CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Eng else he uitgave.
52)
„Mislukt! hopeloos!
waren de eenige woorden die aan
Carlo's lippen ontsnapten, terwijl Sar-
doni hem moed scheen in te spreken,
en te ontkennen dat alles verloren
was, hem zijn hulp beloofde, van brie
ven sprak, en vol hoop over de toe
komst redeneerde. Het noemen van
het gasthuis riep mijnheer Britton
naar het bed.
„De dokter zegt dat gij in mijn huis
ook beter kunt worden," zeide hij
vriendelijk. „Ik kon er niet aan den
ken dat gij naar het ziekenhuis gaan
zoudt Miss Claremont verlangt er
naar dat gij op Merlebank komtEn
om aan de dankbetuigingen, en aarze
ling, en twijfel van den Italiaan een
eind te maken, bukte hij zich en fluis
terde hem een paar woorden in het
oor: „Om Francesca's wil moogt gij
het mij niet weigeren."
Een zacht gesnik aan het voeten
einde van het bed stoorde hen, en zij
vonden Gigi als een klein hoopje
kleeren op den grond ineengedoken,
schreiende alsof hem het hart zou bre
ken.
„Zet hem hier bij mij op het bed,
Jack," zeide Carlo. „Wat scheelt er
aan Gigi? Hebt gij u bezeerd
„O, ga niet weg I" snikte het kind.
„Laat mij niet zoo alleen hier blij ven 1"
„Hij kan ook te Merlebank komen,"
zeide mijnheer Britton, die er juist de
man naar was om vriendelijke aanbie
dingen te doen, zonder aan Kate of
huiselijk omstandigheden te denken, j
„Gij zijt wel goedmaar hij moet bij
zijne moeder blijven," hernam Carlo
na een oogenblik nadenken. Het kost
te hem veel van den knaap te schei
den, doch hij wist dat Anita wezenlijk
om hem begon te geven, en hoopte dat
het kind haar grootste beschermer zou
zijn. Mijnheer Britton was het met
hem eens, doch men kon Gigi, wien
de weigering vreeselijk wreed moest
schijnen, geen uitleg geven. Hij snikte
erbarmelijk.
„Luister eens, mio euro," zeide Car
lo, en trok het kind dichter naar zich
toe, „ik houd zooveel van u, en zou
u zoo gaarne pleizier doen en naar
buiten laten gaan, maar het is toch
beter van niet. Zeg eens, houdt gij
ook een klein beetje van mij
„Ja, ja!" snikte Gigi, en sloeg de
armpjes om zijn hals.
„Wilt gij dan hier blijven om mij
genoegen te geven en mama helpen,
en boodschappen voor de anderen
doen als gij kunt, en mij lange brieven
schrijven Hij hield plotseling
op, hij kon geen woord meer uitbren
gen.
Carinosnikte het kind, met een
wereld van liefde en teederheid in den
toon zijner stem. En toen Sardoni hem
zeide hoe ziek Carlo was; „ik zal
heel, heel zoet zijnen zijn tranen
inslikkende liet hij zich van het bed
glijden, en ging als een beeld van
droefheid op den rand van zijn koffer
tje zitten. Mijnheer Britton die geen
tijd meer wilde verliezen, haastte zich
naar zijn kantoor, ten einde naar Mer
lebank om den landauer te telephonee-
ren, en was na een uur terug om met
alles te helpen.
De patient scheen beide naar li
chaam en geest eenigszins rustiger,
hoewel het bleek dat niemand dan
Sardoni bij hem geweest was, en er
geen verandering was gekomen ten
opzichte van zijn plaatsvervanger.
Op het laatste oogenblik kwam me
vrouw Merliuo hem goeden dagzeggen,
en heel lief mijnheer Britton bedanken
dat hij haar broeder het ziekenhuis be
spaarde; maar zij scheen vreeselijk
bang met den zieke alleen te worden
gelaten, en er werd geen woord tus-
schen hen gewisseld.
Toen evenwel de tijd van scheiden
gekomen was, trok hij haar gezichtje
naar zich toe om haar een' hartelijken
kus te geven, en toen zij het hoofd weer
oplichtte, zag mijnheer Britton dat haar
oogen vol tranen stonden. „Wat be
duidde dit alles toch vroeg hij zich
af. Had zij dan wèl een hart Sprak
Carlo's zwijgen tot haar, indien al zijn
woorden geen indruk gemaakt had
den Of had uit zijn houdiDg op de
een of andere wijze een zeker ver
trouwen gesproken in haar betere na
tuur, waardoor deze uit haar langen
slaap werd wakker geschud?
Er was niet veel tijd tot nadenken,want
juist kwam de dokter om hij het ver
voeren van den patient tegenwoordig
te zijn, en een oogenblik later had de
Heer Britton afscheid genomen van
de leden van Merlino's gezelschap,
met wie hij in deze dagen kennis ge
maakt had, en reed hij met zijn
nieuwen gast naar huis.
Er zijn menschen die schijnen te
denken, dat ziek te wezen beteekent,
min of meer vrij van verzoekingen te
zijn dat met lichamelijke zwakheid,
geestelijke kracht ontstaat, en dat, in
dien al in zekeren zin zieken te bekla
gen zijn, zij in andere opzichten zeer
zijn te benijden. Het spreekt evenwel
van zelf dat dit een geheel verkeerd
begrip isGeen man die werkzaam
is en gezond van geest, heeft er ooit
gemakkelijk in kunnen berusten te
moeten gaan liggen, heeft zich ooit
zondor zwaren strijd onderworpen aan
de vernedering van lichaamszwakte
en van de daaruit voortvloeiende af
hankelijkheid. Verre van noodzakelijk
heiligen te moeten worden in tijden
van ziekte, hebben de beste en edelste
mannen dikwijls reeds de grootste
moeite geduldig te zijn, en zij kennen
maar al te goed de geestelijke ellende
van den tijd
«Als 't lichaam afgetobd
Door smarten wordt gekweld, te bitter voor 't ver
trouwen."
liet geloof dat Carlo gesteund had
bij het afscheid nemen van Anita, was
niet bestand tegen de ernstige, phy-
sieke inspanning aan het vervoer naar
Merlebank; zijn geest scheen onvat
baar voor hoop, scheen enkel vatbaar
voor het afschuwelijk gevoel van
vrees, dat Comerio's invloed te mach
tig zou blijken. Slapelooze nachten,
afmattende angst 'en aangrijpende
lichaamssmart maakten het. hem bijna
onmogeljjk de dingen in het ware licht
te zien, en het artistieke in hem,
waardoor hij zich al wat zijn aandacht
gaande hield, levendig kon voorstel
len, deed alles nog grooter kwelling
zijn.
De dokter en de goedhartige mijn
heer Britton hadden geen denkbeeld
van hetgeen er in het hoofd van den
zieke omging, terwij] zij den weg tus-
schen Ashborough en Merlebank af
legden, en toen hij eenmaal even de
oogen opsloeg, en zij de smartelijke
uitdrukking daarin waarnamen, dach
ten zij enkel aan het lichamelijk lij
den, en zeiden bemoedigend:
„Wij zijn er haast." Carlo zou
hebben kunnen glimlachen over het
ongerijmde dier woorden, ware hij
niet geweest in die zwarte duisternis,
waar geen glimlach is!
Het rijtuig rolde voort met een dof,
hol, eentonig geluid, en hield plotse
ling stil voor de deur van Merlebank
hij zag als in een visioen Clare met
twee of drie bedienden in de deur
staan, maar dit was lang niet zoo dui
delijk als het beeld voor zijn geestes
oog, dat hij altijd waarnam. Toen deed
de dokter hem bijna stikken onder de
doeken en dekens, en daar iedere
ademhaling hem een marteling was,
maakte hij zich boos als een kind over
al die shawls, die twee ademhalingen
noodzakelijk maakten, waar éen vol
doende zou zijn geweest. „Zou hij zijn
zelfbeheersching verliezen dacht
hij. Het was hem volkomen onmoge
lijk zijn gedachten te beheerschen
was het evenzoo met zijn gevoelens
Hij bad in.blinde, woeste wan
hoop, maar in dien toestand van vol
komen hopeloosheid scheen niets in
hemel of op aarde zekerheid te hebben
dan zijn eigen falen, en dat beeld van
Nita en Comerio, hetwelk hij klaar en
helder voor zich zag. Hij had een
flauw bewustzijn dat zjjn ellende nog
vermeerderd werd door de mooie,
weelderige kamer waarin men hem
bracht, zelfs door de vriendelijkheid van
lien die hem oppasten. Wat behoefde
hij in zijn groot verdriet uiterlijko voor
rechten? „Ik heb wanhopig gefaald,"
dacht hij bij zichzelf, „en nu zal mijn
einde nabij zijn. Hadden zij mij maar
laten sterven in het kamertje van het
hotel. Lieten zij mij maar aan mijn lot
overDat beeld, hetwelk hem altijd
vervolgde, kwijt te raken, ging thans
zijn krachten te bovenhet oefende
een vreeselijke toovermacht op hem
uit, en als Clare tegen hem sprak, was
hij bijna boos over de stoornis. Ieder
scheen er op uit alles te doen om zijn
lichamelijke pijn te verminderen; en
toch, deze hinderde hem niethet was
de veel ergere marteling van zijn
geest, grootendeels veroorzaakt door
het lichaamslijden, het pijnigend
bewustzijn, dat al zijn pogingen niets
gebaat hadden, en dat het kwaad zou
zegevieren
Zonder een enkelen straal van hoop
doorwaakte hij dien langen, vermoei
ende dag en nacht; van slapen was
geen sprake, hij werd meer en meer
onbekwaam geregeld te denken, en
toen de dokter hem den volgenden
morgen bezocht, zette deze een zeer
ernstig gezicht. Clare en de heer Brit
ton wachtten in spanning af wat hij
zeggen zou.
„Er schijnt iets te wezen dat hem
bezwaart," zeide dokter Kavanagh,
toen hij naar beneden ging. „De
plaatselijke verschijnselen worden
beter, maar ik vrees dat hij in geen
gunstigen toestand is. Die zuidelijke
naturen zijn altijd moeielijk te be
handelen. Het is luk of raak met
hem. Houd hem zoo rustig mogelijk
van avond kom ik nog eens aan."
Clare gevoelde zich erg bezwaard
toen zij, nadat in den morgen de
pleegzuster was gaan slapen, bij hem
zat; zij kon wel eenigszins gissen wat
het was dat Carlo ter-neêr-drukte,
maar hoe hem te helpen, wist zij niet.
Hij lag doodstil, de oogen gesloten,
de lippen vaneen om gemakkelijker
adem te halenmaar de hand die op
het dek lag, was krampachtig ineen
geklemd, en het gelaat droeg een uit
drukking van stille smart, voor Clare
bijna niet om aan te zien.
„Hebt gij nog veel pijn?" vroeg zij
eindelijk.
Hij sloeg de oogen op; er lag zulk
een troostelooze, stomme wanhoop in,
dat het was alsof een ander, en niet
Carlo haar aanzag. Zij kon niet ge-
looven dat Carlo zich ooit zoo diep
ongelukkig gevoelen kon.
„Beter, dank u," fluisterde hij, nau
welijks verstaanbaar; en Clare was
blijde dat de oogleden zich wederom
sloten, want zij kon hare tranen
nauwelijks bedwingen. En zoo kro
pen de uren voorhij, en zij wist dat zij
zat naast een man die het ergste lij
den onderging hetwelk men dragen
kan, en dat zij toch even machteloos
was iets voor hem te doen, als ware
hij duizend mijlen van haar af ge
weest. Eindelijk, het was vroeg in
den middag, scheen het als wilde
hij beproeven een einde te maken aan
de volkomen rust waarin hij gelegen
bad. Zij was opgestaan om zijn kussens
goed te leggen, toen hij haar hand
greep, en die krampachtig vasthield.
„Kon ik maar slapen, ClareO, kon
ik maar slapen!" riep hij. Het was
het eerste wat hij uit zichzelven
sprak, en zij begroette het als een
goed teekenhij begon zelf te gevoelen
dat hij al het mogelijke doen moest
om zich los te rukken van die éene
kwellende gedachte; zelfs in zijn ziek
te was hij zich flauw zijn plicht be
wust om zich te beheerschen, ondanks
zijn zwakheid.
„Er is een overheerlijk middel te
gen slapeloosheid," zeide Clare. „Laat
mij eens zien of het ook op u zijne
uitwerking zal hebben," en een Bijbel
van de boekenplank nemende, begon
zij met een zachte, eentonige stem
uit het Boek Job te lezen. Of het het
zangerige der woorden was, of het
voortdurende, zelfde geluid, of de le
vendige schildering in dat heerlijke
oude lied, zou men niet kunnen uitma
ken, maar om de een of andere reden
verbleekte langzamerhand het beeld
van Anita en Comerio, het gevoel van
zijn pijn verminderde, hij scheen niet
langer in de negentiende eeuw te le
ven, het was hem als was hij Job, en
niet langer Carlo Donati, ofschoon
eigenlijk zijn persoonlijke opvatting
van de waarheid van het gedicht hem
dien machtigen indruk gaf.
„Want ik vreesde eene vreeze, en
zij is mij aangekomen, en wat ik
schroomde, is mij overkomen.
„Ik was niet gerust, en was niet
stil, en rustte niet, en de beroering
is gekomen."
Toen Eliphaz de Temaniet begon te
spreken, gevoelde Carlo een zachte
sluimering over zich komen, en wel
dra bemerkte Clare dat de oude be
koring goed gewerkt had, en de pa
tient rustig sliep. Toen hij een paar
uur later de oogen weer opende, vie
len de stralen der ondergaande zon
door een raam dat wegens de gordij
nen van het ledikant voor hem ver
borgen was, en wierpen een helder
licht op de schilderij tegenover hem.
Nu was Carlo een van die menschen
die meer getroffen worden door dat
wat tot het artistieke in hen spreekt,
dan door datgene wat zich tot het ver
stand richt. De diepzinnigste philoso-
phische verhandeling, de meest wel
sprekende rede, zou onmogelijk zoo
veel tot hem gezegd hebben als die
welbekende schilderij van den Herder
met de doornenkroon, die het ver
dwaalde schaap door de wildernis te
rug brengt. „FINCHÈ l'abhia trova-
ta riep een stem in zijn hart:„TOT
hij het vindeHet was hem als had
hij nooit te voren zoozeer de eeuwige
goedheid van den Goeden Herder ge
voeld, als had hij nooit nog de waar
heid begrepen dat, zoolang de mensch
streeft en faalt, en onder weg be
zwijkt, het werk dat hij heeft trach
ten te doen, niet voor niet is, maar
eeuwig wordt voortgezet, op een wijze
die hij niet kent. Hij zag dat al wat
hij voor het oogenblik doen kon, was,
geduldig te lijdenmaar het beeld van
Nita en Comerio, al deed het zijn
best weer in zijn geest op te doemen,
had zijn macht om hem pijn te doen,
verloren, hij kon het bijna altijd ter
stond doen verdwijnen met dat ande
re beeld van den onvermoeiden en
volhardenden Herder, die eindelijk de
Zijnen terugvindt, ten spijt van val-
sche huurlingen, en loerende wolven,
en gapende afgronden. Eén blik in
zijn oogen deed Clare zien dat hij we
der de oude werd, en ook de dokter
was bij zijn tweede bezoek verbaasd
en verheugd toen hij zag welk een
gunstige ommekeer er in den toestand
van zijn patient had plaats gegrepen.
De verontrustende verschijnselen wa
ren gewekendie vreeselijke gedrukt
heid, die geen kracht schijnt te heb
ben het leven te wenschen, of een
poging te doen om tot beterschap me
de te werken, had plaats gemaakt
voor een sterke begeerte naar gezond
heid. Hoewel het spreken hem nog
moeielijk viel, deed hij terstond een
paar vragen.
(Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.