CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsche uitgave
72)
Bij die afschuwelijke gedachte be
proefde hij onwillekeurig zijn hand
op te lichten, en te voelen nu hij
niet zien kon, maar zijn armen waren
stevig vastgebonden. Toen zijn schrik
en verbazing hem meer en meer tot
het leven terugbrachten, bemerkte hij
dat hij in een rijtuig zat dat in volle
vaart over een vrij hobbeligen weg
reedzijn hoofd deed hem vreeselijk
zeer, het was zwaar en beneveld, en
hij verviel wederom in een soort van
bedwelming, waarin hij een onbestemd
gevoel had, dat hij de pijn van het
bonzen en schokken niet lang meer
zou uithouden, toen eensklaps de
stilte verbroken werd door do stem
van iemand naast hem.
Per Dio! wie zou ooit gedacht
hebben dat een zoo klein mannetje
ons zooveel moeite zou geven?"
„Hij verweerde zich zoo dapper
dat onze beleefde Lionbruno niet wist
of hij hem wel een slag op zijn hoofd
zou geven,"*, vervolgde een ander
sarkastisch.
„Accidentehoorde hij een meer
jeugdige stem zeggen, „daar is niets
van aan, zeg ik u. Comerio heeft een
flinke som moeten betalen voor zijn
mooie prima donna, maar hij heeft
ons voor dit zaakje geen lira te veel
gegevenhet was gewaagd genoeg,
zoo op klaarlichten dag. Sacra
mento! de kerel komt bij!" i
Het noemen van Comerio's naam
had Carlo wederom alles voor den
geest gebracht, en de afgrijselijke
woorden die er op volgden, vervulden
hem met een angst, welke hem voor
het oogonblik de lichamelijke pijn
deed vergeten. Hij trachtte overeind
te komen, toen hij bemerkte dat zijn
voeten niet gebonden waren, maar
begon te vergeefs te worstelen en te
wringen om zijn armen vrij te krijgen.
Terstond werd hij door een paar
sterke handen naar beneden geduwd,
en een paar harde laarzen schopten
tegen zijn beenen om ze te dwingen
rustig te blijven.
„Wees zoo goed, verstandig te zijn,
signor!" zeide de jeugdige stem naast
hem. „Gij zijt onze gevangene, en
aan onze genade of ongenade over
geleverd. Op het oogenblik is er geen
gevaar voor uw leven, maar zoodra
gij tegenstand biedt, zullen wij een
eind er aan maken, om ons zeiven
moeite te besparen."
„Bravo, bravoriep een andere,
die zich inhield om niet te lachen.
„Lionbruno is zulk een redenaar dat
het niet lang duren zal, of hij wordt
onze afgevaardigdedan heeft hij vrij
reiskosten."
Er klonk nog meer onderdrukt
gelach, toen werd alles weer stil, en
hoorde men niets dan het hoefgetrap
pel der paarden, en het ratelen der
wielen.
Vreeselijke gedachten vlogen Carlo
door het hoofd. Hij zag Anita
aan [de genade van Comerio overge
leverd, nu haar man weg, Sardoni
buiten bereik, en hijzelf machteloos
was. Het ondragelijk gevoel niets te
kunnen doen, maakte hem bijna krank
zinnig, en zijn hersens, nog verward
door den bedwelmenden slag, weiger
den te denken. Als hij manr had
kunnen zien, als hij maar één
vraag had kunnen doen, als hij
zijn armen slechts had kunnen los
maken uit de touwen die ze gebonden
hielden, dan zou de afschuwelijke
angst en spanning beter te dragen
zijn geweestmaar hij was, zooals
zijn bewaker had gezegd, geheel en
al overgeleverd aan de genade van
anderen, en die gedachte maakte
hem buiten zichzelven van woede.
Het was dezelfde strijd, maar duizend
maal erger, als die welke hij in
zijn ziekte had doorgemaakt, voor
een man het ergst wat hem kan
overkomenop een onnatuurlijke
wijze, en onverdiend gebonden te
worden, volkomen hulpeloos te wezen,
en toch zich van kracht bewust te
zijn, en te weten dat die kracht
dringend noodig is. Hij werd door
zulk een ziedenden toorn, door zulk
een bijna niet in te houden gevoel
van wraak verteerd, dat het mis
schien gelukkig voor hem was dat
hij niet handelen kon, want met
den blinden drang van een beneveld
brein, en een hart vol wanhoop, zou
hij tot een onbezonnen daad hebben
kunnen overgaan, waarvan hij, a's
zijn drift bedaard was, bitter berouw
zou kunnen hebben.
Eindelijk hield het rijtuig stil, en
werd Carlo er uitgesleept. De ruwe
beweging deed hem tintelen door al
zijn ledenhij bood met alle kracht
weerstand, want hij wist dat hij nu
op een weg stond, waar het ten
minste mogelijk was hulp te krijgen,
en hij had er geen denkbeeld van,
waar deze struikroovers hem heen
brachten.
„'t Helpt u niets, signer!" zeide
de stem naast hem. „Wij zijn vier
tegen een, en gij maakt de zaken
des te erger voor u."
Er was iets in den toon van den
spreker dat Carlo trof. Hij werd een
weinig bedaarder, en liet zich, zon
der tegenstribbelen, leiden door wat
hij een dicht bosch meende te zijn,
althans, hij kon het ritselen der
bladeren hooren, en de struiken
waardoor zij zich een weg baanden,
tegen zich aan voelen. Wat de af
stand betreft dien zij aflegden, daar-1
van kon hij zich in het minst geen
begrip vormen. Het was hem alsof
er nooit een eind aan kwam, en zijn
belagers hadden klaarblijkelijk haast,
want ondanks den ruwen, oneffen
grond, namen zij een flinken pas aan,
en toon hij van vermoeidheid een
weinig achterbleef, werd hij met een
uitroep van ongeduld door Lionbruno
die hem den geheelen weg over, bij
den arm hield, voortgeduwd, terwijl
de mannen die achteraan kwamen,
hem gedurig aanmaanden met stoo-
ten en schoppen.
Eindelijk was hij zóó uitgeput dat
hij bijna zijn beenen niet meer op
lichten konde behoefte naar lucht
en licht werd al grooter, en ware
hij niet door een ijzeren vuist om
klemd geweest, hij zou op den grond
gevallen zijn. Zijn eenige troost was,
dat er vroeger of later een einde
aan moest komen, en werkelijk begon
de weg ruimer te worden, en hoorde
hij stemmen, en bemerkte hij dat er
andere mannen naderden Een hunner
trok hom de doeken die hem zoo
lang blind en stom hadden gemaakt,
van het gelaat, en toen keek hij,
duizelig en verblind door het plotse
linge licht, om zich heen.
Hij bevond zich in een koepel
vormig gebouw, dat naar het hem
toescheen, kleiner maar overigens
hetzelfde was als het oude Romein-
sche bad te Baja, bekend als de
Tempel van Mercurius. Het werd
slechts door twee fakkels verlicht,
die toch een tamelijk schel licht ver
spreidden op de vreemdsoortige groep.
Een zestal ruwe, slecht gekleede
mannen stonden om een steenen bank
geschaard, waarop het opperhoofd
der bende zat; een forsche kerel,
wiens harig gelaat, en vastberaden
trek om den mond, onmiddelljjk alle
hoop in het hart van Carlo deed ver
dwijnen, zoodra hij wederom zien en
spreken kon.
Brancaleone was niet de woeste en
wreede rooverhoofdman van zijn jon
gensfantasieën hij geleek meer op
een officier van het Martinettype 1
maar de uitdrukking van zijn gelaat
was zoo hard als een steen, en hij
was blijkbaar een man van wien geen
genade was te wachten.
„Gelukkig in de eerste de beste on
derneming, zooals gij ziet, padre mio,"
zeide de jonge man die als Lionbruno
was aangesproken.
Carlo keek hem aan, en zag dat
hij, naar het uiterlijk te oordeelen,
niet ouder dan achttien jaar kan zijn.
Hij herkende hem dadelijk als de
schilderachtige figuur die hem giste
ren by het stalletje van den water-
verkooper in het oog gevallen was
en toen hij nu, eerbiedig groetend,
naast het opperhoofd stond, en tevens
sprak met de vrijmoedigheid van een
zoon tot zijnen vader, was er een
merkwaardige gelijkenis tusschen de
beide gezichten. Over twintig jaar,
als hij ten minste dit schandelijke
leven bleef voortzetten, zou het jeug
dige gelaat stellig precies zijn, wat
dat van den oudere thans was.
Brancaleone liet zijn trotschen blik
op den gevangene rusten.
„Uw naam, signor?" vroeg hij.
„Ik ben Carlo Poerio Donati," was
het antwoord. „Waarom hebt gij my
hierheen gebracht? Als het uw doel
is, mij geld af te zettenik ben zoo
arm als iemand in Napels zijn kan."
Het opperhoofd antwoordde niet,
maar beval een der badieten den ge
vangene te onderzoeken. De man ge
hoorzaamde, en overhandigde zijn
meester den inhoud van Carlo's zak
ken, die terstond het horloge met
den ketting nam, en het zyn zoon
toereikte.
„Dit is uw deel, mijn zoongij
hebt goed gedaan," voegde hij er bij.
Het overige schoof hij alles te za-
men het drietal toe, die met de ge
vangenneming geholpen hadden; zij
maakte zich gretig van do beurs
meester, en bromden niet weinig
toen zij erzoo weinig geld in vonden.
Carlo stond daar intusschen, zon
der zich te verroeren. Soms was het
hem, alsof het geheele tooneel niet
anders was dan een woeste schep
ping van zyn brein. Was hij misschien
zóó overspannen door de snel elkaar
opvolgende droefheid en vreugde der
laatste weken, dat zijn geest in de
war was? Of sliep hij, en was het
alles een droom, ontstaan uit de ver
warde herinneringen van het gedrang
waarvan hij in de paniek getuige was
geweest, en die zich in zijn verbeel-1
ding vermengden mot het tooneel
van het heidenkamp in „Carmen"?
Een akelig gevoel van duizeligheid
beving hem, het gevolg misschien
van den slag dien hij gekregen had,
en van de vermoeiende wandeling
die er op gevolgd was. Hij wankelde
even, maar herstelde zich, en keerde
zich wederom tot het opperhoofd
met dezelfde vraag:
„Met welk doel hebt gy mij hier ge
bracht?"
„Gy draagt een naam, signor, dien
ik eens vereerd heb," zeide het op
perhoofd op ijskouden toon, „en daar
om zal ik u antwoorden, ofschoon
ik niet gewoon ben door mijn gevan
genen ondervraagd te worden. Gij
komt hier om myn beurs op nieuw
te vullen. Er was iemand die dit
kleine heldenfeit van mijn zoon goed
betalen wilde, en uw verblijf hier
zal u zelf niets kosten."
„Ik zal de som verdubbelen als
gij mij terstond vrijlaatriep Carlo.
Maar het opperhoofd schudde zijn
hoofd.
„Ik houd my aan het spreekwoord,
signor
„E meglio aver oggi un uovo che
dimani una gallina" 2); ook neem
ik myn eens gegeven woord nimmer
l) Charles Martinet was een officier in het
leger van Lodewijk XIV, hekend om nijn stijve
houding eu manieren, en zijne onverschrokken
heid. (Vert.)
a) Beter van daag een ei, dan morgen een kip.
terug. Rocco, haast u wat met de
boeien."
Wederom had Carlo dat akelige
gevoel van dofheid en duizeligheid;
hij was zich slechts flauw bewust
van hetgeen er met hem gebeurde;
maar, die aanval' ging voorbij en hij
bemerkte, dat zij hem door een cata
combe leidden, en dat Lionbruno,
met een fakkel in de hand, vooruit
ging. De gang eindigde in een soort
van ruwe cel, die de kenmerken
droeg van tot woonplaats gediend te
hebbenhier verlieten hem zijn be
wakers, en lieten Lionbruno alleen
als schildwacht achter. Hy merkte
dat zyn armen van hun banden be
vrijd waren, maar dat een keten om
het lijf, aan een hand en een voet
waren vastgemaakt; het ijzer was
zoo zwaar dat hy zich slechts met
moeite bewegen kon. Hy horinnerde
zich, hoe ook Poerio jarenlang zulke
ketenen had gedragen, en wederom
beving hem dat droomerige gevoel.
Hy kon nauwelijks gelooven dat hij
Carlo Donati, de zanger, was, en leefde
in de vreedzame dagen van Koning
Humbert.
Intusschen keek de zoon van het
opperhoofd den eersten gevangene
wiens gevangenneming' -hem opge
dragen was geworden, met een zekere
verlegenheid aan. Hij] had van de
zijde zijns slachtoffers een kinder-
achtigen angst, een akelig smeeken
om medelijden verwacht, hetgeen
zyn hart meer dan iets anders voor
hem gesloten, zyn trots gestreeld,
en hem een heerlijke gelegenheid
zou gegeven hebben om zyn wreeden
zin bot te vieren. Maar nu hij zyn
wensch verkregen, en dezen man op
betrekkelijk korten afstand van Na
pels, en bij klaarlichten dag gekne
veld had, bemerkte hy tot zijn groote
ergernis, dat, wel verre van zich
een held te achten, hy een vaag ge
voel van schaamte en onrust had,
waarvan hij zich geen rekenschap kon
geven.
„Zijt gij nog niet [[bekomen van
den slag, Signor?" vroeg hij, en
schopte met zijn voet de schavelingen
bijeen,';[die om een timmermansbank
in een hoek van de cel verspreid
lagen. „Gij moest wat gaan slapen."
En hij wees naar den hoop krullen,
zelf verbaasd over hetgeen hy deed.
Doch Carlo sloeg geen acht op den
wenkin plaats daarvan naderde hy
zyn bewaker.
„Ik ben een gevangene," sprak hij
op ernstigen toon, „en geheel in uw
macht, zooals gij mij zooeven hebt
doen gevoelenmaar wij zijn beiden
menschen; houd mij niet langer in
het onzekere! Zeg mij wat Comerio's
plannen zijn!"
„Wat kan ons dat schelen?" ant
woordde Lionbruno. „Voor het oogen
blik hebben wij ons werk gedaan en
wie geeft er om wat er verder gebeurt
Brancaleone zal in ieder geval zijn
geld krijgen. Wat uw leven aangaat,
daar bekommer] ik mij wel het aller
minste om
„Gij zijt meer] mensch, en minder
dier dan gij wilt doen gelooven,"
antwoordde Carlo,'f„maar naar mijn
leven vraag ik niet. Zeg mij wat Co
merio voor heeft. Ik weet dat hy de
aanlegger is van] dit complot, ik zou
het geweten hebben zelfs al had ik
het u niet in het rijtuig hooren zeggen I"
„Zoo, hebt gij het gehoord? En
zijt gij daarom weer gaan worstelen
om u vrijheid terug te krijgen Volg
mijn raad, Signor, en doe niet te
veel vragen. Corpo di Bacco Als gy
dan alles weten wilt goed
Binnen twee dagen zullen uwe lede
maten van deze boeien bevrijd wor
den, of, als dit niet 'gebeurt, welnu,
dan uw ziel van uw lichaam, het
geen ten slotte op hetzelfde neer
komt
[WorcU vervolgd).
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.