-ajqafl anfiz jam raopjapno ap jap soojnaHoopaatn maq jaq uapSaz uajasufiqasjaA apuaqqaAAjsnjuo aqftpSjap jaara ua JIQ 81 uiajd nado naa jbao uaapB mo saajA aqfqauuiAuaAono uaa ap|aoA fffj -uapuoAaSbnjaj sbaa maq joop pjooAA 'ajqBBjafl qaoz 'ajsmf jaq joj uajqoBAi aj mo psq p|upa8 uaaS aip puBtuai joop (ipjaagjnos -afl* praAi maq jip jBp napjaz jam jaq apjnaqafl nap 'napayaA ap|iM sjai [jq s|y -qaajs ap m maq uaflnaq -aS ufiz jaq smog -jaojquaq Sunaij uaa jam uapfliajp snaSorajaA aqftjajsaaS ua aqfijamBqai] ap jbbui pjnAaS paog sbm apsjpjao ag -uajajfp puaiaouuaA jaaAOor bu jsnj apuaipjaAjaAA ap jbbu fiq apfluBjjaA SHBqj^ •sjaiu do japjaA b[ do na <(n8m joojg* japuB jo aaa uba SnuapuoAiaq aflipfizuaa jaaz naa iSuBjaq uaamafl[u uba naqqnjsSBBJA jap ajqoizdo naj piaqSqjiqosjaAUO ajaqaz auaa jam fuajaiSauuij aflipunqjBBjs Siuwaa naa jam isjajfio azoojapnia jam uaqajqpjooq uba pfij naa do uaizflnjaj uoq fiq ijonag japuoz naSmjamag aqfq -auuiz uba SniAfupjBAO ajjop joa sinq s(uajmq uaAaj uaa do uassiujaflja ua uajsiMj amiaqag japuoz jam 4naA3| qfqasinq qosjaojAjajd uaa do fpuoojqaq Suafl -jiujooa uaqfijappg joop uaAaj uaa do uaizgnjaj uaAaj raBBzqj3A\ ua qnjp uaa do jqoora gjaqa^ jnu^[ 'Nanvr oixNiAii-Na-ariA YN 240 de vrouw uit de groote stad, die genoten had in haar rijk gemeubelde ontvangkamers Middelerwijle gingen de uren van den nacht hun gewonen gang, tot eene flauwe ochtendschemering door de neergelaten gordijntjes het aanbreken van den lente morgen verkondigde. Zenuwachtig haastig scheurde zij een der gordijntjes door de drift waarmede zij het open trok en zocht, in haar handkoffer met de gewone toilet- benoodigheden, naar een klein zilver handspiegeltje. Foei, wat had die slapelooze nacht haar aangepakt Hoe onbarmhartig schilderde dat onbescheiden zonlicht haar gelaat met een grijze tint en hoe duidelijk liet het de rimpels en plooien daarop uitkomen. Dus zóo zag het voorheen zoo bevallige vrouwtje er thans uit Zij zag voor haren geest de witte huizenreeks in Stock holm de zware overgordijnen die het instroomende licht in kaar huis hadden gedemptdie prachtig ver lichte kamers en de beleefdheden die der rijke gast vrouw werden bewezen als zij ontving; de oplettend heden die zij bij anderen, op die heerlijke avondbij eenkomsten, overal mocht ondervinden, al deze dingen hadden haar versterkt in den waan, dat zij nog een langen tijd in het vooruitzicht had. Met een verdrietige beweging liet zij haar spiegel vallen en liet het raampje neer om een weinig frissche lucht te happen. Wat was het koud Alleen aan den vroegen zonne schijn, aan de sneeuwklokjes in de dalen, aan de gras sprieten, die als het eerste dons op de lip van den jongeling hier en daar uit den bruinen grond opkwa men en aan de beek die ruischend en kabbelend haar weg zocht langs de glinsterende mergelgroeven, kon men zien dat de lente gekomen was, maar voelen. 233 knield gelegen, in haar gebeden verdiept. Thans waagt zij het bier binnen te sluipen tot een laatst vaarwel, eer zij zich aan het oordeel van den menschelijken rechter overgeeft. "Mijn klein lam mijn arm klein schaapik moest je redden uit de macht der zonde die hare hand naar je uitstrekte. Ik geloofde dat het de Heer was, die voor mij uitging en mij den weg wees dien ik op moest gaanik zag de doornenkroon en teekenen der nagelen aan het lichaam van den gekruisigden Christus. Maar misschien is het de Duivel geweest, die mij hiertoe heeft verleidwant Satan verkleedt zich soms in de gestalte van een geest des lichts en men ziet dat uiet. Men kan het niet weten, men kan 'tniet weten

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 7