Samuel Bodsen's linkerhand. Naar het Engelsch van IAN MACLAREN. 4) „Wat een zalvende, oude ellende ling!" Mrs. Ransome was ten hoogste verontwaardigd. „Ik heb het nooit op dat gekwezel begrepen gehad hij is veel te zoetsappig om het goed te meenen." „Hij was volstrekt niet verplicht mij te helpen. Maar zijn zedepreek hinderde mij, die had hij mij tenmin ste kunnen besparen. En als die schel men, die de markt ten onderste boven hebben gekeerd, met hun 30,000 gaan strijken, dan geven ze misschien nog 1000 aan de zending. „Als men zijn uiterste best heeft gedaan, steeds voorzichtig is geweest, ijverig heeft gewerkt, en op weg is goede connecties aan te knoopen, dan is het wel hard, als dat alles in één slag wordt weggenomen door een speculeerende firma, die kans ziet een grooten voorraad in te koopen ten koste van den ondergang van een half dozijn kleine." „In de gevangenis moesten ze; maar loontje komt om zijn boontje." En evenals zooveel menschen in der gelijke omstandigheden vond Mrs. Ransome veel opbeuring in dat ge loof aan toekomstige vergelding. „Er is nog iets, dat wel geschikt is een mensch bitter te stemmen" voer Ransome voort. „Toen ik in de penny-omnibus zat vanmiddag daar moet ik nu mijn toevlucht al toe nemen, zie je, Queenie tegenover den ouden Dodson, die van onder zijn borstelige wenkbrauwen zat te gluren als een Schotsche ter rier, terwijl het kenmerk van een min karakter, uit zijn schunnige klee- ren sprak, en ik het goud om zoo te zeggen in zijn zakken hoorde ram melen, en wist, dat hij ons kon redden en met één enkele cheque onze toe komst verzekeren, en het nog niet zou voelen al verloor hij dat geld wat, zoolang ik leef niet zal gebeu ren dan beken ik, dat ik hem had kunnen ik was toen niet bepaald een Christen, zooals Huddelston." „Bert, heb je er wel eens over gedacht, wat we zouden doen, als we rijk waren hoe we bloemen zouden koopen voor menschen, die ze niet kunnen betalen, en hun ons rijtuig leenen; hoe we onderwijzers en klerken, die zich overwerkt hebben, in de vacantie naar buiten zouden zenden „En lamme honden in de katoen er bovenop helpen hè? Ik heb ook mijn droomen gedroomd. Ik zou een kinder-vacantiefonds willen stichten, dat zou mijn ideaal zijn. Maar wij zijn niet beter dan de rest. „En ben je nooit bang geweest, dat we egoïstisch zouden worden, en trotsch, en pharizeeisch, zooals Hud delston en mogelijk eindigen met Dodson's te zijn „Neen, neen, dat is niet mogelijk riep zij uit, „want vóór alles, wij heb ben elkaar bemind, en misschien heeft nooit iemand Dodson liefgehad, den armen stakker, en als de nood aan den man komt, denk ik altijd, dat ons het beste toch is gebleven." „Daar is veel van aan, Queenie, loop de inventaris maar eens door, ik zal controleeren." „In de eerste plaatsde eerlijkste, braafste, liefste, beste echtgenoot in Liverpool „Stop; dat is je privé eigendom en wij zouden nagaan, hoeveel wij te zamen rijk zijn. Daarenboven heb je de waarde wel negentig percent over schat." „Hou je mond nu eens even. Dan zijn er twee kinderen, die ieder met bewondering nakijkt op straat, en die de liefste zijn Niemand kan ons hooren, 't komt er dus niets op aan, en je weet het zelf ook wel. Zou het niet veel erger geweest zijn, als wij Reggie hadden verloren, toen hij diphteritus had We hebben hem en Maud, en ze hebben er nog nooit zoo goed uitgezien als tegenwoordig." „Dat is waar, lieveling. Ga door. Het kapitaal is aan 't vermeerderen." „Dan hebben wij je goeden naam, waaraan geen smetje kleeft. Niemand zegt, dat je gemeen bent, of schijn heilig of verwijfd, ofiets anders; en als je dat geld Maandag niet kunt betalen, zal iedereen weten, dat het buiten je schuld is, en dat je alles zult betalen als je in de gele genheid bent." „Ja vrouw, als God wil, dat zul len we. Maar je denkt veel te gunstig over me, ga verder." „Wij hebben vrienden en hoewel zij niet rijk zijn, zij zijn trouwen als we kleiner moeten gaan wonen, en ons bekrimpen, zullen zij daarom niet koeler worden, maar integendeel ons nog meer komen opzoeken is 't niet?" „Ook alweer den spijker op den kop geslagenwe hebben nu al zoo wat 50,000 bedrijfskapitaal bijeen." „We hebben onze boeken en onze muziek en vijf jaar van liefde en liefde's zegeningen, waar van we niet eens willen spreken „Een ding vergeet je, dat het best van alles is je zelf, Queenie, inderdaad de knapste, edelste...." „Wat verkoop je weer een non sens, Bert, en weet je wel, dat het al over elven is Ik zal het licht in de eetkamer uitdraaien, dan moet jij zien, of de deur wel goed gesloten is." „Hier is een brief, die zeker met de laatste post is gebrachtmisschien een Kerstkaart, bij voorbaat alvast. Laat eens zien. Zeg eens, waarom laat je me nu in donker?" „Kom mee naar onze kamer, daar kunnen wij hem lezen, 't Zal wel een rekening zijn. Niet? „Queenie,Queenie,neen, 't kan geen grap zijn,zoo wreed is niemand en dit is ingevouwen kom gauw naast me zitten, dan kun nen wij hem samen lezen zoo dicht als je kan, zóó, je arm om mijn hals wacht even nu zijn mijn oogen weer helder." Liverpool, 22 December 189. Geachte Heer!Gedurendede tal van jaren, die ik reeds bij den handel betrokken ben, heb ik steeds een oogje in 't zeil gehou den, en een vriendelijk, naar ik hoop, wanneer jonge firma's te Liverpool een zaak openden. De laatste vijf jaren heb ik met zeer veel belangstelling de geleidelijke uitbreiding uwer zaken gevolgd en u zult mij mijn arrogantie niet euvel duiden, en u niet be- leedigd gevoelen, wanneer ik als oud-koopman mijne tevredenheid uitdruk over uw vlijt, beleid, bekwaamheid, en vooral recht schapenheid, waarvan alles de sporen draagt. Het deed mij daarom van harte leed te moeten vernemen, dat uwe firma de volgende week voor zulke groote moeielijkheden komt te staan, en gevaar loopt de za ken aan kant te moeten doen, te meer, daar niemand u kan betichten van buitensporige uit gaven, maar gij de directe slacht offers zijt geworden van den speculatiegeest van een zekere j firma. Ook ben ik te weten ge komen, dat er niemand is, die u momenteel de noodige hulp kan verleenen, waarop gij een moreel recht hebt. De eenige voldoening, die ik in mijn leven geniet, is, die mid delen, welke de Voorzienigheid t mij in handen gegeven heeft, aan te wenden om menschen in elk opzicht beter dan ik te helpen, wanneer zij in moeilijk heden zijn geraakt. Daarom heb ik mijn Londenschen bankier ge last eene rekening voor u te openen en 10,000 in uw credit te plaatsen. Hierdoor kunt u over zulk een bedrag beschikken, als door u noodig zal worden geacht door de crisis heen te komen en ook die sommen, welke u in staat zullen stellen uw zaak voort te zetten, langs den veiligen, eerlijken weg, dien gij tot nog toe hebt betreden. Ik twijfel niet, of gij zult genoemde som terugbe talen interest wordt in geen geval geaccepteerd zoodra het u schikt, en ik leg uw eergevoel geen andere verplichting op, dan dat gij mijn naam niet zult trach ten te ontdekken. Aanvaard mijne beste wenscheu van den dag, met uwe geachte echtgenoote en lieve kinderen, en mijn vast vertrouwen in het succes, dat eindelijk uw deel zal zijn. Ik blijf uw getrouwe vriend „Zaccheus." „Laat ons de kinderen gaan kussen, lieveling en dan te zamen God danken." V. „Een fatsoenljjke, oudachtige juf frouw, zei-je, Marshall?" vroeg Mr. Greatheart van uitzijn kantoor, „zeker, laat haar binnenkomen. Zeer waar schijnlijk eene weduwe, die haar zoon naar Bluecott School wenscht te zenden, of de een of andere arme, alleenwonende vrouw, die met de be lasting sukkelt." Want tot dezen man kwamen aller lei menschen in allerlei levensomstan digheden met hun nooden en bezwaren, en naar allen luisterde h|j met geduld en gaf practischen raad. „U valt m|j volstrekt niet lastig. Als ik u ergens mee van dienst kan zjjn, niets is m|j aangenamer" sprak hij, terw|jl h|j haar een stoel bood en zjjne bezoekster zooveel mogelijk op haar gemak zette. „Vertel mij nu eens, wat u tot m|j voert?" Deze w|jze van omgaan met de menschen maakte hem by alle armen zoo bemind, van de katholieke Ieren van Scotland Rood af, tot de „Oran gemen" van Toxteth. „Komt u voor uw man of voor uw zoon?" want z|j was zeer zenuw achtig. „Ik heb opgemerkt, dat vrou wen zelden voor zich zelf komen. Wij, mannen zijn de egoïsten in de wereld, de vrouwen niet." „Neen, voor geen van beide, want ik ben ongetrouwd. Het is voor m|jn meester Mr. Dodson, dien u wel kent, mjjnheer. „Samuel Dodson, bedoelt u Dat zou ik meenen! Ik ken hem al wel vijftig jaar, al van dat w|j samen werkzaam waren bij Palmer. Is bij ziek?" „H|j is overleden van morgen. Neemt u m|j niet kwaljjk, ik ben om en nabij de dertig jaar huishoudster b|j hem geweest en ik ben er een beetje van in de war." „Goede Hemel! Geen wonder. Ma ria Wilkins zegt u Ik geloof het graag, dat u in de war z|jt. En zoo dertig jaar bij hem. Vertel mjj toch eens, hoe alles in z|jn werk gegaan is, want w|j hebben er in de stad niets van vernomen. Hij kan toch niet lang ziek geweest zjjn." „Neen, mijnheer, hij is zelfs nooit ziek geweest tenminste niet van beteekenis maar ik heb het al een t|jd lang zien aankomen hij zag er slecht uit en werd neerslachtig. Gisteravond was bij zóó bleek en akelig, dat ik hem verzocht een dok ter te laten halen. Maar neen, hij wilde er niets van weten. A1b ik of de meid het waren, dan moest er altjjd een dokter komen, al was het ook volstrekt niet noodig, zoo was hy, altjjd bezorgd voor anderen, maar voor zichzelf Mr. Greatheart knikte, om te ken nen te geven, dat hjj alles wist van het onzelfzuchtige karakter van Mr. Dodson. „„Neen, neen, Maria," zei hjj, „een dokter kan mjj niet beter maken. Ik ben een taaie oude kerel" zoo sprak hjj met mjj, omdat ik al zoo lang in zjjn dienst ben „morgen ben ik weer heelemaal in orde." Maar ik was zoo vrjj een glas brandewjjn op zjjn kamer klaar te zetten en drukte hem op 't hart, te bellen, als hjj zich niet goed gevoelde hjj is moeiljjk te leiden en dat was alles wat ik doen kon." De toehoorder was van meening, dat, na al wat hjj had vernomen van Mr. Dodson's aangeboren halsstarrig heid, Maria al het mogeljjke had ge daan, waartoe een vrouw in staat is, en misschien meer, dan een man had kunnen verrichten. „Tweemaal gedurende den nacht beu ik opgestaan en heb ik aan zjjn kamerdeur geluisterd, want zjjn ge zicht stond mjj lang niet aan, toen hjj goeden nacht zei maar hoorde niets, en toen ik vanmorgen geen antwoord kreeg, nam ik het op mjj, de deur open te doen. Mr. Dodson zat overeind in zjjn bed en ik zag dadeljjk wat er gebeurd was, want ik heb al veel dooden gezien. Mjjn oude meester washeengegaan"; de bejaarde huishoudster barstte in tranen uit. „Wel, wel. Samuel Dodson heen gegaan een kundig koopman, en een man, wien 't meeliep in de wereld; iemand, die altijd zjjn verplichtingen nakwam en die zich steeds aan zjjn woord gebonden achtte; hjj had een warmer hart, dan men zou denken. Ik heb eens eene uitdrukking in zjjn oogen gezien, die mjj de overtuiging gaf, dat hjj weldeed, op zjjn eigen wijze." „God zegene u daarvoor, mijnheer; maar dat kon ik van U verwachten, neemt u mjj niet kwaljjk, dat ik 't zoo durf zeggen. En u hebt nooit grooter waarheid gesproken, dat kan ik getuigen, want ik heb een men- schenleeftijd met mijn heer samenge woond en over het verschil van uiter- ljjk en innerljjk kan ik meespreken." „Ja, Maria, jjj kende den man, zooals hjj waarljjk was, maar soms was hjj tocheen beetje terug getrokken." „Hy had zgn eigenaardigheden, en wie heeft die niet, zeg ik maar. Mgn loon bedroeg veertien pond, en is op 't oogenblik nog precies evenveel. Maar telkens met Kerstmis, al van jaren her, drukt hij mij een briefje van tien pond in de hand. Breng dat op de spaarbank, Maria, placht hij dan te zeggen, en vertel aan niemand, dat je 't gekregen hebt. „Wat het eten betreft, daarby over dreef hg; het moest hoogst, hoogst eenvoudig zgn, en hg zou al zgn boeken nagesnuffeld hebben om een halven penny te vinden, als de huis- houdkas niet uitkwam; maar als je ziek was, dan bracht hg zelf druiven mee. Wg durfden geen stukje brood aan een bedelaar aan de deur te geven, voor nog zooveel niet, maar wanneer hg hoorde van verborgen armoede, dan rustte hij niet, voor hg er alles van wist." {Wordt vervolgd.) r Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6