pog -adBUBo ap do (jq dooaq 'aqnapag }iBq ufiz ubb
giuui jgjoMSUBq nap ^aj^ 'qaoqqnqas uf|z qm uaop
uaAanp psq pp fiz s[B pgiaaiuaaA uaqqaq noz jaAaq jaaA
raaq buubjj jaMaoq 'Suiq aaqljds naa ubb 'uauuBqaaA
[aqanq ap fiq qaoq naa ui aip sefjad napno uapoq
-J3A ap ap|BBq fiq na pooag nap do paogjaads uaAagaS
tnaq aaq fiq daaiM 'uaddq apraajqagaqaip jfiqs na ua8oo
apuaaaqqig }aj\j piaquadaoAuapuo aqfi[annaeuuo sqeaae
aufiz do puaqiaAO ap pusasuagaa }0} iqanz na piaqsooq
aqfqannjBU ap naAg auiajq liq otbh uaAa[qa§ naapy
•uaqmaqag aj |8Bm§Bppira aBBq napoqisaaip
ajapns ap jam mo uaqnaq ap ibbu 8ui8 na asuq ap
pn pao8[aads jsra nazoop jBud naa 8ou appraq fig
,,'aoiu sjapun ua azoog nap uba nag
-nipniApn ufiz fiz na;sni naiB| jip JBBra q; noz 'daoii
-saapfupasBd aip na sBjjBd napno naip jbbui apuoz
uaag nfiz safaapads aqjng -guaaq naia af qi joj 8ubjooz
"safiBBpjos nanuij af na uaguiuoq af iara nu jaads
neumo^f-noo} uaAaoaas naa do fiz apiaz (<'uaqaozaaA
lain po£) 1800m af naAg aniajq 'lain ooz ]injj«
•p§BBmisnaip apno aap pusq
1(aqaais 8A00[ag nap ui# ap aoop iaza8 naiaoA ufiz do
na naqqoaia8 pniaaaAO puoag nap nBA fiq paaAs jaug
•nfiz noz naapB fiq 101 uapnoqagui pnq fiq isp aaq
-qius 8uaq iaq aoop iqoqosaS paaM mBBqaij aa8nai nfiz
jaaqag ua pnoaS nap do jbaojooa 8bj naAg auaqAj
•janiBqjapuiq aap anap ap uba afqaoq iaq mo
suaaSon soa8|OAiaA qaaq ua aarasqiaa ap m lapnq iaq
pn nfiM sb|8 uaa hbb qaiz aiqiMqaaA fig -na§aoqa8do
napaoAA ai gipjnagaoz mo aamnq aaapuB ap aueu uaguof
nap uba aip na Snipaajq aqasSspnog aanq iqoBaq fig
•praBBuaSaoq
apaBBM anaaS jo jnn uba aapaaA saps sbm 'uaqajagaaA
LOZ
206
het droeg tezeer den stempel van de smart van groote
verstandige menschen. Het was over het kleine, tengere
lichaam neergevallen en drukte dit weerstandsloos en
willoos ter aarde. Hij liet zich, suf als hij was, door
Hanna naar binnen brengenzij schudde hem wakker
toen hij, als in den droom voortloopende, op een der
traptreden struikelde. Zijn mager gezichtje was nog
meer ingevallen dan anders en had de doffe tint van
ja eigenlijk was zijn geheele figuur even verwelkt en
slap als de paaschlelies, die hij vanmorgen van het
bed in den tuin geplukt had om ze als een geschenk
voor moedertje Marit meê te nemen, maar die nu op
de tafel in de kinderkamer lagen, verflenst en leelijk
omdat er vanmorgen bij de groote haast om naar de
kerk te gaan, geen tijd was overgeschoten voor die
bloemen, om ze in water te zetten. Hanna trok hem
zijne jas uit die veel te dik was voor dit mooie weer,
want zij was bijna even bezorgd voor zijn lichamelijk
welzijn als voor het heil zijner kleine ziel. Met eene
voor haar zeer buitengewone zachtzinnigheid, streek
zij de blonde, vochtige haren liefkoozend uit klei
ne Sven's voorhoofd, terwijl zij vriendelijk fluister
de:
//Satan mocht mijn eigen klein lam niet hebben
de Heer heeft de overwinning behaald."
Meer zeide zij niet.
Zij begreep zeer goed dat kleine Sven een groote
teleurstelling had ondervonden en dat hij daarover
innig bedroefd was; maar over zulke dingen gevoelde
zij zich nooit bezwaard. Zij was onuitsprekelijk gerust
in het besef den kleinen jongen te hebben gered uit
het gevaar, dat hem dreigende boven het hoofd had
gehangen en met dit gevoel van een zaligen vrede
(i^qBBmaaA Sipuoz// uaa qoo uapnq asnu
afdujspn uaa nu af maou JO" 'uamoq ai 8aM mo Sipjnp
-aguo 'fiq apiaz Jbuubjj 'uizuo uaqjnz jam pssag*
•naqaozaapuo suaa ]8M 'psq iooa pfia nap aajaq aa fiq sjb
*aa}8[ fiq apnoz pp 'apuajaopn puiq piq do fiz uaip
sbm pao[AUi ap paBB uaëjuspaoq ub^ uamau nap/om
aj sinq ui a:)U8AuaApao[q auaa ua8aoua8 SpqoB
-jajfiM} ^aq uba ua88az suo jbb[ ;sbj nap uba aoop
-aaiq raaq jaiqiuo fi2 'apannpaq puatunrapn fluipnoq
-sinq ap ua msu Suiuaqaa aauq .iooa uaSuof uauiajq
uap aooA 8aoz ap aip 'apoqpuaip aA\noaia8 apno ap
tam uamoq 8uis)oq ui }aiu ap[uv lijq -uaaaoA ai pn
sbaa sjaiu uaflajaBBM piaqqfpapuauA suoMaS anfiz aam
uajBad uapj aaiuum arajuq auljz do aBsq pnq fiq aBBj\:
•sbm uaaojanA fliMnaa aooA ua
'aBBpuoz a8aa uaa fiq ijnp 'pgazaS a;npuoa tnaq ;aq puq
tjz pjaoadaq Suiaaaqaq aap qaaAA aaq 'aaaqon uadaoaafl
SfOojaS sap asaaf) uap aoop aoaaatq qaiz fiz uaoa 'BuuBf{
puq maq aaAOuaSaa qoQ -tuBMq apiaq uaq uaqassna
asiMa uaa aoa uappz 'aaisaamauaa uap uba piaq8;pao[q
-|aoq ua piaqgipiqosaaAuo ap fiz qusp 'aaq jaMaoq 'aaauq
aaqasas" uba uapnufiA pBBpaapui uaaBM fiz auBy^
•puBfiA aBBq do 'aqoiaag
uaAajq Sinafia aaq ui unm uaguof uapaa^qag gianaq nap
do guiaqoBaaA aaui uagoo apop aasq |fiMaaa 'nooa uarasz
-gBBapaaAUo aBBq do 'fiz apiaz (('azap s|B gup uagqiaq
uaa do qBsmaaA qosp|aaa,vt uaa assu rasuapara apu
jaq ua pjaiq 800 a^q ui aaam puiq asq uba ufizjaM
giMuaa a*iq aaaqufim bjb ufiz aaaaq a^AA Iua noz a^H"
•apgjpaooAtuagaaaaA daaag aip ui qaiz aqoBaqsjoojag aasq
jaaqag jos|B isba guaas ooz raaq pjaiq fig 'uaqBm so|
piamaapuiq apno aap a;p qitt piaqqfqagora uaag a8®
pusq aufiz uoq fijg saapun aaAoaaiq aqosp buubjj asem
203
//Slatthaga is een oord der zonde en de Nordlanders
izijn kinderen der wereld."
"Wel, oudje, zachtkens worden alle dingen in jouw
oogen zondig en kwaad. Maar nu verder geen gepraat.
Zet den jongen op het rijtuig."
//Kleine Sven is niet wel. Als hij buiten ziek wordt,
dan hebben zij daar maar last van hem."
"O dat is een ander geval. Waarom heb je dat
niet dadelijk gezegd? Nu adieu, mijn jongen;
Hanna zal je goed oppassen en zorgen dat je flink
«n gezond bent als wij den volgenden keer naar moe
dertje Marit gaan."
//Papa papa, ik ben niet ziek neem mij toch
meê!"
Maar het was te laat. Een klapje met de zweep in
de lucht en daar draafde het ongeduldig span in volle
vaart den weg Op. Alle andere geluiden werden over
stemd door het ratelen der wielen op het ongelijke
plaveisel der straat.
De rentmeester was alleen weg gereden zonder in de
verte te vermoeden hoe ontzettend de teleurstelling
was voor den armen kleinen jongen, die onbeschermd
aan de strenge overgodsdienstige kindermeid bleef over
gelaten.
Doch, erbuiten gerekend dat de kleine hem in zijn
"verlovingstijd wel eens hinderlijk in den weg stond,
koesterde hij toch weinig hartelijke belangstelling voor
het kind, dat uit een kort, onharmonisch huwelijk ge
boren, voor hem steeds de levendige herinnering aan
«en treurig sterfbed vertegenwoordigde. Hij zou het
zelf niet kunnen zeggen tot in welken graad hij zich
'door zijne sympathie of antipathie liet leiden, maar
hij verkoos in elk geval dit gevoel niet te toonen aan