A
-aq uaip Joop uep jaatn aip qoop 'uaScip noz uoojq
apuapquo; aip euaa aip aipoiflaq JBBuniMjaAO s[B
uiaq pp 'qpA puajaqnf uaa jbao uapa[§ uapjpau
-uoz uapnofl ap aa pfrqB jooa uajopaA jfng jooa sbaa
'uapaijsafl sbaa Siqqaupjaq ooz iuoibbaa puspag; uba
uooiq ap 'pSipuiaaS uajapuBBj^ jooa °BB[iapau nafhqs
-|OA uaa ui sbaa 'fluppim uapOA nap pi aajojSuaSjora
apjaa qoq uba ua iqoBUjappitu joi Suijaraaqos apuajjBA
ap uba apjnrip aip *8b[s apaoAuaA ag 'uaqiaj aj joao
jBBuniAuaAO ufiz pjBBAAZ ufiz iqBBzpoouaS putqsiaaAA
uaSuaq uajjoq uaa bo ua pflippAuaAO mapy^ joop
fiq pjaAA uapapjaq aj qoiz peu pfq Lig joo^ "apiad
-dBAv uaiapuBBjA uba pjBBqaq apjooqioop ua|fid uba
]bj joop 'ap uaAaooz 8ou jbbm sjBBjd ap do qasaaq
puBpojj uba AAUaa| uapooi uap uqnq aip 'uBf jaquof
apAAtioqasuBB ua qqq ufiz apS[OA fiq 'apsuiapSnja; pz^uo
'jaajq uapjiAA uaa pin 'azap aoq fiq Sbz jbbq mi
japuBjsuaSaj ufiz do S[BBtn8ou fiq Suojp paOAuaA
*ua]aquBA\ aqiqsaS aqosuaS suaip paap qoop 'ppqos
s.mainAv do pM qBiq 8b{s a:|qonpa8 uaa 'apjoojq
uaqqnis aaAvj ui oqaq ufiz aip .wnoqpjBBAAZ uaa
Suiajuo Xng 'puaiaipjq japiiBqja uajsiniq uapjBBAAZ
aqaAiaSdjaqos oq 'diqos aqosuiBBjjY pq do japueqp
jaAoua"aj uaSoo apuajaquoj pin uapuafiA appq ap
uapuojs B.ippM ua uaAsuoSauajj uba tuaqi^ uba pA
-aq pq qrnqq <('jaAO uapoin fiA\ 'diqas pq papg;//
qqoaia; piBJirapB uap uba pp 'ua raaqy^ uba
diqos pq uaqossnj pinf fiq tuBAjq icoojp uatuoqaS
-joop uap ua puiA\ uomubjj uap joop qoop 'pS[OAa§
uapjaAA uapjaq aufiz frnap aqosaaq pin qfqapuia
fiq [BAaq <('uaqfiAA uapora fiM '[aqaq nap plug//
"inooip do qfqapuia Lig 8b[ 'poBtu apaqai ufiz
uba pqosiaAO pq sraapoq jfiA sjqoap °ou pm ua
6il
178
«oprees van zijn leger, waar hij eenige vluchtige uren
had gerust, was zijn jonge, getemde wolf, die hij al
tijd met zich voerde, hem naar de keel gevlogen en
toen hij het dek betrad was hij gestruikeld, terwijl
van de koket een groote katuil schreeuwde juist boven
het hoofd van Willem van Gulik. Waren er meer
voorteekenen noodig om aan een ongelukkigen uit
slag te doen gelooven? Wel is waar, ging van Willem
van Gulik, onder het volk de mare, dat hij de zwarte
kunst beoefende en vaak met de dieren en vogelen
tweespraak hield, doch een katuil, juist heden, was
het geen vreeselijke voorzegging?
De strijd ontvlamde opnieuw. Op de vereenigde
vloot werden de trompetten gestoken en de morgen
•die een nieuwe zegepraal zou brengen, met luid ge
juich begroet. De bazuinen bliezen den aanval en
de Vlaamsche schepen deinsden af, want bijna onver
hoeds werden drie hunner bodems door de galeien,
die tot nog toe buiten gevecht waren gebleven, buit
gemaakt.
//Vooruitde lafaards vliedenbrulde Guy en
stevende met den moed der wanhoop tusschen de ga
leien in. Heviger en moorddadiger dan ooit te voren
werd thans de strijd voortgezet Willem van Gulik
was plotseling verdwenen over boord geslagen en
verdronken door zijn zwaar harnas, dat hem omlaag
trok, verhaalden sommigen, doch de meesten fluisterden,
•dat hij op een reusachtigen raaf gezeten door de lucht
•verdwenen was.
De smaldeelen van Willem van Henegouwen en
Pedrogue namen nu ook weer deel aan het gevecht,
■een aantal Vlaamsche schepen werd buit gemaakt
terwijl de overigeu ontredderd begonnen te vluchten,
pq poBjq ptu 'puapjOAA jafluaq [B 'Saof ua piBBip
aio sbaa pum ap }ubaa 'apasuoM Lig pA\ iqoBjqjOA
papuafla^ pq isinf uappnq uaqqajjdo uapj pnq raooip
uaAoq 'puBjp pq uba /fng aip siapusiq apiaq og
„jaaznojj jaaznog// inadaojqn puajaqnf na uapSiaA
apaoAA a[[B raaq paap 8bz nu fiq pav ua uapuaAi
-uio pjaa qoiz fiq paora aopBBp 'uadiaAA at apqoBJt
japaojq ufiz do uaqqqq apaoAuaA fiq {fiAAiat puajqonz
fiq appdmom r/qip fitu fiq ppq nu ua uauuiAAJaAO
na uap fut s azfiAi aqfqiappu do qi ap[iA\ SsBpuB^//
•uamoqaS atrapq Pt pin
Sou paoraaS pptstuo s,UBf jaquof sbm qoo} 'japaojq
ufiz s]B jbaoS pq jaAO Sqsuja ooz piu japBA ufiz
tqoBp ju jbbui uamaouaq at apnog jap uba ua
uaAoquooqog uba jaajj tot uaAAnoSauajq pn roaq joop
"puoM ap do jatsiajd uaa uBf Jbbjq apSaj Siqqnpg
•atqBBUi soopqnids uaqqqq
uaSoo aSmaa jooa jjaz maq psufiqosiaA pnoopaA
tioon ua tqoBiq jbm ap ui jb ua qosuuS dBBuq
-ppqos uaSuof uap tfi/WJaA qpA\ 'tqjampuBjqaS p.iajA
qtj[iappuuo s[B azfiMjapucq utjz jfiMjat 'SuizfiAitqoaJ
-at aSqsuja uaa uapiaq uba Buiajuo jbbiu 'tsijsSfuq
atqnpflpAA ufiz uup jaquof appsqiaA uapuoAiaSdo
•uapiaaq
-Snjat puaiJA ufiz na mapijt\ jaajj uaot 'SucS uaqoA
ui spaaj uajBAA 8AB§jaA0 pj uafluqapuBqjapuo ap ua
'tqBBtsaS pjaa\ §ui°ipapjaA ap qoop 'ubb tqo^iq Pui
uapiA siBBjaSapq ap 'uaop at toqos uaa raam taiu
tqatzafl qip do pq uapScBAi uapjagajaq ap 'uaraouaS
-ubb jatsjooA tjp pJOA\ tqojnfaSaot qfijaSoopj mapats at
uoot nat uaj]BA\ ap jooa uapuoqa°t8BA apfqq uaa ubb
stBO uapno uap mo 'pBBj uaSiynujaA uap 'pjapfiAAJOA
paq tqootsfluiuuaqjaA uaa do apatstuaajj tsm suaa qoiz
Hl
175
vuur naar de Vlaamsche vloot, waarop verscheidene
hunner schepen vlam vatten en andere overhaast naar
de kust vluchtten.
Zoo ras de vloed hiertoe gelegenheid gaf begon
thans, onder dreunende krijgsmuziek en de alles over
stemmende aanvalskreten van: //Holland!" //Parijs!"
//Vlaanderen!" de woedende strijd, de Vlamingen
verduisterden het licht door de zwermen hunner zware
quareelen en Willem bracht hen zijn tegengroet uit
zestig oestalen en tweehonderd bank en armborsten.
De meeuwen die aan de kust nestelden vlogen, ont
steld door het daverend krijgsgerucht, krijschend en
klagend over de schuimende golven en ook van de
wallen der stad zagen de belegerden het vreeselijk
schouwspel aan.
//Wij zouden niets kunnen uitrichten en hier stil
moeten afwachten, terwijl ginds onze wapenbroeders
lustig strijden en vroolijk overwinnenriep Heer
Witte uit. //Nu wij niet aan hun zijde mogen kam/
pen om den heldendood te sterven of te zegevieren
moeten wij hen van de stad te hulp komen. Laat de
.klaroenen steken tot den aanval!"
En nu begon te land en te water den vreeselijken
3lag waarvan de kronieken in hun onopgesmukten
stijl verhalen
#In dezen strijde was dat breken der glavien het
geluyt der sweerden, dat clincken der helme, dat
werpe der steenen, dat bersten der armborste en, dat
vreesselicken geluyt en ghecry der vechtender mannen
en der vromen wapentuers also groot, dat men dat
vreesselicken geluyt hoorde over dry mylen weechs."
De nacht brak aan, tallooze sterren kwamen fonke
lend te voorschijn aan den hoógen, donkeren hemel
IHHi
