CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsche uitgave.
45)
Clare keekGigi maakte een kus
handje, en de dames bogen en glim
lachten, terwijl Carlo zijn hoed af
nam.
„De grootste heeft een knap ge
zicht!" riep Clare. „Zoo edel en
zacht!"
„Dat is mademoiselle Borelli, onze
contraiilt; zij is een der edelste vrou
wen die ik ken. De andere is Madlle
Duroc, een groote vriendin van
haar."
„Een aardig gezicht, maar niet
zoo in het oog vallend als de ander,"
klonk Clare 's critiek. „Wel, Carlo,
ik ben blij dat ik ze gezien heb.
Misschien zult gij mij op een goe
den dag nog geheel bekeeren, en
tot een vriendin van het theater
maken!"
Het gesprek liep nu over andere
zaken, en eer zij afscheid namen
deed Clare Carlo beloven den vol
genden middag naar Merlebank te
komen, en Gigi mede te brengen.
Yreemd genoeg echter, zou de
vraag van het acteursleven dien dag
nog eens behandeld worden, en niet
met Clare's gematigdheid....
De St. Cyprianus' lag een goed
eind van het Royal Hotelmaar daar
Carlo 's morgens in de buurt een ver
velende preek had gehoord, besloot
hij wat verder te gaan, naar een
andere kerk, en van Sardoni verne
mende dat deze als een der fraaiste
in Engeland beschouwd werd, wilde
hij die opzoeken.
„Het is minstens een half uur loo-
pens," zeide Sardoni, „maar het koor
is de moeite waard om te hooren,
en als gij gaat, ga ik mee."
En zoo begaven zij zich met hun
beiden op weg, kwamen wel wat
laat, en moesten zich tevreden stel
len met een plaats achter in de kerk.
Carlo gevoelde een zonderlinge ver
moeidheid, maar hij was zeer blijde
mijnheer Britton en Clare weder ont
moet te hebben, ook deed het hem
genoegen dat Sardoni uit zichzelf
met hem mede naar de kerk was
gegaan. Het fraaie gebouw, de mu
ziek en de dienst, die hij in den
geest altijd met Francesca en met
Napels in verband bracht, zou reeds
door het zien en hooren alleen, hem
hebben opgewekt, en de kalmte die
hij zoozeer noodig had, kwam reeds
over hem, toen de preek begon, en
hij op eens tot zijn dagelijksch leven
werd terug gebracht. Want de gees
telijke, die rustig in zijn dorpspas
torie zat, en de genoegens van het
buitenleven de eenige die hij
waard vond als zoodanig te noemen
goed kende, had een scherpe af
keuring uitgesproken over de ver
makelijkheden aan het stadsleven
verbonden, en met name van het
bezoeken van den schouwburg. Mis
schien was het den prediker niet
ingevallen, dat er onder zijn toe
hoorders konden zijn, die tot het
aangevallen beroep van acteur be
hoorden; hg beschouwde hen klaar-
biykelijk allen als verlorenen, want
hij sprak niet over hen op gematig
den toon, en noemde hun beroep
een goddeloos bedrijf!
Carlo was te pijnlijker door dien
aanval getroffen, omdat de geestelijke
een hoogst ernstige persoonlijkheid
scheen te zijn, een braaf, oprecht,
eerlijk man, niet iemand die alleen
de menschen verdoemde. Ook was
het hard, zijn korten rusttijd verstoord
en bedorven te zien, door een zoo
onverwachten aanval. Hij deed zijn
best niet te luisteren, maar reeds
de wensch niet te hooren, maakte
het hem onmogelijk zich in andere
gedachten te verdiepen, en, of hij
wilde of niet, hy hoorde al wat er
gesproken werd.
„Broeders en zusters," ging de
spreker voort, „ik merk op de by-
eenkomsten in uwe stad, en zie, hoe
zelfs in dezen ernstigen tijd, die ons
1 aan het lijden van Christus herin
nert, de wereld tracht u in haar strik
ken te vangenIk zie, dat, niet
tevreden met het gewone aantal
schouwburgen, er nog een moet ge
opend worden voor het geven van
opera's en ik vrees, dat gij in de ver
zoeking zult komen u, zij het maar
eenmaal, aan zulk een voorbijgaand
genot over te gevenLaat my u be
zweren de verleiding te wederstaan
laat mij u smeeken, zoo gy het heil
uwer ziele liefhebt, dit boos en ver
lokkend genot te vlieden, waarvan de
invloed schadelijk, neen, doodelijk
kan zijn. Terecht zingen wij
'Christen, ziet gij ginder
Op gewijden grond,
Midian's benden zwerven,
Plunderend in 't rond
Carlo moest voor het oogenblik zoo
lachen om de kennelijke vergelijking
van Merlino's rondreizenden troep
met de plunderende horden der
Midianieten, dat hy moeite had zich
goed te houden. Hy durfde Sardoni
niet aanzienmaar een kerkboek op
nemende, las hij het overige van het
gezang en dacht er met weemoed aan,
hoe zelfs de zoozeer veroordeelde
leden van dit „goddeloos bedrijf"
somtjjds hun best deden te zege
vieren: „door bemiddeling van het
Kruis!" De aanval deed hem pijn;
het was hem als werd hem de oor
zaak die hem van Francesca ge
scheiden had aanschouwelijk voorge
steld. Hy had bovendien zijn beroep
leeren liefhebbenhij geloofde er in
met geheel zijn hart; hy wist dat
het evenmin „een goddeloos bedryf"
behoefde te zyn als dat van een
dichter, of schilder, of beeldhouwer,
of schrijver. Deze prediker scheen
niets te begrijpen van de kunst in
haar hoogste beteekenis; hy had
geen gevoel voor de artistieke zijde
van het levenook had hij geen be
grip van liumor, of hij zou onmiddel
lijk den bespottehjken uitleg gevoeld
hebben, dien men aan zyn toepassing
van „de benden der Midianieten"
zou kunnen geven
Deze eene Midianiet begon zich
intusschen af te vragen, of hy ooit
van het tooneel de menschen opge
wekt had niet naar de kerk te gaan,
en zich te onthouden van offeranden;
de geestelijke zou hem niet hebben
kunnen aanvallen als iemand die met
moedwil een ander beroofde van het
dagelyksch broodhy stelde zich voor
welke de onmiddellijke gevolgen zou
den zijn van een merkbare vermin
dering in de bezoekers van het the
ater; hij dacht aan het groote ver
lies voor Merlinohoe diens humeur
er onder lijden zou; de ellende en
armoede welke er voor allen het ge
volg van zoude zijn; de mogelijke
gevolgen voor Anita. Daarna dacht
hy er meer in het algemeen over, en
trachtte hy zich voor te stellen welke
uitwerking het zou hebben op de
kunst, als de besten en edelsten onder
de menschen den raad van den predi
kant opvolgden, en niet meer naar
de comedie gingen. Hy zag hoe het
goede, het hooge, het hartverheffende
in het drama, noodzakelijk zou
moeten ten ondergaan, by gemis aan
steun, en hoe alleen datgene, wat
afdaalde tot den smaak van het
laagste en gemeenste publiek, op
gang zou maken. Hy gevoelde dat
de leden van het gezelschap, waar
toe hy behoorde, in een moeielijk
dilemma geplaatst zouden zijnon
geschikt als zij waren voor een andere
betrekking, zouden zij genoodzaakt
wezen om óf hun talent ongebruikt
te laten en tot armoede en ellende
te vallen, of zich te verlagen met
tot een arbeid hun toevlucht te
nemen, die hunner onwaardig was.
Hij zou gaarne den spreker zulk een
vraag hebben voorgelegd, en was
benieuwd te zien welk soort van
man hij was; maar zij zaten geheel
achter in de kerk, en een pilaar
tusschen hen en den preekstoel be
lette hun iets te zien.
Daar hij evenwel gevoelde, dat
de preek hem uitgesloten had van
de verbroedering die hy in een plaats
als deze hoopte te vinden, en hem
zelfs een vreemdeling had gemaakt
voor de gemeente waartoe hij rech
tens behoorde, begaf hij zich weder
in de donkere, verlaten straat, waar
een hevige Maartsche wind woei.
Een ondragelijk gevoel van vermoeid
heid maakte zich van hem meester.
„Wat loopt gij hard, Jack!" riep
hij. „Het lijkt wel dat gij de laarzen
van zeven mijlen aan hebt, en met
Sirocco in den pas blijft!"
Sardoni matigde zijnen tred, en
Carlo die hem even aankeek, zag
eene uitdrukking op zijn gezicht,
welke niet veel goeds voorspelde.
„Het spijt mij dat wij die preek
gehoord hebben," liet hy er op vol
gen.
„Och, het bewijst in ieder geval
weer wat Engelsch vooroordeel is
antwoordde Sardoni op een boozer
toon dan men zou verwachten. „Ik
weet niet welke uitwerking het zal
hebben op het schouwburgbezoek,
maar dit weet ik wel, dat ik niet licht
meer een kerkdeur binnen ga!"
Carlo zweeg, wel wetende dat zijn
vriend veel te boos was om met hem
te praten, en er werd geen woord
meer tusschen hen gewisseld, ter
wijl zij naar het hotel terug liepen
HOOFDSTUK XXIV.
Een Engelsch Gezin.
Geen smart, hoe groot, kou ooit uw oog verblinden,
Voor wat ons de aarde geeft aan lieflijkheid,
Zij deed uw hart alleen de wegen vinden
Waarop men licht en vreugd om zich verspreidt.
Lowell.
Den volgenden dag begaf Carlo
zich volgens belofte naar Merlebank.
„Hoe heerlijk dat gij komtzeide
Clare, die hem haastig te gemoet
liep, zoodra hij het salon binnen
trad, „ik vreesde dat deze sombere
dag u afschrikken zou. Laat mij u
voorstellen aan Francesca's nichtjes,
van wie gij zooveel hebt hooren
spreken."
Carlo keek vol verlangen, of hij
eenige gelijkenis zou kunnen ontdek
ken in de vier meisjes die, zonder
eenige nuffigheid, naar hem toe
kwamen, en hem vriendelijk de hand
toestaken. Kate, de oudste, was on
geveer van haar leeftijd, en hij zag
dadelijk dat zij dezelfde grijze, En
gelsche oogen had donker grijs,
met geen zweem van blauw in hare
diepten. Ofschoon zij er lief uitzag,
kon zy toch geen aanspraak maken
op schoonheid, maar gedurig ont
roerde hij, bij iets in den toon harer
stem, hetwelk hem aan Francesca
deed denken, en hij werd zeer tot haar
aangetrokken, hoewel hij terstond ge
voelde dat zij hem ter dege opnam
en beoordeelde, en dat hare manieren
meer gedwongen en minder vriend
schappelijk waren dan die der andere
meisjes.
Lucie, de tweede, was mooier
en lieftalliger, en scheen de zachtste
te zijn, maar zij boezemde hem min
der belang in dan Kate, wier eenigs-
zins vijandelijke houding hem tot
nieuwsgierigheid prikkelde. Molly was
een jeugdige robbedoes van veertien
jaar, met een open, rondborstige
vertrouwelijkheid; en Flo, de jong
ste, was juist elf, een klein, tenger
meisje, met kort blond haar, en zeer
korte rokjes, die het leven genoot
als een jong poesje, en, daar zij de
lieveling was van allen in huis,
groot gevaar liep een weinig bedor
ven te worden.
Clare zat doodgewoon in het hoekje
der groote Chesterfieldsche sofa, en
verzocht hem daar naast haar te ko
men zitten, waar zij rustig samen
praten konden, een weinig afgezon
derd van de jonge meisjes, die zich
aan den anderen kant van den haard
om Gigi verdrongen, en veel werk
van hem maakten. Een salon als dit
had Gigi nog nooit gezien, en na al
de akelige, leelijke kamers en slechte
hotels, waaraan hij in den laatsten
tijd gewoon was geweest, keek hij
zich de oogen uit! Het herinnerde
hem een weinig aan het salotto in
Casa Bella, met zijn comfort en
gezelligheid, maar terwijl de kamer
in Casa Bella iets half Italiaansch
had, door zijn Cantigalli plaques
en porselein, door zijn gestreept
zijden couvrettes, had dit vertrek een
door en door Engelsch type. Een
tweede kamer, over dag gebruikt,
werd 's avonds, om de gezelligheid te
verhoogen, door een gordjjn afgeslo
ten; in den grooten, diepen haard
brandde een kolenvuur, waarop een
reusachtig houtblok lag, dat een roo-
den gloed wierp over het koperen
hekje, met het fraaie koperen haard
stel terwijl een dik, Perzisch tapijt,
en donkerroode gordijnen, goed bij
de zalmkleurige wanden pasten, waar
een menigte schilderijen terstond
Carlo's aandacht trokken, hoewel de
namen op de zware, vergulde lijsten
Brett, Ansdell, Millais, voor hem als
vreemdeling geen beteekenis hadden.
Na haar onvoorzichtige woorden
van den vorigen dag was Clare een
weinig huiverig om op Casa Bella
te zinspelen, maar zij sprak van de
Ritters en andere wederzijdsche vrien
den, en deed in het oneindige vragen
omtrent Napels en Pozzuoli, welke
het Carlo een genot was te beant
woorden. Maanden lang was hij ge
heel afgesneden geweest van al wat
hem aan het verleden bond, en van
hen die met hem mede gevoelen
kondenhij vond het verrukkelijk
weder eens op bekend terrein te
komen, met iemand die er ook thuis
was, en die er bijna evenveel van
hield als hij. Nu hij zich weder met
Clare bevond, gevoelde hij zich won
derlijk jong en vroolijk. Hij vergat
Anita en Comeriohij vergat al den
kleingeestigen naijver en de kibbe
larijen van den troep hij vergat zelfs
zijn eigen verdriet, vond een innig
welbehagen in het uitspreken van
Francesca's naam, en zou zich bijna
hebben kunnen verbeelden dat hij
wederom een knaap was die besloot
te werken en te wachten, tot hij zich
aan Kapitein Britton kon voorstellen
met den titel van avvocato..
„Gij kunt hoop ik, een beetje
blijven?" vroeg Clare. „Mijnheer
Britton zal wel spoedig thuis komen
en verlangt zeer u te zien. Hij was
laatstleden Zaterdag zoo ingenomen
met uw zingen!"
„Het is heden mijn vrije dag,"
antwoordde Carlo, „dus behoef ik niet
op een bepaalden tijd tehuis te zijn.
Van avond wordt Fra Diavolo" ge
geven, en daarin speel ik niet meê."
„Is dat de eenige keer dat gij vrij
zijt? Gij bedoelt toch niet dat gij
alle andere avonden van de week
zingt?"
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,