CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsche uitgave.
32)
Getroost en toch droevig gestemd
door haar gesprek met den schipper,
staple zij aan wal, en begaf' zich
door den wijngaard naar het bekende
olijvenboschje, waar zij Sibyl bij een
twee- of drietal vrouwen vond, die
bezig waren met olijvenplukken. Er
was voor haar iets kalmeerends in
de zilveren schaduw dier knoestige
oude boomen; zij ging op het gras
zitten, tegen een kleine hoogte ge
leund, en keek naar Sibyl in haar
blauw jurkje, die met veel drukte
heen en weer liep, en naar de boe
renvrouwen in haar donkere, harde
kleederen en bonte doeken om het j.
hoofd geknoopt. Onder een der boo
men had men een kindje gelegd,
op een gescheurde, oude shawl, ter
wijl in zijn nabijheid, de moeder on
der het plukken een aardig Napoli-
taansch liedje zong, om het zoet te
houden. Erancesca kende het wijsje,
maar zij had nog nooit de woorden
kunnen verstaan, en luisterde nu aan
dachtig toen de moeder zong:
"Hoe aanminEig is mijn kindje,
Als het met zijn achaiksche vragen
Stille zorgen komt verjagen,
Speelt, en lacht, en schertst mit mij.
Wie gaf, kindje, uw poez'le leden
Leliereine lieflijkheden?
O, ik weet het, de onschuld is het
Van uw zieltje vrij eD blij.
Minnig kindje! Miunig kindje!
Liefdes ei geitje zijt gij
De vroolijke herhaling van het
refrein„Minnig kindje" bracht Eran
cesca de tranen in de oogen, maar
de kleine, wien het liggen op den
grond verveelde, begon te schreien,
en met het aangeboren gevoel van
hulpvaardigheid, misschien wel Fran-
cesca's sterkst sprekende kakakter-
trek, sprong zij op en vroeg verlof
er voor te zorgen. En toen zij daar
zoo heen en weer liep, met het kleine
wezentje met zijn wit mutsje op, en
het in slaap zong met een van Carlo's
liedjes, gevoelde zij, wat nog nooit
te voren in haar opgekomen was:
dat 't het heilige recht is van iedere
kinderlooze vrouw om voor de kin
deren van anderen te zorgenen
haar wereld, die haar een oogenblik
te voren zoo hopeloos beperkt had
toegeschenen, verruimde zich, en werd
minder somber en leeg.
Kort daarna waren de vrouwen
met haar arbeid gereed, en gingen
zij been. Erancesca gaf het slapende
wichtje aan de moeder, nam Sibyl
bij de hand, en wandelde ook naar
huis
„Hè, wie is daar!" riep Sibyl; „daar
staat iemand met vader te praten.
Kijk; daar!"
Erancesca's hart begon bijna hoor
baar te kloppen, want zij kreeg door
de boomen een panama hoed in het
oog, precies als dien van Carlo. In
een oogenblik rezen er allerlei gis
singen en onstuimige verwachtingen
bij haar op, die maar al te spoedig
verdreven werden, want, bij hare
nadering, kwam kapitein Britton het
pad af, haar te gemoet, en zag zij
dat de panama aan graaf Carossa
behoorde. Een oogenblik had zij een
gevoel van haat tegen hemwelk
recht had hij Carlo's huis te bewo
nen, zich te kleeden zooals hij, en
dat pad af te wandelen, dat in haar
geest altijd verbonden was met den
dag harer verloving? Het kostte haar
moeite hem als gewoonlijk te be
groeten.
„Ik hoor dat graaf Carossa van
avond naar Napels, naar het bal gaat,"
zeide kapitein Britton, „dus heb ik
hem een plaats in ons rijtuig aan
geboden. Hoe laat hadt gij gedacht
te gaan, Fran?"
Francesca had vroeg willen gaan,
en vroeg terugkomen, maar zij bedacht
in een oogenblik dat graaf Carossa
zeker lang zou blijven; zij stelde
dus een uur later voor dan zij eerst
van plan was geweest, er. hield zich,
zonder onbeleefd te zijn, alsof het haar
volkomen onverschillig was hoe men
het schikte. De graaf was door haar
houding gepiqueerdzij was de eerste
vreemdelinge die er goed uitzag en
geen lust had met hem te coquet-
teeren, en hij had vast besloten haar
te winnen. Zij moest hem een dans
beloven, moest blijven, en de beleefd
heid in acht nemen toen haar vader
hem voor dien avond ten eten vroeg,
en later zelfs eenige witte azalea's
van hem aannemen, die hij van de
Yilla Bruno medebracht, daar het
niet in hem opkwam dat alleen reeds
het zien der bloemen haar het beeld
van den afwezigen geliefde voor den
geest moest roepen, van wiens be
staan als zoodanig de graaf niets wist.
Hij was een gezellig prater, en de
kapitein was zeer met hem ingenomen,
terwijl de graaf van zijn kant zeer
geneigd was de meeste aandacht aan
zijn gastheer te wijden, en Francesca
met rust liet, alleen keek hij haar met
welgevallen aan, zooals zij daar zat
aan het hoofd van de tafel, aller
liefst in haar witte japon, en met
de bloemen tegen den sneeuwwitten
hals. Het een of ander had hare
wangen met een lichten blos gekleurd
misschien was het, dat de graaf een
paar onschuldige vragen gedaan had
naar de vorige bewoners der Villa
Bruno, misschien ook kwam het voort
uit een gevoel van ergernis dat zij de
bloemen had moeten aannemen. Zy
wist zeker dat haar nichtje Kate het
wel zóo zou aangelegd hebben dat
zij het niet had behoeven te doen,
dat Kate terstond een goed antwoord
zou hebben gehad, of een geldige
verontschuldiging hebben weten te
verzinnen. Maar zij had niets kunnen
bedenken om er aan te ontsnappen
ze botweg te weigeren, zou zoowel
onbeleefd als prude zijn geweest, en
al had zij iets tegen den graaf, toch
was zij van nature te goedhartig om
ook maar iets te kunnen toelaten,
dat iemand onaangenaam moest aan
doen. Op eens, daar gevoelde zij
zich een steek door het hart gaan,
toen eenige Italiaansche woorden,
door den gast gesproken, haar Carlo
voor den geest riepenzij dacht er
aan, hoe nog slechts kort geleden,
hij op diezelfde manier met hen aan
tafel zat, en de tranen kwamen haar
in de oogen. Zij had in den laatsten
tijd evenwel geleerd hare tranen te
bedwingen. Zij wist precies hoever
zij boven mochten komen zonder
opgemerkt te worden, en beide, haar
vader en de graaf, vonden haar een
aardig gastvrouwtje, dat goed wist
te ontvangen, en er slechts qp be
dacht scheen alles zoo aangenaam
mogelijk te doen zijn.
De kapitein had met veel om
zichtigheid het gesprek van de Villa
Bruno afgewend, maar een oogenblik
later kwam de graaf er in zijn on
schuld weer op terug
„Mij dunkt, gij zult ook, als ieder
ander, verbaasd zijn geweest over
Signor Donati," merkte hij op, zijn
servet dat hem ontglipt was, opra
pende, waardoor de uitdrukking op
het gelaat van den kapitein hem
ontging; „ik hoor dat niemand wist
dat hij zong, zoo bang was Eiale
voor hem."
„Hij zong nooit ergens anders dan
in zijn eigen huis," zeide kapitein
Britton met een wanhopige poging
oin zoo gewoon mogelyk te spreken
en te kijken, en zonder zijn dochter
te durven aanzien. „Maar ik heb
hem daar hooren zingen. Hij zong
iets van Piale, die een paar aardige
stukjes gecomponeerd heeft, en dit
had de verdienste van een Engelschen
tekst. Hoe heette het ook, Francesca
Zelden had hij zich minder op zijn
gemak gevoeld hij dacht dat de graaf
wel op zijn gezicht moest kunnen
lezen al wat er in zijn hart omging,
eD in zijn wanhoop trachtte hij het
gesprek op Piale's muziek te bren
gen, en riep hij Francesca's hulp in,
al wist hij dat dit laf was.
„Het heette „Levenslange Liefde."
De woorden waren van Tennyson.
Leest gij Engelsch?" vroeg zij, zich
tot den graaf wendende.
En terwijl hij zijn onbekendheid
met hare moedertaal betreurde, werd
haar hart, dat woest geklopt had,
terwijl zij zoo bedaard de vragen
haars vaders beantwoordde, kalmer,
en had zij zelfs eene zekere recht
matige voldoening.
„Dat heb ik nu eens goed gedaan!"
dacht zij bij zichzelf.
Kapitein Britton, die dankbaar
was voor hare hulp, en haar kalmte
te meer bewonderde om het contrast
met zijn eigen onhandigheid, greep
dadelijk de gelegenheid aan om zijn
geliefd verhaal te berde te brengen,
van hoe hij den grooten dichter bij
Lord Blamston ontmoet had, en toen
het verhaal uit was, kon Francesca
gevoegelijk de kamer verlaten.
„Alles wel beschouwd," dacht zij
bij zichzelve, „heb ik nog liever dat
zijn naam eens genoemd wordt, dan
altijd over hem te moeten zwijgen.
Als vader er niet bij geweest was,
als ik maar alleen geweest was met
iemand die nergens van wist, zou ik
zelfs blijde geweest zijn eens over
hem te kunnen spreken. Ik zou wel
willen weten of de graaf hem ge
hoord had Zou hij het ook zoo mooi
gevonden hebben Misschien spreekt
hij van avond op het bal wel eens
over hem. Ik hoop het, en toch
zou ik het bijna niet willen. Zou ik
niet een kleur krijgen Zou ik, als
hij hem prees, een gewoon gezicht
kunnen zetten, alsof Carlo mij niets
aanging? En als hij eens eene aan
merking mankte; zou ik zeker boos
worden! O, riep zij lachende bij
zichzelf, maar meer bedroefd dan
vroolijk, nu Carlo acteur geworden
is, moet ik wel actrice wordenO
mijn lieveling! waar gij nu wel we
zen zoudtWat zoudt gij op het
oogenblik doen O, gingen wij van
avond maar niet naar dat bal! Te
moeten dansen als het hart zeer doet,
is haast even erg als te moeten eten
met pijn in het hoofd."
Maar toen Francesca een paar uur
later de balzaal binnentrad, veran
derde zij in eens, want de eerste dien
zij in het oog kreeg was Enrico
Bitter. Tot nu toe had zij, om de
waarheid te zeggen, niet veel van
Enrico gehouden, was zij zelfs een
beetje jaloersch op hem geweest, had
zij hem den tijd misgund, dien Car
lo in zijn bijzijn doorbracht, en was
zij er half boos om geweest als hij
geheele dagen op villa Bruno bleef.
Nu.scheen het haar dat hij de eeni
ge man was in Napels, waard om
naar te kijken, en zij stelde zich reeds
voor hoe prettig zijn eenvoudige,
ronde, bijna onbeleefde manieren
zouden zijn, na de bedekte hofma
kerij van graaf Carossa, welke door
het bekende Italiaansch, haar een
onuitstaanbare parodie was van Car
lo's verliefdheid.
Toen zij de zaal binnenkwam,
stond Enrico aan het andere einde
met eenige Amerikanen te praten
die Francesca van aanzien kende.
Zij wist bijna zeker dat hij haar
zag, en wachtte vol hoop en vrees
of hij bij haar zou komen; maar hij
kwam niet, en weldra was zij om
ringd door een geheele schaar aan
bidders, en haar balboekje in een
oogenblik vol. Toen ook graaf
Carossa zijn naam geschreven had,
had zij nog slechts eene wals open
die na den cotillon kwam.
„Mag ik deze ook hebben?" vroeg
hij met smeekenden blik.
Zij ontweek zijn verliefde bruine
oogen, en keek snel in de richting
van Enrico.
Deze was juist bezig op een on
handige manier een diepe buiging
te maken voor een aardig jong meis
je uit Napels, en zij begreep dat hij
geen plan had ook haar een dans
te vragen. Het was hard om ontwe
ken te worden door den eenigen
man in de kamer met wien zij ver
langde te praten, en vervolgd door
dengene dien zij het minst gaarne
wilde zienZij was boos op Enrico
en op deD graaf beide, en ofschoon
zij zelden op haar paardje was, het
werd haar nu te sterk, en zij zeide
kortaf
„Neen, ik zal niet meer dansen na
den cotillon."
„Gij hebt groot gelijk, het is ei
genlijk erg vermoeiend. Maar gij
zult mij dan wel toestaan wat bjj u
te komen zitten, signorina
„Ik wilde dat hij grijze of groene
oogen had," dacht Francesca ondeu
gend, „als ze maar niet bruin waren
Was hij maar een Franschman, of
een Duitscher, was hij maar geen
Italiaan!" En luide: „Neen, ik kan
u niets beloven. Misschien ga ik er
gens zitten met den cavalier dien ik
mij in den cotillon zal kiezen. Wij
kunnen zien hoe alles loopt."
Zij glimlachte, en er lag een zweem
pje behaagzucht in haar manier van
spreken, waarover zij boos op zich
zelve was. Maar wat moest een
meisje doen in zoo'n geval? Moest
zij haar eenige kans weggooien om
van den geliefde te hooren, en met
zijn medeminnaar gaan zitten praten?
Als de graaf pedant genoeg was om
zich te verbeelden dat zij hem zou
kiezen in den cotillon, dat kon zij
niet helpenmaar hij scheen het
wezenlijk te denken, en zij was boos
op zichzelf, en zag toch niet in hoe
zij anders had kunnen handelen. Zij
voorzag een moeielijken tijd, daar de
mannen vervelend genoeg waren om
op haar uiterlijk verliefd te worden,
en zij kon toch onmogelijk in do
wereld komen met een briefje op het
voorhoofdFrancesca Britton heeft
haar hart weggegeven aan een zeke
ren Carlo Donati, en dus behoeven
verliefde naturen zich geen moeite
te geven.
Evenwel, zij had niet veel tijd
om in het afgetrokkene over de moeie-
lijkheden na te denkenzij moest
dansen, en glimlachen, en luisteren
naar tal van vleiende woorden, en
als dit haar heel erg verveelde, dacht
zij: „Enrico is hier, en zal zeker
wel alles van Carlo weten. Enrico
is er, en er is nog kans met hem
aan het praten te komen."
De opwinding, en haar hoopvol
verlangen, maakten haar vroolijker
dan zij in langen tijd geweest was;
bovendien deed reeds de beweging
haar goed, en bracht de kleur weder
op haar wangenofschoon zij van te
voren de gedachte aan een bal niet
had kunnen uitstaan, zij was te jong,
en hield te veel van dansen, om niet
nu en dan haar verdriet te vergeten,
en het werkelijk evenzeer te genie
ten als Sybil zou gedaan hebben.
Al dien tijd had Enrico haar aan
dachtig gadegeslagen. Eerst had hij
plan gehad haar ten dans te vragen,
en Carlo een getrouw en uitvoerig
verslag te geven van elk woord dat
zij gezegd had. Maar toen hij haar
door bewonderaars omringd zag, en
haar gunsten uitdeelend met de on
bewuste waardigheid eener kleine
koningin, werd er iets wakker in
zijn hart dat op weerzin geleek en
hij begon zichzelven af te vragen of
zij Carlo's toewijding wel verdiende,
of in de verste verte de mogelijkheid
bestond dat zij hem niet trouw zou
blijven
Wordt vervolgd).
Gedrukt bq DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,