CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsche uitgave.
50)
Er lag een wilskracht in zijn toon,
die ieder verbaasd deed staanMer-
lino liep met een verruimd hart weg
om het publiek tevreden te stellen
en hoewel allen het zeer betwij
felden of hot Donati wel mogelijk
zou zijn een zoo moeielijke rol ten
einde toe te zingen, wilden zij Gomez,
die Carlo bestreed, niet bijvallen.
„Ik heb nooit iemand gezien die
zoo bang was op zij geschoven te
worden," pruttelde de Spanjaard boos.
„Wat mij betreft, ik noem het niets
dan koppigheid en pedanterie, om
iets te willen wat gij met geen moge
lijkheid doen kunt."
„Mij dunkt, het gaat u al heel
weinig aan, mijn waarde," zeide
Tannini, koeltjes. „Uw rol is voor
van avond afgespeeld, ga dus heen
'als gij zoo goed wilt zijn. Als wij,
die met Donati zingen moeten, geen
bezwaren maken, wat hebt gij er dan
tegen in te brengen?"
Gomez wendde zich af met een
gesmoorden vloek, en Carlo keek
den Amerikaan dankbaar aan.
„Ik zal mijn best doen u niet van
de wijs te brengen; ik zal blij zijn
voor Merlino en voor mijzelf ook,
als gij en het publiek een zoo slech
ten Figaro dulden wilt. Wilt gij met
mij naar mijn kamer gaan, Jack?"
Toen vervolgde hij tot mijnheer Brit-
ton, dien hij in het oog kreeg, en j
die hem hartelijk de hand schudde
„Hoe vriendelijk van u mij hier op
te zoeken 1 Ik dacht niet dat gij
komen zoudt. Ik schaamde mij zoo
voor u dat ik die aria zoo slecht
zong!"
Mijnheer Britton was blijde dat
hij de wachtkamer kon verlaten, en
met Carlo en Sardoni in een van
de kleine kleedkamers gaan. Er waren
niet veel stoelen, en Carlo viel, zon
der complimenten," in een daarvan
die vlak bij den kleinen haard stond
neer, niet in staat de vreeselijke
pijn die hij leed te verbergen, of
schoon, als men er naar vroeg, hij
er luchtig over sprak.
„Gij moest toch niet zingenop
perde mijnheer Britton.
„Het zal mijn stem geen kwaad
doen, als ik maar adem kan krijgen.
En de pijn is niet voortdurend, al
leen tusschenbeide een scherpe steek
in de zijde."
„Beste kerel, het was dwaasheid
van u in het geheel op te treden,"
zeide Sardoni. „Gij moet toegeven;
gij moet Comerio's terugkomst goed
keuren, er helpt niets aan!"
Carlo liet het hoofd in de hand zin
ken, en zweeg, als was hij met zich-
zelven in tweestrijd. Beide sprekers
schenen de tegenwoordigheid van
mijnheer Britton vergeten te hebben.
„Laat ons niet vooruit zien," zeide
Carlo, na een oogenblik van stilte.
„Natuurlijk zal alles ten beste uit
komen. Maar praat nu niet meer,
Jackik moet zingen als zij mij heb
ben willen, en daarmee is het uit!"
Terwijl hij sprak, werd er aan de
deur geklopt, en Merlino trad binnen.
„Ik denk dat zij u wel weer aan
nemen zullen," zeide hij. „Zij zijn
boos maar zij zien toch dat wij doen
wat wij kunnen, en zullen u wel
niet weer uitfluiten. Zij zijn nog al
gauw tevreden, die Engelschen."
Carlo keek Mijnheer Britton aan,
met een zonderlinge mengeling van
spot en van pijn in zijn donkere,
schitterende oogen. Het tevreden
gezicht, waarmede de impresario de
ontvangst afschilderde, die hem waar
schijnlijk wachtte, deed zijn zin voor
humor bovenkomen.
„Drink een glas port voor gij
gaat," riep Bauer, en hield hem
een glas voor.
„Eet dit rauwe ei, Signor," drong
zijn kleedknecht.
„Of een pastille," stelde Sardoni
voor.
„Of een Stolberg borstbonbon,"
zeide Merlino, en haalde een doosje
vol drops uit zijn zak.
Met een vriendelijk, schertsend ge
baar dankte hij hen, en deed ieder
een lachen door Figaro's woorden
aan te halenOh, che, vitache,
vita! Oh, che mestiere
„Hebt gij ooit zoo'n kerel gezien
riep Bauer. „Ik geloof waarachtig
dat hij ons nog op zijn sterfbed aan
het lachen zou maken 1"
„Als het publiek maar ziet hoe
hij zich inspant, dan zal hij goed
ontvangen worden," verzekerde Mijn
heer Britton, die bij de coulissen stond,
naast den ouden Duitschen zanger.
„Er is niets dat het Engelsche publiek
zoo inneemt dan krachtsinspanning."
Inderdaad was het voor Carlo
geen plezierige taak weder op te
komen voor een publiek, dat zoo
even geweigerd had hem langer aan
te hooren, maar hij had zich gewend
de onaangenaamheden van het le
ven met moed onder de oogen te
zien, en dit hielp hem. Hoezeer ook
gevoeliger dan de meeste menschen,
was zijn zwakheid in kracht ver
anderd door standvastig te weigeren
er in het minst aan toe te geven
en kon hij zelfs met overspannen
zenuwen, en terwijl lichamelijk de
krachten hem ontzonken, onversaagd
de aangrijpende proef doorstaan. Het
was zooals Merlino gezegd had: het
publiek stemde er genadig in toe
hem aan te hooren: zij lieten hem
opkomen zonder een enkel gefluit.
Ja, de akelige stilte werd zelfs ver
broken door eenig handgeklap uit de
derde rij van de stalles,
„Dat is Francesca's neef," dacht
Carlo bij zichzelf, en het deed hem
goed onder de honderde koude, cri-
tiseerende gezichten een bevriend
gelaat te zien. Hij was zoo blijde
dat hij vrienden als Dominica Bo-
relli en Sardoni had om dien avond
mede te zingen, en de vriendelijk
heid van Mijnheer Britton was hem
geen geringe steun. Als hij zijn
taak maar ten einde brengen kon,
dacht hij, dan zou hij volmaakt ge
lukkig zijn, hoe donker de toekomst
ook wezen mocht. Maar dat was de
groote vraag!! Allen vonden dat hij
iets doordrijven wilde wat hem phy-
siek onmogelijk was, en hij rilde bij
de gedachte, op nieuw een scène te
maken op het tooneel. „Als ik weer
flauw moet vallen," dacht hij, „hoop
ik het ten minste behoorlijk in mijn
kleedkamer te doen."
Door kracht van wil alleen kwam
hij het lange, vermoeiende duet met
Sardoni door, maar hij was zóó uit
geput van pijn, dat hij nauwelijks
op zijn beenen kon staan. Toch ge-
gelukte het hem van het tooneel af
te loopen, en zoodra zij uit het ge
zicht waren, nam Sardoni den arme
zieke bij den arm en sleepte hem
half naar zijn kamer. Daar viel
hij, met een schreeuw van pijn, die
hij met geen mogelijkheid langer
kon inhouden, naast het vuur op
den grond, terwijl hij om gemakke
lijk te liggen, de guitaar onder zijn
arm schoof, om op te leunen.
„Pleurisdacht Mijnheer Britton,
die hem gevolgd was, om te zien of
hij van dienst kon zijn, maar Carlo
scheen zooveel pijn te hebben dat
hij liever geen woord sprak, dus
keerde hij zich tot Sardoni, van
wien hij een aangenamen indruk ge
kregen had, en die om zijn vorige
zelfzuchtigheid goed te maken, zich
aan zijn vriend wijdde op een ma
nier welke zeer de sympathie van
den Engelschman opwekte.
Zij bespraken te zamen alle moge
lijke middelen om hem te helpen
en toen Sardoni terugkwam met een
opwekkend geneesmiddel dat hij ge
haald had, bracht hij het bericht
mede, dat M'le Borelli's cavatina ge
bisseerd was, en Carlo dus een wei
nig meer tijd had om tot zich zei
ven te komen.
„Zijt gij zeker dat ik u niet in
den weg loop vroeg mijnheer Brit
ton. „Ik zou onmogelijk onder het
publiek kunnen zitten, en niet we
ten hoe het onzen vriend gaat."
Sardoni, die begreep dat de vreem
deling familie van Francesca Brit
ton zijn moest, verzekerde hem op
warmen toon dat hij van grooten
dienst was, en ofschoon Carlo te zeer
uitgeput was om een onnoodig woord
te spreken, zag hij hem aan met
en blik die meer zeide dan een
lange reeks van woorden.
De onwelkome coulissenjongen
verscheen maar al te spoedig. We
derom spande Carlo al zijn krachten
in, en Sardoni en mijnheer Britton
volgden hem met angstige blikken
terwijl hij het tooneeltje met Eosina
afspeelde.
„Als dit voorbij is, moet hij nog
langen tijd op het tooneel zijn," leg
de Sardoni hem uit, „maar hij heeft,
wat het zingen betreft, het ergste
achter den rug."
„Denkt gij dat hij er zich door
heen zal slaan?"
„Als hij het er goed afbrengt," zeide
Sardoni, „dan is het door kracht
van wil alleen. Maar hij is, evenals de
„Barbiere" een „bravo giovinotto!"
Ik ken geen ander man die er toe
in staat zou zijn, maar van hem is
het mogelijk."
„Daar! ik heb het wel gedacht!"
riep hij uit, toen de baryton, het
duet geëindigd zijnde, haastig den
aftocht blies, en, eenmaal tusschen
de coulissen gekomen, gevallen zou
zijn, als hij hem niet in tijds opge
vangen had. „Het is zooals ik ge
zegd heb, alleen door kracht van
wil."
Zij droegen hem wederom naar
zijn kamer, maar nauwelijks hadden
zij hem ten tweede male bijgebracht,
of Sardoni moest weer op het too
neel verschijnen, zoodat hij zijn
vriend alleen met mijnheer Britton
achterliet.
Het was de meest zonderlinge
avond dien de Engelschman ooit had
doorgebracht, toen hij daar in het
akelige, kleine kleedkamertje zat,
met zijn kalen vloer en gewitte mu
ren, tooneelcostumes en gewone klee
deren in bonte verwarring dooreen.
De een of ander had een paar kus
sens uit de wachtkamer gehaald,'en
zoodra Carlo bij kennis was, hadden
zij hem hier opgelegd, op zijn lin
kerzijde, daar dit de houding was
die hem het meeste rust scheen te
geven. Het haardvuur speelde op
zijn gelaat, en terwijl mijnheer Brit
ton de oogen op hem gevestigd
hield, dwaalden zijn gedachten terug
naar den tijd toen hij hem, voor
het eerst, met Francesca uit de kerk
komende, te Napels ontmoet had.
Hij herinnerde zich den vreemden,
droevigen glimlach, die het gelaat
van den jongen Italiaan verhelderd
had, toen hij hem met zijn verloving
geluk wenschte, en hij gevoelde
zich onwederstaanbaar aangetrokken
tot een man, die uit vrijen wil een
loopbaan gekozen had, waartoe zóó
veel zelfverloochening noodig was, en
die toch zoo weinig begrepen werd.
Hij schrikte toen hij bemerkte dat
zijn gedachten over Francesca ze ook
bij zijn vriend schenen te hebben op
gewekt. „Wij zullen misschien niet
spoedig weer alleen zijn," begon
Carlo, zijn gelaat naar hem toekee-
rende. „Als mij iets overkomen mocht,
wilt gij dan beloven, dit aan Fran
cesca te geven?" hij wees op
Wakkere jongeling!
haar verlovingsring ,en haar te
zeggen hoe goed iedereen voor mij
geweest is."
De Heer Britton kon bijna niet
spreken, maar hij beloofde het, en
zeide toen, gedeeltelijk om de stilte
te verbreken, dat hij dien morgen
een brief van Casa Bella gehad had.
„Waren zij wel?" vroeg Carlo.
„Zeer wel, Francesca komt in
Juni in Engeland."
Een oogenblik later had hij spijt
van deze woorden, die de kroon
schenen te zetten op Carlo's lijden.
Hij keerde zich plotseling om, en
hoewel zijn gelaat voor hem verbor
gen was, kon Mijnheer Britton zien
dat hij zich geweld deed om een
storm van aandoeningen te onder
drukken. Zóo weinig begrijpen de
menschen elkander, dat het den En
gelschman, met al zijn goedhartig
heid, nooit ingevallen was, zich de
martelingen voor te stellen van een
verloofde die weet dat de geliefde
dicht in zijne nabijheid zal zijn, en
dat hij haar zelfs niet zal mogen
zien. Maar die stille, bittere strijd
zeide hem veel, en deed zijn vrien
delijk hart wederom plannen weven,
om een zoo trouwe liefde tot een
goed einde te brengen.
Nog eer er verder een woord ge
sproken werd, tikte de jongen aan
de deur, en Mijnheer Britton keek
ontsteld naar zijn vriend om te zien
wat hij doen zou. Hij wist nog niet
dat de Italiaansche stormen van kor
ten duur zijn, en dat, zoo een Itali
aansche natuur al sterke aandoenin
gen heeft, haar ook een verwon
derlijke zelfbeheersching eigen is,
die haar helpt in den nood. Carlo
stond in eens opbracht, als scheelde
hem niets, zijn costuum in orde, en
streek zijn haren glad; toen, vreezende
dat mijnheer Britton berouw zou
hebben over de woorden die hem
ontvallen waren, zeide hij op dien
toon die hem reeds zoovele vrienden
gewonnen had: „Gaat gij mede naar
de coulissen Ik vind het zoo aange
naam te weten dat gij daar staat I"
En eer de Engelschman bekomen was
van zijn verbazing over die onverwach
te kalmte, bevond Figaro zich midden
in de bewegelijke menschenmassa
op het tooneelbeter acteerende dan
hij den geheelen avond gedaan had,
en trachtende de rol van vrede
stichter te spelen, en een einde te
maken aan den twist.
Toen Mijnheer Britton de vlugge,
lenige gestalte nu hier, dan daar zag,
kon hij nauwelijks gelooven dat dit
dezelfde man was die, een paar
minuten geleden, aan de grootste
lichamelijke pijnen en zielesmart ten
prooi was, en toen hij en Sardoni in
een der volgende entre-actes den
Italiaan wederom tot bewustzijn
moesten brengen, kon hij zijn ver
bazing niet langer inhouden.
„Yan welk metaal mag onze vriend
wel gemaakt zijn?" riep hij uit. „Ik
zou nooit gedacht hebben dat iemand
als hij zulke bezwaren te boven zou
komen
„Ik denk dat moed en goedheid
gewoonlijk samen gaan," zeide Sar
doni; „en al zijt gij een vriend van
Donati, niemand die buiten dezen
troep staat, weet recht wat hij wer
kelijk is. Hij is door en door de
beste kerel dien ik van mijn leven
gezien heb I"
„Hij schijnt bij de meesten van
het gezelschap zeer bemind te zijn
„Ja, en met reden. Allen passen
op hem een van die Italiaansche
gezegden toe, die voor hen zoo
groote beteekenis hebben„Zoo goed
als een boterham," een vergelijking
die voor ons niet veel zegt."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.