17
afyjBBjf j[Bq maq iqnjjuo 'nanuiq jbbu jaiSnssucf
uapoojjnnA nap }wnp ana^onpnoo ap 'nado }bb§ uoSbm
s^msqsBBia; n8A J9ilJod jag "(jBejpjaAO nouad ;aq
afyiaaq uiajq naa sjb 'napinj a; jb uba ijund do 'puBq
ap ui jaaj-jadajq qaq sja^qoBM jap naa ipnoq spaa'g
4(j naqqaq }sbj naa§ ftq noz p[aASB[^ hba 'ooz ai£//
•jaan afqaoq naa ui qoiz ftq
apiajA jjaz na'pSajaS jan ui piaM qasBjsiaj ap 'maq
JOOA qusq ap japno sjBB[d naa Saajq tndipig •uauniq
adnoo aSipaj naa ftq ajdejs ja^Bj najnuira Sijutaaj,
j uajaM poon uoq nam 'qoopa uazoqaS 'sbm Sipoon
n8p niaj} uaaaSaojA naa ^qoBpjooA ftq ftq psq
•joi1) namBz pjaASB^ ptn jdooqjaAuo ftq sjb napniA
pnajaAjaA 3ja p noz ftq jbbot 'jain ftq sbm Sunq nn
qoop 'uapnoqaS paoS qoiz ftq pnq Sasfj -pn paMZ pq
dtQB5(SBB[p[ qnjq 'naqjaMaq aannnq pnq 'Mnpnqas ap nt
napBjg 09 hba jnnpjadtnai naa sjpz nap ia2ipaodg
•ui jaajsorajB-snpngny apaqjooras
ap na pn sinq pq doaasp poq draBqsBBja psjj 'pnaq
ap ni saiqjBq ap 'japnoqos nap ioao qosspiai og
•uaiz a} nopnq jbbu snaa acq na p naqap ptaqqftpSora ap
ni jndqjig 'napnoqjaA of)A\no} pjaonsaS jsba aj pin naa
joop pnsni ap ubb psqap nap pen 'naipuaAoq na 'napf
-joop jqonj SaonaS az noz 'snajoj -uapaq jqoom jqiqosaS
paamanpn naaqos p jbbu a;p 'ajqoapaS ap ni avooja uftz
hba pnBmSaMJoods epno naa maq tuBMq sdBjqsuag
•poon pq nagsMnap
-saaq nap nj 'uanaqaapnBB pzjaA pMjoods ap noz naSap
-jBBp jbbj^ i hub nap japno sog namanaam pndipig ftq
noz aojj pjooMpnaaq napjoM psaora Sbbja uaa So^j
•pnaqja
appsq qojBnotnjooqas joSraqjaAog nagipjojs pBM pM
sjapuB nap sqftpMnsn nam naiM at 'pmaqjaAO piMpSeq
81
16
De aangesprokene begrijpt terstond dat hier een
misverstand plaats vindt. Maar enfin, Vlasveld beeft
nu toch getoond de minste te willen zijn; aan de
eer is voldaan en er blinkt een traan onder de
wimpers.
Zwijgend, staroogend steekt hij hem de hand toe
welke Vlasveld stevig drukt.
//Komaan, Blaaskamp," spreekt deze op de oude,
hartelijke manier, //vergeven en vergeten, hè?"
Hij zet zich naast hem neder, en weldra heeft het;
eenigszins gedwongen gesprek een aanvang genomen,
dat altijd op dergelijke verzoeningen volgt. Maar nauwe
lijks is een vertrouwelijker toon ingetreden of de band
welke mand en deksel los samenhechtte, breekt, en met
een sprong wipt Lilliput zijn kerker uit en op de knie
van zijn ouden baas, wiens gezicht en banden hij
al kwispelend onstuimig begint te lekken.
Blaaskamp is vreeselijk verlegen en wenscht het
beestje hartgrondig naar de Mokerbei.
//Hé," zegt Vlasveld, met zekere verwondering die
zijn collega maar half bevalt, //hé, heb je Lilliput
bij je!"
Zijn vriend ziet dadelijk in dat de pas gesloten
hereeniging gevaar dreigt en listig door den nood
meent hij dat slechts een leugen helpen kan.
//Ja, weet je, mijn vrouw is uit logeeren en we laten
hem niet graag aan anderen over; bovendien. maar
hij heet niet meer Lilliput, je begrijpt na. We
noemen.... we noemen hem tegenwoordigAzor."
Van dat oogenblik af was Lilliput verdoopt.
Of Vlasveld het fabeltje geloofd heeft?
Dit staat vast: hoogst verheugd naar Amsterdam
gespoord, hebben ze in feestelijke stemming het Nut
en der vreugde ieder zijn deel gegeven, en zijn eindelijk
in gezelschap van de half jubelende juffrouw Blaaskamp
weer huiswaarts vertrokken.
Drie maanden later echter bleek het hoe Vlasveld
het fijne der zaak van den beginne had doorzien.
Het was op een droevige plek, bij 't graf van den
plotseling gestorven Lilliput, door Kevelsberg's onder
wijzer twee dagen te voren tusschen de sneeuw ge
dolven.
Een lat, met een dwarsplankje voor 't grafschrift
aan den top bevestigd, wees de plaats waar beider
lieveling rustte.
//Ik weet nog niet wat ik er op zal laten schilderen,"'
sprak Vlasveld's vriend, met den steel der pijp op het
bordje wijzend.
De ander rukte den stok uit den grond, kreeg een
stukje krijt, steeds in den vestzak geborgen, en schreef
op 't hobbelig hout:
//Lilliput. Uit dankbaarheid."
Blaaskamp zag hem even verwonderd aan en liep
toen langzaam een eindje den tuin in, maar weldra
keerde hij op zijn schreden terug en ging vlak achter
Vlasveld staan, die nog altijd bij het schamel graf-
teeken toefde.
Hij legde de hand op zijn schouder.
//Weet je wat, Lilliput?" zei hij vroolijk, //de dagen
zijn kort, de nachten lang. Hoe zou je van avond
denken over een smousjasje?"