CARLO DONATI,
(DE DOLENDE RIDDER)
VAN
EDNA LYALL.
Naar de tiende Engelsche uitgave.
78)
„God ia zéér goed voor ons ge
weest," sprak hij alleen. In weinige
woorden deelde hij haar mede al wat
hem overkomen was, en terwijl zij
Nita op zijn komst ging voorbereiden,
bleef hij beneden, om de warme be
groetingen van den kapitein te ont
vangen, een kort verslag te geven
van zijn gevangenneming en bevrij
ding, en hem met tranen in de oogen
te danken dat hij zijn zuster in zijn
huis had opgenomen. Het bescher
mende van vroeger was geheel uit
den toon van den kapitein verdwenen,
toen hij met moeite antwoord gaf
„Gij ons bedanken voor hetgeen
wij gedaan hebben?" riep hij, met
een akelig gevoel van beschaamdheid
en in 't geheel niet denkende aan
wat de mensehen zouden zeggen, zelfs
vergetende hoe onaangenaam hem
Carlo's betrekking tot het tooneel
was. „Ik zou wel willen dat het
meer geweest ware. Ik wilde dat ik
u vroeger niet aan uw lot had over
gelaten, Carlo
Toen hij dacht aan al de beleedigin-
gen die hij jaren geleden den Italiaan
naar het hoofd geslingerd had, steeg
hem het bloed naar het voorhoofd,
en hij zou al wat in zijn macht was,
gegeven hebben, zoo hij de gelegen
heid had kunnen terugroepen, die
hij verloren had laten gaan. Maar
voor er verder een woord tusschen
hen gewisseld werd, kwam Fran-
cesca Carlo roepen om in de zieken
kamer te komen, en, blijde aan de
vragen en gelukwenschen van den
kapitein te ontsnappen, volgde hij haar
naar boven, in een slaapkamer, die
hij gevoelde dat de hare moest zijn.
Het ontroerde hem dat Nita juist
hier was, in die atmosfeer van rein
heid, en vrede en veiligheid, in die
kamer met haar Engelsch comfort,
haar meisjesversieringen en plaatjes.
Het ledikant stond tegenover het
raam, de witte gordijnen tegen de
muskieten waren opengeslagen, maar
hij kon Anita niet zien, want vader
Cristoforo boog zich over haar heen.
„Mijne dochter," sprak de oude
man, op zijn zachten, geruststellen
den toon, „wees getroost. Onze ge
beden zijn verhoord. Doe uw best
deze vreugde rustig te ontvangen,
en als een teeken dat uwe zonden
u vergeven zijn."
Toen trok hij zich stil terug, en
met eerbiedige liefde naar zijn ouden
leerling omziende, wenkte hij hem
zijn plaats in te nemen.
Eén blik op Anita's vermoeid en
uitgeteerd gelaat zeide Carlo dat zij
stervende was. Hij nam de beide
handen die zij hem toestak in de
zijne, en, zich over haar heen bui
gende, kuste hij haar telkens en tel
kens weer. Zij stierf, maar het be
wustzijn dat zij hier veilig was, over
stemde ieder ander gevoel. Geruimen
tijd heersehte de grootste stilte in
de kamer, toen begon Nita met zwak
ke stem te spreken.
„Waarom ik gaarne op het jacht
was," zeide zij half droomend, „omdat
gij allen zoo goed waart er was
geene verleiding. Ik wilde goed wor
den, maar het was zoo moeie-
hjk."
Citgeput, vermoeid van het strij
den, en vol vrees, was er by haar
niets van die natuurlijke gehecht
heid aan het leven, die Carlo nog
zoo kort geleden gevoeld had.
„Ik heb het nooit begrepen," zeide
zij naar het kruisbeeld ziende, waar
mede vader Cristoforo aan de andere
zijde van het bed stond. „Maar nu
weet ik het, gij hebt het mij leeren
begrijpen, Carlino."
Zijn oogen vulden zich mot tranen
van vreugde, en wederom kustte hij
haar eerbiedig.
„Gij zult toch op het tooneel blij
ven sprak zij een oogenblik later.
„Laat mij ten minste kunnen denken
dat ik zooveel voor mijn kunst gedaan
heb. Ik zelve ben er geen sieraad
van geweest, maar gij, Carlino, gij
hebt er u om mijnentwil aan gegeven,
en men zal voor u altijd achting heb
ben Gij zult het toch niet verlaten?"
„Neen," zeide hij, met moeite zijne
gedachten op de toekomst richtend,
„ik zal blijven."
„Hoe gaarne zou ik nog eens met
u zingen," lispelde zij droomerig. „Als
gij mij zoo vasthoudt, heb ik een ge
voel dat ik Gilda ben. Toen wij dat
de vorige maal zongen, deed ik mijn
best u boos te maken, het was
te New-York, weet gij het niet meer?
dien avoud van Sardoni's benefiet,
en ik was uit mijn humeur omdat
er blanketsel op mijn wit satijnen
japon gekomen was."
„Mijne dochter," kwam vader Cris
toforo vriendelijk tusschenbeide, „gij
zult u te veel vermoeien met zoo te
praten."
„Dat is niets!" zeide zij, meteen
ongeduldige beweging van hare hand.
„Ik ga sterven ik zal sterven
zooals ik zelve wil. Waar is Gigi?
Laat mij afscheid nemen van Gigi."
Fraucesca sloop de kamer uit om
het kind te halen, en bracht hom
juist zooals hij was, in zijn nacht
ponnetje en met verwarde haren, bin
nen. Zij had hem gezegd dat zijne
moeder zeer ziek was, en dat hij heel
stil moest zijn, maar de blijde verras
sing op bet zien vau Carlo, deed hem
alles vergeten, en met een vreugde
vollen kreet van Zio carosprong
hij naar den kant waar het bed stond.
Carlo sloot hem in zijne armen, en
trachtte hem door liefkozingen tot
zwijgen te brengen. Nita zag het met
weemoed aan.
„Ach, het kan ook niet anders dat
hij meer houdt van u, dan van mij,"
zeide zij, „Ik had hem nooit graag
bij mij."
„Neen, neen," liet Carlo er dade
lijk op volgen, „hij houdt veel van.
uhet is enkel dat hij niet weet
wat ziek zijn beteekent."
En het kind op het bed zettende,
legde hij de kleine, mollige bruine
handjes, in de koude, uitgeteerde
handen der stervende. Gigi keek zijn
moeder met oogen vol verbazing
aan.
„Denkt gij dat hij een goede stem
zal krijgen vroeg zij. „Ja hij zal
wel een goed zanger worden ik
hoop het. Maar laat Merlino niet ruw
tegen hem zijn; beloof mij dat gij
voor hem zult zorgen."
„Dat zal ik," zeide Carlo. „Om
uwentwil; altijd."
En Francesca boog zich over haar
heen, en kuste haar, terwijl het kind
dat nu begreep dat er iets treurigs was,
met een ernstig gezichtje luisterde.
„Ik ben een slechte vrouw geweest,"
kermde Nita, „en een slechte zuster,
en een slechte moeder. O Gigi, mijn
lieve Gigi, zult gij nooit worden zoo
als uw moeder? Zult gij goed worden,
Carino, goed?"
„Ja, mama," was het eenvoudige
antwoord.
Snikkend richtte zij zich op, en
sloot hem in hare armen, maar we
derom verloor zij haar bewustzijn en
zij zonk achterover in de kussens.
Francesca nam Gigi van het bed,
en bracht hem bij Sibyl; toen zij
terug kwam, was Anita weer bijge
komen. Yader Cristoforo had het raam
wijd open geworpen Francesca sloop
onhoorbaar door de kamer, en ging
er bij staan, nu eens luisterend naar
de zachte stem van den ouden gees
telijke, dan naar de vogels beneden
in den tuinde zon was opgegaan,
en zee, en boomen, en huizen, alles
gloeide in het roode lichtdroeve
tegenstelling met het tooneel in de
kamer! Toen de laatste ceremonieën
verrjït waren, heersehte er een lange
tijdr*van stilte, die eindelijk door
Anita's zwakke stem verbroken werd.
„Waarom zijn de voetlichten uit?"
vroeg zij, ongeduldig.
„Omdat de zon is opgegaan," ant
woordde Carlo, en streek haar het
donkere haar van het koude voor
hoofd
„Ik kan het niet zien," zeide zij,
en rilde.
Een oogenblik later geraakte zij
weder buiten kennis en zong zij, met
een hooge stem, een paar regels uit
„Faust":
"Oh del ciel angeli immortal!
Dch mi guidate con voi laasu."
Er was iets onbeschrijfelijk aan
doenlijks in de zwakke en toch nog
8choone stemCarlo's borst hijgde,
en zijn oogen vulden zich met tranen
Zij was blijkbaar aan het ijlen en
leefde in het verleden terug.
„Zoohet is klaar," lispelde zij,
„en ik ben moe het is een lange
opera! Wat is het koud op dit toch
tige tooneelMaar Carlo zal wel met
mijn mantel staan te wachtenhij
denkt altijd aan mij, al ben ik nog
zoo onvriendelijk tegen hem." Toen
verhief zij haar stem, en riep: „Car
lino, Carlino! Kom terug! O, God!
ik heb hem gedood, mijn zonde
heeft hem gedood
„Ik ben hier Nita, ik ben bij u,"
antwoordde hij, zich over haar heen
buigende, terwijl Yader Cristoforo haar
het kruis aan de lippen hield.
Zij kwam weer bij, en werd kal
mer.
„Ik het het nooit begrepen, weet gij,
voor gij het mij geleerd hebt," fluis
terde zij. „O, Carlohoeveel hebt
gij om mij gedragen
Hij drukte haar innig de handen.
„Weet gij dan niet hoe lief ik u heb?"
zeide hij.
„Maar ik wilde, dat ik ook
lief gehad hadhijgde zij, op
een zóó droeven toon, dat Francesca
heel haar hart tot haar voelde uit
gaan.
Zij sprak nu niet meer, alleen, toen
Carlo met aandacht de laatste, lang
gerekte ademhalingen volgde, ving
hij een zacht gefluisterd „Gesu!"2)
op.
Toen legde Carlo haar hoofd voor
zichtig op het kussen neêr, drukte
haar de oogen toe, en vouwde hare
handen over het kruis op hare borst.
De zon was in haar volle glorie op
gegaan, en haar gouden stralen speel
den bij elk zijner bewegingen om
hem heen. Francesca zag hetzij
kon er niet toe komen het gordijn
neder te laten.
HOOFDSTUK XIX.
Later.
De ineasch zoekt liet geluk en zichzelven
groote, ODvoorzieiie uitkomsten zijn er het gevolg
van. De mensch zoekt God en anderen en bet
gevolg er van is het gelok.
Arnold Toynbee.
Gedurende eenige weken was de
geschiedenis van Carlo en Anita op
ieders lippen het verhaal van Come-
rio's wraak, en de onrustbarende be
richten van een roovershol in de on
middellijke nabijheid van Napels,
bracht letterlijk een paniek te weeg,
terwijl wat Donati's aandeel in de
zaak betrof, de meenigen uiteenliepen.
Sommigen noemden hem een held,
anderen vonden dat hij als een dwaas
gehandeld had, weer anderen merk
ten cynisch op dat de zaak in alle
geval een goede réclame voor hem
was, en dat hij nu zeker wel verwach
2) «Heilige Englenscharen des Hemels!
Ach, leidt mij met U naar boven heen!"
2) Jezjs.
ten kon altijd een volle zaal te heb
ben.
Toen Merlino er van hoorde, zei
hij niet veel. Hij suste de zaak voor
zoover het zijn troep betrof, en maakte
bekend dat hij als impresario zou
aftreden. Alleen ten opzichte van Gigi
legde hij eenig gevoel aan den dag.
„Zult gij goed zijn voor het kind,
Val?" vroeg hij, toen hij van zijn
zwager afscheid nam. „Ik ben van
plan een paar jaar in Amerika te
blijven, tot dit schandaal een weinig
in het vergeetboek is geraakt. Maar
gij zult, hoop ik, nu en dan naar zijn
school gaan, en zien of hij het goed
heeft, niet waar?"
„Ik zal voor hem zorgen als voor
mijn eigen kind," zeide Carlo harte
lijk. „Hij zal zijn vacanties altijd bij
ons doorbrengen."
Met verbazing zagen de menschen
dat Carlo dien zomer zijn verplich
tingen tegenover het San Carlo the
ater nakwam. Sommigen zeiden dat
hij geen hart had, anderen noemdeu
hem dapper, en een man van eer, ter
wijl zoowel zij die hun goedkeuring,
als die welke hun afkeuring over hem
uitspraken, kwamen toestroomen om
hem te hooren. Doch hij ging als al
tijd, eenvoudig en rechtschapen zij
nen weg, met dankbaarheid denkend
aan het verleden, en met blijde hoop
voor de toekomst vervuld.
Carina," zeide hij, op zekeren
middag, toen hij naast Francesca zat,
in het bekende, oude belvédère, dat
voor beiden zoo liefelijke herinnerin
gen had, Carinaik heb nu werk
voor langen tijdheel Europa door
worden mij engagementen aangebo
den. Piale zou graag weten, welke
wij willen aannemen."
„Wij?" zeide zij, lachende en blo
zende.
„Gij denkt toch niet dat ik zonder
u zou kunnen gaan riep hij uit.
„Gij wilt mij toch niet alleen weg
zenden
„Neen," antwoordde zij, met ver
hoogde kleur, „ik geloof niet dat gij
genoeg op u zelf passen zoudt."
„Liefste," fluisterde hij, baar naar
zich toetrekkende, „waarom zouden
wij langer wachten Laat ons in alle
stilte trouwen, terwijl mijnheer Brit-
ton en Clare er nog zijn."
„Maar zij blijven nog slechts eene
week," zeide Francesca.
Ebbeneriep Carlo, met een
wereld vol uitdrukking in zijn stem.
„En ik zou nooit klaar kunnen
komen!" stamelde zij. „Voor een
trouwplechtigheid zijn allerlei toebe
reidselen noodig; bij Flora's huwelijk
was dat ten minste zoo. Ik moet in ieder
geval een japon hebben die mooi ge
noeg is voor u."
„Als gij een japon wilt dragen die
ik mooi vind," zeide hij met een
glimlach, „dan zal ik u wel zeggen
wat te nemen!'Doe dat witte meis
jesjaponnetje aan, dat gij dien
avond van onze verloving gedragen
hebt."
„Dat oude neteldoekje!" riep zij.
„Maar Carlo, dat is beter voor een
oude kleerenjooddan voor een
trouwplechtigheid
Hij maakte een van zijn beteeke-
nisvolle Napolitaansche gebaren.
„Ik zou niets zoo mooi vinden, en
ik wed dat het binnen twee dagen
wel gewasschen en in orde gemaakt
kan worden, en er uitzien als nieuw.
O, gij weet niet hoe knap ik in die
dingen ben."
Zij lachte, en vlijde zich tegen hem
aan.
„Ik zal alles dragen wat gij wilt,
mio caro! En och, laat ons eigenlijk
niet aan nieuwe japonnen denken.
Waar ik het meest naar verlang, is,
voor een poosje overal uit te zijn,
weg, met u. Laat ons ergens heen
reizen, naar do bergen,waar geen men
schen, en geen couranten zijn, nie
mand anders dan wij met ons beiden."
Wor it vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.