland terug
moet. Wij hoopten zoo eens een
prettig reisje te maken."
De heer Britton zuchtte.
„Geen vrede voor de goddeloozen,
hè, Francesca? In deze wereld zijn
er altijd menschen die meer werk
hebben dan zij verlangen, en ande
ren die niets te doen hebben Kan
ik u even alleen spreken, John?"
De beide broeders gingen te zamen
naar de studeerkamer, en de oude
Schotsche kapitein wendde zich tot
Sibyl.
„Wel, Miss Sibyl, hebt gij geen lust
met ons meê te gaan Mij dunkt, dat
zou juist iets voor u zijn. Gij zoudt een
aardig matroosje wezen!"
„O, lieve kapitein Graham, toe,
vraag aan oom George of ik meê
mag!" riep Sibyl verrukt. „O, Fran!
wat zou het dol zijn!!"
Francesca glimlachte even. Zij wil
de het genot van de kleine niet beder
ven, maar gevoelde zich bijna nog on
gelukkiger dau een oogenblik te voe
ren, want zij begon te vreezen dat
haar vader het goed voor haar zou
kunnen oordeelen haar eens van huis
te zenden.
„De zeelucht zou u veel goed doen,
Miss," zeide kapitein Graham, haar
in het bleeke gelaat ziende, „het is
jammer dat geen van uw nichtjes
aan boord is, dan kon het nog eens
aardig zijn. Miss Kate geeft niet om
het jacht, maar de anderen wel, het
zijn echte matrozenMiss Lucy en
Miss Molly hebben, op onze laatste
reis, een geheele wacht meêgemaakt,
en Miss Flo'die zou wel altijd aan
boord willen zijn!"
Intusschen was de eigenaar van
„De Pelgrim" in de studeerkamer
bezig al het mogelijke voor zijn nicht
te doen. Hij had zoowel uit haar
gezicht als uit zijn broeder's neer
slachtigheid begrepen, dat er den vo-
rigen avond onaangenaamheden met
den jongen Donati waren voorgeval
len. Hij hoopte dat het hem zou geluk
ken alles eer hij vertrok weer in orde
te maken, maar hij wist niet hoe ern
stig de zaak was!
„Hoor eens, John," zeide hij, en sloot
de deur der studeerkamer achter zich
dicht, „daar valt mij iets inwaarom
zoudt gij allen niet eens een tochtje in
het jacht maken, nu het toch hier ligt?
Er is plaats genoeg voor u, en de meis
jes, en den jongen Donati, en nog een
paar vrienden als ge wilt. Denk er
eens over, het zou mij spijten als
het jacht hier voor niets lag."
„Gij zjjt wel vriendelijk," zeide
kapitein Britton aarzelend; „ik voor
mij zou nergens meer lust in heb
ben ja, ik moet er eens uit, ik ben
geheel ontdaan over die akelige ge
schiedenis!"
„Welke geschiedenis?"
„Och, ik had het u juist vandaag
willen vertellen. De arme Francesca
Haar engagement is af."
„Wat zegt gij! Lieve hemel! Gij
bedoelt toch niet dat hij haar be
dankt heeft?"
„Neen, dat is juist het ergste. De
jongen is nog doodelijk verliefd op
haar, maar ik heb er een eind aan
moeten maken. Ik ben nooit in mijn
leven zoo teleurgesteld in iemand
geweest."
„Dat is een ernstige zaak, zeide
de Heer Britton peinzend, want ik
geloof, dat onze Fran met haar ge
heele hart aan hem hangt."
„Dat is het ellendige! Ik wilde
dat zij dien Donati nooit gezien had
Was ik hier maar nooit komen wo
nen en de arme kapitein slaakte
een diepen zucht.
„Maar zijt gij niet wat al te haas
tig geweest?" vroeg zijn broeder,
zich de belofte herinnerend die hij den
vorigen avond Francesca gedaan had.
„Ofschoon ik een sterk Engelsch voor
oordeel tegen den man had, was ik
gisteren terstond zeer met hem in
genomen. Er ligt iets nobels op zijn
gelaat. Hij kan toch geen verkeerde
dingen gedaan hebben?"
„Hij heeft het ergste gedaan wat
hij doen kon hij heeft in het ge
heel geen verstand," zeide de kapi
tein op boozen toon. „Ik dacht dat
wij een halven Engelschman van hem
gemaakt hadden, maar ik had moe
ten weten, dat, met zijn Italiaansch
bloed, en zijn belachelijke radicale
begrippen, wij op een goeden dag
elkander bitter zouden tegenvallen."
„Gij gaat het engagement toch
niet verbreken om politieke rede
nen zeide Mijnheer Britton die
geheel op een dwaalspoor was.
„Begrippen," antwoordde de kapi
tein, „kunnen mij niets schelen, maar
als de kerel handelt, handelt volgens
onzinnige begrippen, en bij mij komt,
en doodbedaard zegt, dat hij een be
sluit heeft genomen dat zijn huwelijk
met Francesca voor onbepaalden tijd
onmogelijk maakt, wat verwacht gij
dan dat ik zeggen zal?"
„Dan verbaast het mij niet, dat gij
boos zijt."
„Boos? Ik ben nooit van mijn leven
zoo woedend geweestMaar al heeft
de jongen ongelijk, ik moet mij bij
hem verontschuldigen over hetgeen ik
gezegd heb. Ik zal er niet voor terug
deinzen, al gevoel ik dat alleen het
zien van hem mij weer warm zal ma
ken."
„Gelooft gij dan dat er geen hoop
meer is de zaak weer in orde te bren
gen? Gij zoudt u toch zeker aan alles
willen onderwerpen, liever dan Fran
cesca zooveel verdriet te geven Wat
doet het er toe of haar vriend opge
wonden begrippen heeft Alles beter
dan lafheid en onverschilligheid!"
Wordt vervolgd)
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.