'N&AS HMISra "i 192 den dag in volle getale door op de hoogste punten der bergen, of in de diepste dalen, waar de dragers gevuld, en de medegenomen zakken met broodjes en koekjes geledigd werden. Maar de klokken bleven dapper voortluiden, als in protest tegen die muiterij der lentemaagd; nu eens klonk er een droevig klagende toon, om straks met nieuwe kracht op nieuw in te zetten en dan op eens, als in een boos humeur, op te houden, het aan het bruisende orgel overlatende het voorspel te doen hooren als inleiding en opwekking voor de rechte stemming der kleine schare van geloovigen, die het haar gelukt was bij elkander te luiden. Te midden van deze zat juffrouw Hanna, de huis houdster en kindermeid in één persoon, bij den rent meester, die weduwnaar was en vader van een éénig kind, van dat bleeke ventje dat daar naast Hanna in de bank zit. Het is de kerk der //Vereeniging" die in een der buitenwijken gebouwd is en wier geestelijke in den ganschen omtrek bekend is als bijzonder onver draagzaam en streng rechtzinnig. Dit is de éénige kerk die Hanna bezoekt; zij verzuimt geen enkele //oefening" en neemt den kleinen jongen mede zoo vaak als zij kan. Dat bleeke kereltje met het angstig vragend oog is de kleine Sven, die aldus door de godsdienstige richting zijner oude verzorgster en door haar macht spreuk gedwongen wordt te luisteren naar iets wat hij niet begrijpt, iets dat hem onzeker maakt en bang, naar vele dingen vragend met een bezwaard hartje. En hoe dikwijls die kerkgang nu ook reeds herhaald is, toch blijft zij voor hem eene kwelling een on behaaglijke gewaarwording, die uitloopt in een onder drukt verlangen om weg te mogen gaan; om die 185 tegen kwam snauwde hij af en de officieren kregen terechtwijzingen te hooren en berispingen die lang niet malsch klonken. Iemand moest toch voor zondenbok dienenEn grimmiger dan ooit, zag hij, waar hij ging of stond, enkel wanorde en onbehoorlijkheden overal. Ten langen laatste kwam er een einde ook aan dezen dag en weldra rustte alles in een diepen slaap. Stil was het in het kamp onder den met sterren bezaaiden hemel. Alleen het gekwaak der kikvorschen hoorde men van tijd tot tijd en een geheimzinnig geritsel, als de nachtwind tusschen de dicht in 't blad staande boomen speelde, of de zeilen der tenten in beweging bracht. Opeens liet de Overste alarm slaan. Vreeselijk rumoer in het kamp, overal. Slaapdronken soldaten liepen elkander in den weg en tegen elkaar aan. Commando-woorden klonken luid en gevloekt werd er niet zuinig. Ten laatste was het regiment onder de wapenen. De Overste die dit wraakzuchtig plan reeds dien avond gesmeed had, was niet uit de kleeren geweest. Het eerst van allen zat hij te paard," met den adju dant, luitenant Örner, achter zich rijdende, en zag met een blik die niets goeds voorspelde op het langs hem voorbij marcheerende regiment. De toorn die in hem bruiste berokkende hem een lichamelijke kwelling, die allengs zoo hevig werd dat zijne opgewondenheid alle perken te buiten ging. Men begreep niet waarop die vertooning moest uit- loopen en zag vragend nu den Overste, dan elkander aan. Daar opende de commandant den mond; hij scheen iets te willen zeggen een bevel te willen geven.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 7