EEN MOEDERHART
DOOR
LIESBETH VAN ALTENA.
13)
Zij had inmiddels Philip en Blanche
goeden nacht gekust, om op hare
beurt den nachtgroet te beantwoor
den der waardige gastvrouwen en
gastheer, en hun te spreken over
Philips bekommering.
Het drietal schreef die op rekening
van een vreeselijken droom. Hoe zou
toch een vreemde vrouw oorzaak kun
nen zijn van iets dat op zich zelf niet
zoo heel gemakkelijk zou zijn te ver
klaren.
De woning van een der officieren,
die deerlijk gewond te Brussel was
achtergebleven, liep allerminst ge
vaar.
Des niettegenstaande speelde de
vreemde vrouw haar nog altijd door
het hoofd toen zij tot kalmte zocht
te komen op hare eigen kamer, en
de flonkerende nachtelijke hemel haar
onwillekeurig aan het venster deed
toeven.
Doch geen wonder dat die vreemde
vrouw haar door het hoofd speelde.
Philip had immers, zoodra hij zich
onbespied wist van Blanche, geschre
ven: „Zij geleek haar als een demon
een engel gelijken kan!"
En zoo vroeg zij zich thans af:
Zou wellicht een Julie Yivian, vrij
postig als zulk eene van nature wezen
moet, zich in de woning harer zuster
hebben kunnen dringen? Zou zij er
feestgelagen hebben kunnen houden
in die dagen van gelijkheid, vrijheid
en broederschap, te midden der gruw
zame tooneelen eener Commune? Het
ongerijmdste denkbeeld was toen
uitvoerbaar
Nu Julie Vivian als een spook daar
voor haren geest stond, meende zij
Blanche toch deelgenoot te moeten
maken van Philip's visioen.
Evenwel, hoe zou Blanche op hare
beurt ontstellenArm moedertjekwijn-
de immers om de scheiding van hare
lieveling Zij verontrustte zich immers
op den duur, over de kleine, zonder
dat er nog gevaar was te vreezen?
Indien zij maar hoorde zinspelen op
gevaar zou zij reeds ten einde raad
zijn. Hoe slecht zag zij er uit, zij wie
de rozen op de wangen bloeiden toen
Philip haar tot haar geleidde. Hoe
dikwijls zag zij haar tranen pinken,
al had zij voor den armen Philip steeds
opgewekte woorden en een zorgelooze
houding veil. Veinsden zij, moeder en
echtgenoote, niet om het ergst jegens
elkander, ten aanzien van hunnen
gemeenschappelijken invalide
Zij, Blanche had zelve nooit nog
op hare verwanten gezinspeeld. Zij,
mevrouw Day, had nooit getoond te
weten dat er een „belle Julie" bestond,
omdat zij zich zou geschaamd hebben
voor die wetenschap.
Als waardige vrouw en moeder zou
er tusschen schoondochter en moeder
een verachtelijk spooksel komen te
staan, indien een van beiden ooit dien
naam noemde? Zou Blanche zich toch
niet reeds beklemd gevoelen, door het
denkbeeld dat het kleinkind eener
mevrouw Day de Grounouille, dat de
dochter van Philip ook een zeer na ver
wante was van een „belle Julie" Dat
„Grootmoeders rechterhand" welk een
blijden glimlach ontlokte haar de
herhaling van dien titel, een „belle
Julie" tante zou moeten noemen, krach
tens natuur en wet? Was de kleine
niet de wettige erfgenaam zelfs van
zulk een wezen, bijaldien dit geen
natuurlijke erven naliet? 't Geld der
schande der tranen van menig
echtgenoot en moeder oIndien
het ooit Tine moest toevallen, hoe zou
't haar moeten branden in de handen,
op de ziel
De eene gedachte leidde tot de ande
re. De natuur viel te verkrachten noch
te verloochenen. De stem des bloede
had reeds menig wonder bewerkt, en
hereenigd wie onherroepelijk geschei
den waren.
Wat waarborgde haar buitendien,
dat nu Philip in zoo deerniswaardigen
toestand verkeerde, bij eigen onver
hoopt overlijden, ook bij Blanche de
stem des bloeds zich niet zou verheffen,
en hare verwanten, de zoo door de
fortuin gezegende zuster, niet zouden
zoeken te naderen?
Wat waarborgde haar, dat indien
ook Philip kwam te sterven.
Philip stervenDe arme moeder
verloor plotseling de draad harer denk
beelden. Zij gevoelde geen grond meer
en besloot niet langer zich muize
nissen in het hoofd te halen, Blanche
niet te verontrusten voor den tijd, en
per eersten trein reeds op verkenning
te gaan.
De maan scheen zoo kalm over de
sluimerende stad, als spreidden de
engelen van Weldadigheid en Men-
schenmin hunne wieken uit over het
weldoend Brussel, en peinsden beiden
op een loon voor de liefdediensten op
neutralen grond bewezen, aan Duit-
schers en Franschen beiden. En die
maan scheen hier en ginds en overal,
en die starren fonkelden allerwegen,
boozen en goeden tegen, om hun als
met machtige stem te spreken van
andere werelden dan de zoo nietige
aardsche.
Zou zij vertsagen Zou zij zich
ontmoedigd gevoelen over de toekomst,
tegenover die tallooze werelden, door
geen stoffelijk wezen te bereiken, al
beproeven zij aard en toestand te
onderkennen, om telkens niets meer
te kunnen getuigen danWij duizelen
tegenover het rijk der starren, in al
zijn eindeloosheid ons nog slechts ten
deele geopenbaard!"
Zou zij zich tegenover dien duize-
lingwekkenden aanblik ontmoedigd
gevoelen over zorgen voor de toekomst,
waar het heden hare volle aandacht,
hare algeheele toewijding eischte, en
zij toch het voorrecht genoot haren
invalide van alle woelde des levens
te kunnen omringenterwijl zoo meni
ge, niet minder zwaar beproefde moe
der, een karige bete broods moest
deelen met den óók voor het vaderland
verminkten zoonen zoo menige
andere, eenzaam achtergeblevene,
beroofd was van oogappel en kost
winner bovendien?
Had zij geen drievoudige reden tot
dankbaarheid ondanks zoo zware be
proeving, al zou zij nimmer zijn stem
meer hooren, en weten dat hij ook
haar nimmer meer zou hooren spre
ken?
Welk een stilte des grafs moest
hem omgeven, hem, haren eertijds zoo
levenslustigen Philip!
Daar gedacht zij weder zijne zon
derlinge, vroeger, nooit ontdekte
eigenschap.
Zou hem die ter vergoeding van
spraak en gehoor geschonken zijn,
om hem met zijn lot te verzoenen,
om hem onbewust zelfs te doen mede
werken tot het volgen eener geheel
nieuwe phase der menschelijke ont
wikkeling, die den geestelijken mensch
volstrekt möest doen zegevieren over
den stoffelijken en bij de minste
aansporing opbruischenden bestialen?
Door soortgelijke gedachten en vra
gen kwam hare verontruste ziel tot
kalmte en straks lag zij het pein-
zensmoede hoofd neder, vouwde zij
de handen en ontsnapte haar een innig
gemeend „Niet mijn wil maar de Uwe
geschiede, o Grootsche, onnaspeurlijke
Schepper dier millioenen werelden,
gouden stippen slechts in het oog
van den nietigen zoo verwaten
mensch
En onwillekeurig sprak zij den
Cantique-dichter na;
L'univers tout entier, resplendit de Ta gloire,
L'orient au couchant en raconte l'histoire!
Pour l'annoucer au sud le vent souffle du nord,
Le fleuve, daos son cours, la murmure a son bord
C'est lenoci du Tres Haut qui gronde avecla foudre,
C'est ce nom que le ver trace aussi dans la poudre
C'est ce nom qui décrit le soleil radieux
Et que porte la mer sur ses flots écnmeui]
Zoo sliep ze in, tot aan den morgen,
toen de zon reeds lichtglansen wierp
op menig voorwerp, en dank zij een
verfrisschenden slaap en haar opge
wekt bewustzijn, haar een blijden
morgengroet scheen te brengen, ja,
allen kommer omtrent hare mogelijke
bevinding in Parijs scheen weg te
vagen.
Blanche verheugde zich niet wei
nig over moeders besluit, om persoon
lijk zich van Tine's welstand te gaan
overtuigen, en te gelijkertijd een en
ander te regelen voor hunne aanstaan
de terugkomst, want nu de rust
werkelijk hersteld bleek, en Philip
zooveel sterker was geworden, zou
er sprake kunnen zijn van de goed
heid der familie de Rulhière te
misbruiken.
Een oogenblik dacht zij na, over
de mogelijkheid dat Julie zich in het
hotel zou kunnen bevinden, doch al
ras verwierp zij die mogelijkheid
volsrekt. Zij kende haar als veel te
wispelturig om zich lang aan een
woning te hechten, en had zij haar
dan niet nog door Gilbert op het
hart doen drukken, nu en dan be
richt te zenden van Tine? Dit had
zij nooit gedaan. Gilbert had die taak
overgenomon. Getuige menige brief
kaart van deze, eenvoudig luidende:
„Alles wel!"
Toch kwelde haar het denkbeeld
dat Gilbert van de bezoeken eener
vriendin zou kunnen reppen. Gilbert
of een der andere onderhoorigen. En
het hoofd zonk haar op de borst van
wroeging, over het geheim dat nu
bestond tusschen haar en de haren.
Toch ontbrak haar de moed te beken
nen hoe zij zich had laten ver
schalken hoe haar althans een
toestemming was ontlokt om haar te
vervangen. Philip, o Philip zou haar
onverwijld vergeven; moeder niet;
moeder nimmer. En zij besloot tot het
uiterste te dralen; dat is, tot zij tot
verantwoording zou worden geroepen.
In overleg met de Rulhière werd
de terugreis bepaald op heden over
acht dagen. Vroeger, neen, aan een
vroegeren dag mocht niet worden
gedacht. Men had over en weder
elkander te lief gekregen om niet zeer
gedrukt te zijn over de scheiding.
Evenwel van scheiding mocht noch
kon sprake zijn. De Rulhière's en de
Day's behoorden ook in de toekomst
tot één gezin. In den voorzomer stond
men te scheiden bij 'tjonge hoop-
wekkende groene loover met zijn tjil
pende bewoners in den nazomer,
onder het heentrekken der gevederde
zangers, zouden de Rulhière's gerui-
men tijd tienvoudig welkom geheeten
worden, als gasten in het hotel de
Grounouille.
HOOFDSTUK X.
Iugevolge Julie's boodschap was de
politie dadelijk toegesneld om de be-
schonkenen in hechtenis te nemen, en
het hotel, om de afwezigheid der
bewoners en de vlucht der dienstboden
te sluiten.
Toen Julie zelve aan de prefectuur
kwam, in haar angst over het kind,
was een en ander juist verricht en
kon zij op hare beurt de toedracht
van het feit mededeelen, met de bede
vóór alles de kleine op te sporen.
Een paar agenten begaven zich
staandevoets naar de woning der
voedster, wier adres Julie toevallig
bekend was, om met de blijde tijding
terug te keeren dat het zich in veilig
heid bevond en in den meest gewensch-
ten welstand verkeerde.
Vrees, den gewonden kapitein te
Brussel te ontstellen, leidde tot het
besluit der prefectuur, om een der
heeren naar Brussel te zenden. Dan
kon meneer Day gemakkelijker wor
den voorbereid. En zoo kruiste de
trein die den gedelegeerden mede-
voerde, juist dien waarin mevrouw
Day terug spoorde.
Zoodra mr. de Rulhière haar in
den wagen had geholpen, had hij
getelegrapheerd aan Gilbert, opdat
het rijtuig zich bij aankomst aan het
station zou bevinden.
Het telegram werd aan een agent
ter hand gesteld, dus door dezen ten
bureele gebracht, van waar er onmid
dellijk mee naarGilbert werd gezonden,
die op zijne beurt de koetsier moest
gaan waarschuwen. Ook de koetsier
was bij zijne kinderen gevlucht, De
man was en bleef zoo van streek, dat
hij aanvankelijk niet begreep, wat er
van hem gevergd werd. Toen hij het
begreep, wist hij niet waar de sleutels
van den stal gebleven waren, en herin
nerde hij zich eerst, niet meer om de
paarden gedacht te hebben.
De arme dierenZij waren reeds
vier en twintig uren zonder voedsel.
Hoe zouden zij dadelijk zijn in te
spannen Dat was niet doenlijk.
Zij zouden waggelen op de beenen.
„Dan maar een fiacre! ."riep
Gilbert, „mevrouwmoettochafgehaald
wodent"
Ofschoon hij dadelijk werd gehoor
zaamd was dit oponthoud echter zoo
tijdroovend geweest, dat mevrouw Day
reeds was uitgestapt. Niet weinig ver
baasd Gilbert niet te zien, vermoedde
zij dat de Rulhière zich óf in het juiste
adres moest vergist hebben öf het ge-
heele telegram had vergeten.
Zij nam dus zelf een rijtuig en vond
het hotelgesloten, en niet weinig
sporen nog van de steenworpen, daar
ze menig ruit hadden verbrijzeld.
„Tine!" luidde haar eerste kreet.
Onmiddellijk snelde een agent toe,
om de waardige dame in te lichten
van hetgeen er geschied waszonder
er over na te denken tot wie hij allicht
het woord kon voeren. Immers de ar
me vrouw werd onthaald op zulk een
fantastische beschrijving van het ge
beurde, dat zij duizend dooden stierf
van ontzetting.
„Waar de dienaren en het kind
gebleven waren?"
„O, dat hebben zij stellig in veilig
heid gebracht!"
Toch wist hij niet te zeggen waar.
Gelukkig dat mevrouw Day het adres
kende van Gilberts zoon. Zij reed er
staandevoets heen, en snelde bij het
kraaien van hare lieveling, met een
kreet op de kleine toe, aan niets
meer denkende, zich niets herinner
end dan dat het kind gespaard was.
Hoe onverklaarbaar was Philips
angst geweest. Hoe verklaarbaar
thansHij moest zeer stellig door zijn
verzwakten toestand „lucide" zijn
geworden.
Overtuigd dat het haar schat aan
niets ontbrak, dat hij nergens zoo vei
lig kon zijn dan bij de trouwe voedster,
hoorde zij nauwelijks de jammerkreten
dier voedster aan, over den doorstanen
schrik, als Gilbert, zeer verdrietig van
het station terug kwam, en op zijne
beurt, zijne ervaringen vertelde. Voor
zichtigheidshalve verzweeg hij de hon-
gerkuur der paarden.
„'t Had erger kunnen zijn. Veel
ergerverzekerde mevrouw Day. De
schrik had zeer noodlottig op uw
dochter en bijgevolg ook op de beide
zuigelingen kunnen werken.
„'t Voornaamste is in goede handen
geweest. Het overige komt van zelf
terechtvooral als gij zeker weet dat
er niet zoo heel veel verbrijzeld is."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.