4fc apaoM s(taBp|32 'isoomoS pnjs uaa °aoqpA9^ sjb^ ^praaouaS uapioAA ;aora jarjBAjasuoo ml3PI8Z 'iBBJaqil Sjoq|3A93 )up piaqpuaqaq auaacu -a§|B uba piu qfqapuia:}, si ng ^japaoA uaguof aufiz paojq uagia ^aro ajaap nazap ui uBBoqad uaa s]B raspjaz ifiAuai 'uarnoq sjaqaids (1aptnaajA// jam ,,?u^// ufiz do 8aaq|aAa^ issq; i tuBpjag uba sjaA\noqpuB| uapjo.w -aSqfii ap usp 'si aquqaS jajapa uba jB;-ua[aqB}ou ufiz ipjp uauuajpuo puBtnai ub^ iUBtujunq ufiz UBp jaain uajaiz pjapuoqaup pjajaS paoS jam SiaqjaAa^j ^izag •uajaaq uaSotn ?oo[q -quo puoi8 uba suizsuaaS uassmjaS.io aufiz }up uauiBaq uajaoiu qooj japai |bz jBBqjBAUo joOAjaiq uaufiqos uaSuip aSimraosyfuqostno }ioo az sjouoaiui jaufiz uaa8 jaMaoq ua ajaA ufiz uiBpjaz uba uaAaiiS a(j •ubb8 uauunq 9} Sa.w uap qin 4100 japuoz 'la^BMiBBA i)( ui puajnpjiooA japuBqja uadrop apiaq ua^iz 'annjBU eqfi|apuaiiA jauaa uappira a) 'ua8aja8 uaaqn subbS jaijJBMq aug 'Suiq^OAaquajaoq }acn afs)BB[d qfqapuiq uaa tUBpiag 'fua&inq a8i}jap }ara djop qfquaizuBB uaa si SaaqpAa^i 'uaSoo ap ui rqoq }aq mubu jBBqp giaq -]aA33 ua raupjaz uauung uajBf aql'qaSnaquo spuig 44 wordt verder achteruit gestuwdnog een paar tellen, 't is duidelijk, en Hein zal 't evenwicht verliezen. Zijn brein is verward, en zijn hart bonst; het soest en 't suist, het bruist en 't stampt in hem gelijk de zee om een schip, op 't punt te vergaan. Maar plotseling verrijst een lieflijk visioen voor zijn geest dat de stormen daarbinnen bezweert, 't Is of hij weer leunt tegen 't hek der Nieuwe Kerk, zooals op dien avond nu een en twintig jaar geleden, starend naar de lichtjes van de sierlijke gaskroon, en de woorden opvangend, welke hij nooit vergeten heeft: »Eere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in menschen een welbehagen." Bliksemsnel, met al de kracht die hem rest, dwingt hij de vingers om den arm van den moordenaar, van den pleegzoon door wien zijn leven is verwoest. Dan. dan voelt hij hoe de wal onder zijne voeten wegschuift, hij wankelttwee lichamen ploffen naar omlaag. «Help! help!" roept men van alle kanten, en de menigte woelt en krioelt onstuimig dooreen. «Help! help!" klinkt het nog eens, maar nu dof, nis van een die worstelt met den dood. Hoe echter ter hulpe gereed, de duisternis en de mist, de werkelooze nieuwsgierigheid van velen, maar bovenal den onwil van dien éénen drenkeling, vertragen elke welgemeende poging. «Help! help!" smeekt weer een zwakke stem, welke uit 't water oprijst. Nog eens plast het, nog eens spat het troebelig nat omhoog dan is alles gedaan. Met zijn arm vast om den vondeling heengeslagen, zonk Hein Duisburg in de diepte neer. 41 Het rinkelen van glazen, het terzijde schuiven van stoelen, scheldeD, vloeken, schreeuwen, 't klinkt alles verward dooreen, maar boven alles en allen verheft zich een gegil, zóó doordringend en hartverscheurend als slechts de wanhoop en de toorn in staat zijn te uiten. Hein wendt onwillekeurig het hoofd naar den kant van waar 't gerucht zijn oor bereikt. Het komt uit den hoek waar zich «De Gouden Ster" bevindt. «Er zou toch niets met Jan gebeurd zijn?" Dit denkbeeld geeft hem kracht tot voortgaan. Niet langer evenwel is hij alleen. Van alle zijden, uit alle straten, stegen en sloppen stroomt het toe, ouden en jongen, de geheele bevolking van wel drie achterbuurten. Met moeite tracht Duisburg door de menigte het zwakke lichaam heen te dringen doch zonder vrucht. Joelend en tierend, hossend en dravend duwen ze hem naar 't klinkerpad aan den wallekant en sleuren hem daar, telkens aanzwellend, in hun woesten loop mee, totdat het punt bereikt is waar de nieuwsgierigheid kan worden bevredigd, en de kwikzilver-klomp zich- zelven samenperst als tot een vast ineengewoeld kluwen. Zes forsche mannen, meerendeels in de kracht van 't leven, pogen een zevende uit het gedrang te trekken maar al hadde de menigte ook ruim baan gemaakt, 't zou hen nog niet veel hebben geholpen, want 't voorwerp hunner zorg, een kloek jongeling die van drank bedwelmd, nauwelijks op de beenen kan blijven staan, kijkt onbeweeglijk naar 't gelaat eener furie, eene slordige, havelooze, nog jeugdige vrouw met ver warde haren en door woede vlammende oogen, die haar gebalde vuist steeds dichter bij zijn aangezicht brengt.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 7