Tweede Blad. van WOENSDAG 9 December 1896. N ieu wsberichten. Ticeede Kamer). Dr' Kuyper vervolgde in de zitting van Dinsdag zijne Vrijdag aangevangen rede. Hij betoogde, dat de Reg. in ver houding veel te veel voor het Europeesch onderwijs, veel te min voor het inlandsch onderwijs uitgeeft. Verder wees hij op de wenschelijkheid van het oprichten eener Universiteit in Indië, gelijk die ook zijn in Spaaansche, Russische en Engelsche kolonieën. Vervolgens wees Spreker op het lage peil, waarop de hygiënische toestanden in Indië nog staan, en op het belang van de mediesche zending. Hij wilde een hospitaal voor de missie beschikbaar gesteld zien, of, een vaste som per bed voor elke missie. Daarna bestreed Spreker art. 152 van het Regeeringsreglement en de bepalin gen van het Indiesche Kerk reglement, dat dwingt om Protestant te blijven, al is men overgegaan tot het Katholicisme. Ook drong hij aan op erkenning van inlandsche Christen-gemeenten en op het toestaan van rechtspozitie aan Kerk genootschappen, die het verlangen. Ten slotte wees Spreker op de benadeeling van Christen-inlanders ten aanzien van het burgerlijk- en handelsrecht, het privaat- en publiekrecht, en hoe er ge zorgd moest worden, dat hun geen lasten werden opgelegd, strijdende met hun geloof. Hij hoopte, dat de Min. niet zou geven een tegenbetoog, maar zou erkennen, dat de Evangelizatie niet als private liefhebberij zou worden be schouwd, maar als hoofdbeginsel van Koloniaal beleid. De Kerstening van Indië noemt Spreker het hoofdbeginsel van alle Indiesche hervorming. De voor zitter stelde nu voor een avondvergade ring te houden waartoe ook werd be sloten. De heer Pijttersen sloot zich aan bij de erkenning van het groote politieke nut der Zending en van het gewichtige werk der zendelingen, maar achtte on beperkte vrjjheid voor de zending ver keerd met het oog op Mohammedaansche zending. Ook meende hij, dat alleen Nederlandsche zendelingen moesten worden toegelaten. De heer Roessingh die met groote belangstelling Dr. Kuy- per's rede had gehoord, gevoelde zich verplicht instemming te betuigen met diens hoofdbeginselhet groote politiek belang der zending. Hij achtte echter onbeperkte toelating voor de politiek gevaarlijk en strijdig met het Staatsbe lang. De liberale partij heeft steeds voor het goed bestuur der inlanders gestreden en zal dat blijven doen. De Min. van Kol. waardeerde zeer het zendingswerk, maar achtte behoud van art. 423 Reg. Regl. noodzakelijk. Het heeft nooit be lemmerend hewerkt, maar is wel een middel geweest om zendelingen te belet ten zich te vestigen in streken, waar rustverstoring te voorzien was. Moham medaansche zending is zeldzaam, en fanatieke uitingen worden bestreden. Wat het onderwijs aangaat, de Min. wees er op, dat vergelijking met Britsch- Indië niet opgaat. Voor inlandsch on derwijs wordt steeds gezorgd naar de behoefte. Voor hygiënische belangen wordt zooveel mogelijk gezorgd. Wijzi ging van de Kerkelijke regeling achtte de Min niet noodig. De zending wil de Min. moreel, maar niet financieel steu nen. Hij wil wel subsidie geven voor het onderwijs. Nadat de heer Kuyper gerepliceerd, en de Min. daarop geant woord had, werd het algemeen debat over de afdeeling Onderwijs, Eeredienst en Nijverheid gesloten. Bij art. 60 (Eere dienst) bepleitte de heer van Limburg Stirum de belangen van de personen, aangesteld ter voorziening in de gods dienstige behoefte in de garnizoenen. De Min. antwoordde, dat de pozitie dezer personen voldoende geregeld is. B\j art. 67 (zout) waarschuwde de heer Plate tegen een te groot optimisme ten aanzien van de briquetteering van het goever- nements-zout. De Min. wilde in deze aangelegenheid de ondervinding uit spraak laten doen. Bij de 6de afdeeling (Burg. openb. werken) drong de heer Cremer aan op eene spoedige voorziening in de behoefte aan goed drinkwater te Soerabaya. De Min. erkende het groot belang der zaak, en beloofde dat hij haar niet zou vertragen. Bij art. 77a Goevernements postspaarbank) betoogde de heer Bool, dat men van deze instelling geen overdreven verwachting moet koe steren, en hij vroeg eenig uitstel met het oog op de kosten. De Min. antwoord de, dat de uitgaven voor het. volgend jaar zeer luttel zouden zijn, dat naar zijne meening de postspaarbank zal meêwerken tot verhooging van de wel vaart der Javaansche bevolking. Aan vankelijk zullen de Europeeërs meer gebruik maken van de spaarbank dan de inlanders. Bij Art. 80 (uitbreiding der Staats poor wegen) sprak de heer van Kerkwijk uit voerig over de verandering van richting der lijn Tarik- Soerabaija. In de avondzitting was de heer Bahlmann 't eerst aan 't woord. Hij verdedigde een door hem voorgesteld amendement, om den post art. 80 met ƒ273.000 te verminderen. Spreker beweerde, dat de derde spoorstaaf op de lijn tusschen Djoeja en Solo geens zins noodzakelijk is. De heer Pijnacker Hordijk verdedigde de verandering van richting van de ljjn Tarik Soerabaja tegen de bezwaren van den heer van Kerkwijk. De heer Cremer had een onaangenamen indruk gekregen van het gebeurde met de lijn Tarik Soerabaya. Hij begreep de zaak nog niet recht, en verzocht den Min. alsnog over te leggen de stukken. Hij gaf den Min. ernstig in bedenking, de voorstellen niet te handhaven. De Min. van Kol betreurde ook, dat hij ter elfde ure eene ver anderde richting van de bedoelde lijn moest voorstellen, maar was voor zich overtuigd, dat zij de voorkeur verdient. Wil zij het oude tracé, zij besluite er toe. Prejudicieeren wilde Min. niet. De reeds vervaardigde brug is voor andere spoorwegen te gebruiken. Nadat de Min. nog op andere bedenkingen geantwoord had, verdedigde hij zijn voorstel tegen over het am. Bahlmann, waarvan hij de aanneming ten sterkste moest af raden. De heer Cremer drong nader aan op uitstel der beslissing in zake de verlegging van de lijn Tarik- Soerabaya aan. Hij stelde voor den post te vermin deren met 4358.000 gulden. Nadat de heer Bahlmann zijn am. nader verdedigd en gehandhaafd had, maakte de min. bezwaar tegen uitstel der lijn Tarik- Soerabaya, wat hij niet in 't belang van Indië achtte. De heer van Gennep sprak namens de Komm. van Rapp. die een parig het am. Bahlmann ontraadde. Ten aanzien van het am. Cremer was de Komm. verdeeld. Spreker zelf was er tegen, omdat z.i. de Kamer zich wel wat te veel inliet met de richting van een spoorweg en omdat hij meende, dat de voorgestelde wijziging was in 't algemeen belang. Het am. Bahlmann (geen derde Spoorstaaf) werd verworpen met 46 tegen 40 stemmen. Het am. Cremer werd aangenomen met 36 tegen 22 stemmen. Bij de 7de afdeeling (de partement van Oorlog) besprak de heer van Vlijmen den toestand van de mili tairen van het Indiesch leger. Over 't algemeen vond hij te dezen aanzien veel te roemen, maar hij wees op ver schillende leemten. De min. van Kol. antwoordde daarop, maar de heer van Vlijmen was door dat antwoord niet bevredigd. Hij bepleitte vooral pozitie verbetering van den gehuwden onder officier in Nederl. Indië, ook omdat dit kader de steunpilaar is van het Indiesch leger. Onderafdeeling 4427 werd goedgekeurd. De uitgaven in Indië wer den zonder stemming aangenomen. De beraadslaging over de Indiesche begrooting werd Woensdag voortgezet. Aan de orde was Hoofdst. I (uitgaven in Nederland.) Bij de tweede afdeeling klaagde de heer Bahlmann over de late verschijning van de telegrammen be treffende de krijgsverrichtingen in Atjeh in de Staatscourant. In den regel worden ze wel 24 uur vroeger door de N. R. Courant, het Handelsblad en Het Nieuws van den Dag medegedeeld. Spreker drong er op aan, dat de Goeverneur van Atjeh rechtstreeks zou seinen; De Min. van Kol. beloofde omtrent de direkte ontvangst uit Atjeh nader overleg. Bij art. 9 (geldleeningen) betoogde de heer Bastert, dat 3 ton tot dekking van de vlottende schuld niet voldoende zou zijn, wat door den Min. bestreden werd. Bij art. 34 drong de heer Pijnacker Hordyk aan op meerdere zelfstandigheid van de Iudiesche afdeeling der Rijkslandbouw school. De Min. beloofde dit denkbeeld te zullen overwegen. Art. 44 (Spoorwe gen) werd door den Min. met ƒ40.000 verminderd, in verband met het den vorigen avond aangenomen am. Cremer. Bij art. 49 (uit en terugzending van mili tairen) kwam de heer Staalman op tegen het gebruiken van handgeld als losgeld, en tegen het loven en bieden om mili tairen te werven. De heer Balhmann beweerde, dat de heer Staalman oor deelde als een blinde over de kleuren. Spreker wees er op, dat bij de Koloni ale Reserve het handgeld anders is ge regeld dan bij de Suppletie troepen, en was van oordeel, dat de Reg. zeer te recht te Harderwijk het handgeld van 300 op 200 had teruggebracht. De heer van Vlijmen drong ook aan op ambachtsonderwijs voor de mili tairen. Hoofdstuk Uitgaven in Nederland zon der stemming aangenomen. Bij het Hoofdstuk Middelen in Indiè werd door den heer Hartogh eene motie ingediend om uit de opbrengst der Nederl. Be drijfsbelasting een uitkeering te doen geschieden aan Indië, met het oog op den aanslag van Naamlooze Vennoot schappen. De Min, van Kol. had het indienen dezer motie ontraden. Besloten werd de motie uittestellen tot Hoofdst. X (Kolonieën) der Staatsbegrooting. Bij het onderdeel Koffie wees de heer Bastert, in aansluiting met ingekomen adressen, op den veel te hoogen aanslag van vele ondernemingen in de verpon- dingswaarde. De Min. zou de klachten onderzoeken en de zaak overwegen. De beide Hoofdstukken der Middelen werden daarop aangenomen, en daarmee was de geheele Indiesche Begrooting afge handeld. Aan de orde was nu het opmaken van een voordracht van 3 personen voor lid van de Algemeene Rekenkamer. Als eerste kandidaat werd, bij vierde stem ming gekozen de heer Mr. Th. Ph. Baron Mackay, lid van de Tweede kamer;als tweede kandidaat, de heer M. G. de Bloeme, administrateur bij het hoofd bestuur der posterijen en telegrafie, en als derde kandidaat de heer H. O. van Os, lid der Gedep. Staten van Gelderland. Daarna werd behandeld de Invoerings wet der Personeele Belasting. De heer Vermeulen bestreed het ontwerp, daar er, volgens hem, nog even groote onze kerheid bestaat omtrent de gemeente lijke financieën, als bij de behandeling vori het personeel. Geen ander motief geldt bij Spreker. Donderdag werd voortgezet het debat over het wetsontwerp tot Invoering van de nieuwe Personeele Belasting. De heer Heemskerk bestreed het ontwerp met het oog op de onzekerheid, of de regeling der Gemeente-financieën zal tot stand komen, en vooral omdat daardoor gepraejudicieerd wordt op het Regeeringsstelsel van uitkeering aan de Gemeenten, terwijl z. i. verruiming van het plaatselijk belastinggebied veel meer gewenscht is. De heer Goeman Borgesius achtte de Kamer volkomen vrij bij aanneming van dit ontwerp, in zake de keuze van eene regeling der Gemeente-financiën. Spreker zou nu vóór de invoering stemmen, daar men moet berusten in de aanneming van het Personeel, er. zijn hoofdbezwaren daartegen zijn vervallen, wat betreft het toen nog niet aangenomen Kiesrecht en de financieele bezwaren. De Min. van Fin. sloot zich aan bij het dooi den heer Borgesius gesprokene. De Kamer blijft door aanneming van dit ontwerp volkomen vrij ten aanzien van de regeling der Gemeente-financiën. De Invoeringswet voor het nieuwe Per soneel (4 Januari 4897) werd aangenomen met 68 tegen 22 stemmen. Goedgekeurd werd het ontwerp tot tijdelijke schade loosstelling aan Gemeenten. Goedgekeurd werd vervolgens de overeenkomst met de Exploitatie Maatschappij ter zake het personeel van den vroegeren Rijn spoorweg. Bij de behandeling der Sup- pletoire Waterstaats-begrooting (Voor bereiding tot overneming der interkommunale telefoonlijnen door den Staat.) beschouwde de heer Tydeman dit als een omweg, leidende tot Staats exploitatie. Hij zou echter medegaan, om stagnatie te voorkomen. Op Sprekers vraag ver klaarde de Minister zich bereid, later de gelden aan te vragen voor den aanleg van nieuwe interkommunale lijnen, die terstond zullen worden voorbereid. Het ontwerp werd goed gekeurd. Aan de orde was toen het ontwerp tot goedkeuring der uitgifte in erfpacht van grond onder de gemeente 's Graven- zandedat na een korte woordenwisse ling tusschen den heer Pijnappel en den Min. van Fin. goedgekeurd. Evenzoo werden goedgekeurd de ontwerpen tot wijziging der bepalingen omtrent de Raden van Beroep voor vermogens- en bedrijfsbelasting, tot verbetering van het Kanaal van Terneuzen, alsmede de suppletoire begrootingen van 4895 en 4896 van Waterstaat. (Zie vervolg le blad). Jaren lang heeft de meening bestaan, dat de samenstellende deeltjes van ge goten ijzer en staal door trillingen ge bracht werden in een toestand van broosheid, en men begon, ten gevolge van die theorie, al temeenen, dat de toestand van onze groote ijzeren spoor wegbruggen al gaandeweg slechter moest worden, ja zelfs gevaar oplever den. Thans zijn in deze richting krachtige proeven genomen, welke bewezen, dat juist de trillingen de sa menstellende deelen nauwer bijeen brengen en derhalve de duurzaamheid bevorderen. Nog werd aangehaald een voorbeeld met ijzeren spoorwielen. Wan neer die den proef doorstaan hebben, blijven ze goed en behoeven ze, onvoor ziene toevallen uitgesloten, slechts afgekeurd te worden wegens slijten. Wanneer nu genoemde proeven niet door tegenproeven worden te niet ge daan, behoeven wij voor onze kostbare spoorbruggen nog geen vrees te hebben. Uit Spanje wordt bericht, dat spoe dig weer nieuwe troepen, twintigdui zend, naar Cuba en zes duizend naar de Fillipijnen dienen gezonden te wor den. Wel erkent de regeering, dat op Cuba verliezen zijn geleden, maar dat deze verre overtroffen worden, door die der opstandelingen. In de Friesche gemeente Fochtelo was een strijd ontbrand tusschen de schoolautoriteiten en de ouders der schoolgaande kinderen over het aanhou den van klompen gedurende de lesuren in de school. Het kwam zelfs tot een adres der ouders aan B en W. der ge meente Stellingswerf, waaronder Foch telo ressorteert met de bedreiging dat niet inwilliging van het verzoek de ouders zou doen besluiten de kinderen niet meer naar school te zenden. B. en W. beschikten afwijzend en dien ten gevolge kwamen er slechts vijf kinderen ter school.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1896 | | pagina 5