CARLO DONATI, (DE DOLENDE RIDDER) van EDNA LYALL. Naar de tiende Engehche uitgave, 53) Denkt gij dat ik beter zal worden „Zeker, daar is geen twijfel aan, als gij zoq blijft voortgaan," zeide de dokter. „Zou mijn stem geleden hebben „Er is niet éen reden waarom zij niet even goed zou zijn als vroeger, zoo gij eenmaal weer bij krachten zijt." „Wanneer zou ik op zijn vroegst weer in het publiek kunnen optre den De dokter gevoelde zich aangetrok ken tot zijn krachtigen geest, en ant woordde lachend: „Yan daag over negen weken, als gij niet weder instort. Maar denk daar nu niet te veel aan, en praat niet zoo druk. Wat gij op het oogenblik noodig hebt, is de grootste rust naar lichaam en geest." „Nog éen woord," viel Carlo hem in de rede. „Kan ik iets doen om spoediger te herstellen „Gij kunt er zeer veel toe mede werken, door mijne voorschriften trouw op te volgen, en u heel bedaard te houden. Alle onrust en opgewon denheid zullen uw beterschap vertra gen. Deze aanval van pleuris is nog het beste wat u overkomen kon, want gij zijt geheel en al overspannengij hebt u overwerkt, en hebt rust noodig. In dezen tijd van koortsachtige ge jaagdheid schijnen de menschen ver geten te hebben wat rust is, dat is het ergste van de zaak! Maar zoo gij slechts voortgaat gelijk gij van mid dag begonnen zijt, zal ik geheel tevre den zijn." Zooals Sardoni echter eenmaal op gemerkt had Carlo was in sommige opzichten „van den ouden stempel," en dokter vond dat hij, zelfs in zijn overspannen, negentiende-eeuwsch le ven, het geheim van te rusten niet vergeten had dat hij spoedig leerde wat Thomas a Kempis het werk van een goedjmensch noemde: „Vele zor gen, als ware het zonder zorg te dra gen niet fmet de onverschilligheid eens luiaards, maar met het voorrecht van een vrggemaakten[ geest." HOOFDSTUK XXVIII. In Eer Hersteld. «Sommigen zeggen dat de tijd der Ridderschap voorbij is. De eeuw der Ridderschap is nooit voorbij, zoolang er op aarde een kwaad niet hersteld is, en er een man of eene vrouw ge vonden wordt, die zegt«Ik wil dit kwaad herstellen, of mijn leven geven in de poging daartoe." De eeuw dtr Ridderschap is nooit voorbij, zoo lang er menschen zijn die genoeg ge loot in God hebben om te zeggen „God zal mij helpen dit kwaad te herstellen, of, zoo Hij mij niet helpt, dan voorzeker hen die na mij komen. Want het is Zijn eeuwige wil het kwade door het goede te overwinnen." Charles Kingsley. Kate Britton arbeidde onvermoeid het bezoeken van armen was haar liefste jbezigheid, en iemand dieniet aan wijkbezoeken deed, die niet met hart en ziel afschaffer was, die niet wijzen kon op een welgeordende zon dagsschool als de zichtbare vruchten van volhardenden arbeid, was in hare oogen een onuitstaanbaar, onbedui dend schepsel. Even als alle arbeid- zamen, die hunne groote waarde heb ben, was zij éen en al geestdrift, en zou men haar in het dorp niet gaarne missen, maar zij was „moeielgk om meê om te gaan," omdat zg nog niet geleerd had de dingen van een ander standpunt te bezien dan haar eigen, en een overdreven denkbeeld koester de van haar eigen gewicht. Carlo Donati woog haar nu op het hartzij had een gevoel dat hij met een be paald doel naar Merlebank moest ge komen zijn, en daar het een van Ka te's eigenaardigheden was altijd te denken aan den indruk dien zij op anderen zou kunnen maken, meer dan aan dien, welken zij van hen zou kun nen ontvangen, begon zij te bedenken hoe zij invloed op den Italiaan zou kunnen uitoefenen, en al haar geest drift ontwaakte in haar, toen zij op zekeren dag over zijn leven nadacht en op een inval kwam. Welkeen grootsche taak zou het zijn, zoo zij hem kon overtuigen dat hij een leven leidde hetwelk den waren mensch on waardig is en zoo zij er hem toe brengen kon, zijn betrekking op te geven! Door deze gedachte bezield, ver droeg Kate het onaangename der te genwoordigheid van de zieke, en toen hij binnen een veertien dagen wel genoeg was om het grootste ge deelte van den dag door te brengen in een kamer die aan zijn slaapkamer grensde, was zij werkelijk blijde in de gelegenheid te zijn met haar werk een aanvang te maken. In den regel had zij een beslisten afkeer van jon ge mannen, en de eenige doorn in het overigens volmaakt genot van haar armenwerk, was de onvermijde lijke hulppredikantin haar vrees dat men zou kunnen denken dat zij haar werk tot een voorwendsel maakte om te coquetteeren, verviel zij in een an der uiterste, verklaarde zij zich open lijk een mannenhaatster, en snauwde zij al de tweejaarlij ksche dekens af, die naar de rustige, kleine dorpsge meente gestuurd werden, om, na twee jaar op hun eerste standplaats te heb ben doorgebracht, tot hoogeren werk kring te worden bevorderd. De huiskamer was een vroolgk, zonnig, aangenaam vertrek, dat op het zuiden lag, en Carlo genoot zeer van de verandering van kamers, hij was ook blijde Kate te zien, zij boezemde hem belangstelling in, en het was hem een genot de geringe gelijkenis op Prancesca na te gaan, die hij den eersten keer toen hij te Merlebank kwam, opgemerkt had. Kate die zich heel wat inbeeldde, gevoelde terstond dat zijn oogen haar volgden zoodra zij zich door de kamer bewoog om bloemen in de vaasjes te schikken, en dit ont stemde haar zeer; want het zou onuitstaanbaar op een roman gelijken indien de zieke verliefd op haar werd. Toch kon zij hem niet afsnau wen, zooals zij het den hulpprediker deed, omdat zij, tot zijn eigen welzijn, invloed op hem verkrijgen wilde, en naar de eer en den roem verlangde hem te overreden het tooneel te verlaten. Met het oog op den Maan dag in de stille week, wilde zij hem voegzame lectuur bezorgen, in allen gevalle zou het aanbod van boeken een goed begin tot een ge sprek zijn. Dus stak zij moedig van wal, en toch met een zekere be schroomdheid waarover zij zelve ver baasd washoe het kwam, begreep zij niet, maar hoewel zij allerzonder lingste theorieën had omtrent de verdorvenheid der meeste jongelieden, had zij toch een onbestemd gevoel dat Carlo Donati niet zóo ver bene den haar stond als de geestelijken, en de jonge heeren, die zij op dans en lawntennis-partgtjes ontmoette. En dit vond zij niet aangenaam „Clare zeide dat uw goed hierin geborgen was," begon zij; „maarik zie niets anders dan muziek, in het geheel geen boeken." „Ik geloof niet dat ik éen boek bezit 1" zeide Carlo, „ik ben geen groot liefhebber van lezen." Kate was geheel uit het veld geslagenzij kon niet begrijpen hoe iemand leven kon zonder haar eigen beknopte bibliotheek van goede boe ken. Het was haar een kleine troost toen zij tusschen den stapel opera partituren, tusschen „Masaniello" en „Semiramide" een oud Italiaansch bijbeltje vond, en een zeer klein Engelsch gebedenboekje. Zoodra Carlo het laatste in het oog kreeg, deed hij een uitroep van schrik. „Heb ik dat vergetenO, geef het mij, als 't u blieft!" „En zelfs dit is nog niet eens van u, maar van Francescariep zij lachende, toen zij bij ongeluk het boekje vallen liet, en den naam van haar nichtje op het schutblad zag staan. Hij kreeg een kleur. „Zij leende het mij toen ik voor de eerste maal naar de Engelsche kerk ging," verhaalde hij „en sedert heb ik het altijd gehouden." „Het is een allerakeligste uitgaaf," verklaarde Kate, op haar prozaïsche manier. „Laat mij u liever een ander leenen, met een duidelijker druk." Maar Carlo stak er de hand naar uit, en zijn vingers hielden naijverig zijn boekje vast. „Dit is heel goed," zeide hij. „Ik denk niet dat ik er nu in lezen zal." Een onlogisch gezegde, hetwelk zeker Kate's argwaan zou hebben opgewekt, zoo zij niet al hare gedach ten had bij de vraag, welke gods dienstige werken in zijn geval het meest nuttig konden zijn. Zg liep de kamer door naar haar ei gen boekenkastje, en —wij moeten haar recht doen koos een paar boeken uit, werkelijk de moeite van het lezen waard; zg legde een „Schatkamer van Vroomheid" op zgde, als niet waar schijnlijk om iemand van Carlo's aard te bevallen, en keerde terug met „Het Christelijk Jaar"; Taylor's „Heilig leven en sterven", en een boek met: „Overpeinzingen voor de Stille Week", waar zij bgzonder mede ingenomen was. Carlo bedank te haar; maar toen zg later in den morgen weer bij hem kwam, vond zij hem tot haar groote verontwaar diging in „Les Huguenots" verdiept, en haar boeken op zgde gelegd. „Vondt gij ze niet mooi?" vroeg zij met eenige teleurstelling in hare stem. „Ik heb er eigenlijk niet veel in gelezen,zeide hg, zich verontschul digend; „nu ik die muziek hier om mij heen had, kon ik daar niet af- blgven. Wij hebben „Les Huguenots" nog niet opgevoerd, maar van den zomer beginnen de repetities, en in het najaar wordt het in Amerika ge geven. Kent gg die opera?" „Ik heb nooit van mijn leven een opera gehoordriep Kate, die zich ergerde aan zgn vraag. „Zijt gg we zenlijk van plan tot zulk een leven terug te keeren Het moet toch héél slecht voor u zijn." „Maar de dokter geeft mg alle hoop weer even sterk te worden als vroeger," hernam Carlo, denkende dat zij op zgn gezondheid doelde. „Dat bedoel ik nietantwoordde Kate, „ik meen dat het in andere opzichten heel slecht moet zijn „Het is ia vele opzichten als ie der ander leven, geloof ik; het is wat men er zelf van maakt," ver volgde hij bedaard. Hij gevoelde dat hij niet wel met een jong meisje kon redetwisten, over de eigenaardige verzoekingen waaraan men in het acteursleven blootstaat en zweeg dus. „Maar al die toejuichingen en lof moeten toch wel slecht op iemand werken ging Kate voort. „Toejuiching doet mg altijd denken aan een méringue," zeide Carlo la chende, „het is zoet, en spoedig voorbij, en doet naar meer verlangen. Ik ontken niet dat het een groot genot, en een groote hulp is, maar ik vind het een zeer onschuldig en rechtmatig genot." „Het moet u toch erg ijdel maken „Wel, ik hoop van niet 1" zeide Carlo glimlachend. „Natuurlijk, iede re kunstenaar moet voorzichtig zijn, en zich niet gaan verbeelden dat zijn talenten verdiensten, en geen gaven zijn. Jaren geleden heb ik Togni hooren spelen in Napels, en gg weet, als wij, Italianen, applau- diseeren, dan is het van belang ik zal nooit die oorverdoovende uit barsting vergeten, maar voor mij was het als een innige dankbetuiging aan God, die zoo iets groots aan de menschen gegeven hadHet was niet Togni dien wij toejuichten, het was de wondervolle schoonheid en macht die hg ons had doen gevoelen." „Maar het is toch zeker waar," vervolgde Kate, „dat het een leven is vol opwinding. Uw voortdurend verlangen om er weer toe terug te gaan, bewgst al hoe wegsleepend on gevaarlijk het wezen moet." Hij kon haar niet uitleggen hoe het niet de behoefte aan toejuiching was welke hem zoozeer deed verlan gen tot Merlino's troep terug te kee ren, dus gaf hij een wending aan het gesprek, en Kate leidde hieruit na- tuurlgk af, dat zij met hare opmerking den spijker op den kop had geslagen. Zij verachtte hem omdat hij het on derwerp vermeed, maar ziende dat hij er vermoeid uitzag, bood zij hem aan wat voor te lezen. Hij scheen ingenomen met het voorstel, en „Het Christelijk Jaar" openslaande, vroeg hij haar iets dat hem vroeger getroffen had, nog eens over te lezen. „Precies voor iemand die zoo kop pig is, om den Dinsdag van de Pink- sterweek te kiezen op den Maandag in de stille week," dacht zij, niets wetende van zijn Pinkster-herinnerin gen. Bovendien was het gedicht het laatste dat zij verwacht had in zgn smaak te zullen vallenhet scheen haar heiligschennis dat iemand die „zgn leven lang niets deed dan lan terfanten" getroffen zou zgn door de regels «En waar gij voor hem strijden wilt, Het bloedrood krnis omhoog als schild, Daar dringe uw lied de rijen door: „Hij ging tot in den dood ons voor!" Nooit was het in haar opgekomen dat een operazanger dergelgke ge voelens zou kunnen waardeeren. En zjj zou ontsteld en verontwaardigd zijn geweest, als zg geweten had hoe gewoon, en zonder er iets in te vin den, Carlo van het altaar naar het theater, of, zoo hem dit beter uit kwam, van het theater naar het al taar zou zgn gegaan. Niet wetende wat te denken van het karakter van den Italiaan, liep zg dien middag naar het dorp, maar nauwelgks was zg van hét buiten af, of zg ontmoette den geestelgke. „Ik was juist op weg naar uw huis," zeide deze. „Ik hoorde datgg een jongen Italiaan bg u gelogeerd hebt, en wilde eens naar hem komen vragen. Wordt hij beter?" „O, hg is veel beter, dank u," was het antwoord. „Ik zou het heel aan genaam vinden als gg hem eens wil- det bezoeken, misschien zoudt gg, die een zoo vaste overtuiging hebt in die zaken, hem kunnen overhalen het tooneel vaarwel te zeggen. Ik begrgp niets van hem; hg schgnt geheel op te gaan in zgn beroep, en het is zoo treurig te moeten denken, dat een werkelgk goed man.zijn leven verbeu zelt in dergelgke arbeid." „Ik zal gaarne met hem kennis maken," zeide de geestelgke, „het zal werkelgk een genot voor mg zgn weder eens Italiaansch te spreken 1" Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 6