Myn Bom en myn leermeester. Uit het Fransch VAN JEAN DE LA BRÈTE. 13) „Even schoon als de heldinnen van Walter Scott" dacht ik, met bewon dering tot haar opziend. Lieve Reine, zei ze, terwijl ze op den rand van mijn bed ging zitten, ik kom eens met je praten. Goed zoo; maar ik ben nog niet heelemaal wakker, en de wijs heid, die ik moet uitkramen, zal daar de gevolgen van ondervinden. Ook als er sprake is van 't hu welijk vroeg Blanche, die aangaande dit gewichtig onderwerp mijn opinie reeds kende. Dan word ik wakker, riep ik, en ging oogenblikkelijk recht overeind zitten. Wil je graag trouwen, Reine? Of ik wil trouwen Wat een vraag! Dat zou ik meenen, en hoe eer hoe liever. Ik aanbid de man nen, ik houd veel meer van de mannen dan van de vrouwen, behalve wan neer ze zoo mooi zijn als jij. Het komt niet te pas, om te zeggen dat men de mannen aanbidt, zei Blanche streng. Waarom niet? Dat weet ik niet precies, maar ik verzeker je, dat het heelemaal niet staat voor een jong meisje. Des te erger Maar het is nu eenmaal mijn gevoelen, antwoordde ik en kroop diep onder de dekens. Kindje, kindje zei Blanche op beleedigend medelijdenden toon. Ik wou je eens over vader komen spre ken, Reine. Wat is er dan? Hoor eens. Ik wil den een of anderen tijd even goed trouwen als jij nu heeft vader al verscheidene aan zoeken voor mij afgewezen. Dat kan mij niet schelen, want ik heb volstrekt geen haast. Ik zal wachten tot mijn vijf en twintigste, maar ik zou toch wel eens willen weten of hij zich altijd tegen een huwelijk zal verzetten. Dat moet je hem vragen. Zie-je, stamelde Blanche ver legen, ik moet je eerlijk bekennen, dat ik een beetje bang voor vader ben. Yol belangstelling en verrassing richtte ik mij op mijn elleboog op en streek de haren weg, die over mijn voorhoofd hingen, om mijn nichtje beter te kunnen zien. En op dit oogen- blik tuimelde zij naar beneden, uit de olympische wolken waarin ik haar geplaatst had en in de schoone Juno zag ik eensklaps een kinderachtig meisje, dat mij volstrekt niet meer intimideerde. ,Ik ben voor niemand bang" zei ik en gooide meteen mijn hoofdkussen midden in de kamer. Blanche keek mij verbaasd aan. „Wat doe je daar nu toch, Reine?" dat is zoo mijn gewoonte. Vroeger, op la Buisson smeet ik altijd mijn kussen, onverschillig waar, om Suzon woedend te maken, want dat kon ze niet uitstaan. Omdat Suzon nu niet hier is, raad ik je aan, deze gewoonte te laten varen. Om terug te komen op ons gesprek, heb jij den moed met vader over 't huweljjk te beginnen, waar hij altijd zoo op scheldt? Zeker, wat graag. Ik kan uitste kend disputeeren, dat zul je eens zienAanstonds zal ik oom aanval len en rondweg met de zaken voor den dag komen. Onder het diner gaf ik allerlei geheimzinnige teekens aan mijn nichtje om haar te waarschuwen, dat de strijd een aanvang zou nemen. Oom, die eenig gevaar vermoedde, keek ons van onder zijn zware wenkbrauwen strak aan, en Blanche, dadelijk uit het veld geslagen, trachtte mij te kennen te geven, dat ik mij maar stil moest houden. Maar ik klapte met mijn vingers, kuchte eens en sprong onversaagd in het strijdperk. Oom, kan men kinderen krijgen als men niet getrouwd is? Neen zeker niet, zei oom, wien mijn vraag scheen te vermaken. Zou het jammer zijn, als de menschheid uitstierf. Hum, dat is een lastige vraag. De filantropen zullen zeggen ja, de misantropen neen. En wat zegt u er van? Ik heb er nooit bepaald over nagedacht. Aangezien ik echter van oordeel ben, dat wat de Voorzienig heid doet, wèl gedaan is, zou ik stem men voor het voortbestaan van 't menschelijk geslacht. Dan, oom, bent u niet conse quent, want u keurt het huwelijk af. Men kan geen kinderen krijgen zon der gehuwd te zijn, u stemt voor het voortbestaan van het menschelijk geslacht, ergo moet u het huwelijk voor alles ter wereld verdedigen. Ventre Saint Gris, riep mijnheer de Pavol en krulde daarbij zijn lip zóó spotachtig op, dat Blanche er hevig van bloosde, dat noem ik je redeneeren. Wat is het huwelijk volgens jou, nichtje? Het huwelijk, zei ik met en thousiasme, dat is de schoonste instel ling, die er op aarde bestaat. Een eeuwig samenzijn met hem, dien men liefheeft. Men zingt, men danst samen, men kust elkaar de hando, 't is zalig. Men kust elkaar de hand! Waarom de hand? Omdatenfin, dat is zoo mijn meening, zei ik en wierp een geheimzinnigen terugblik op mijn verleden. Het huwelijk is eene instelling, die hare slachtoffers aan den beul overlevert, bromde oom. Juno en ik protesteerden heftig. Wie is het slachtoffer vader? De man, parbleu. Des te erger voor de mannen, gaf ik op gedecideerden toon ten antwoord. Zij moeten zich maar zien te verdedigen. Wat mij betreft, ik heb er nietB op tegen, beul te worden. Waar willen jelui nu toch heen, jongedames? Dit is de kwestie, OomBlanche en ik zijn gezworen vriendinnen van 't huwelijk en wij zijn besloten onze theorie in praktijk te brengen ook. Hoe eer hoe liever, hoop ik. „Reine," riep Blanche, verbijsterd over zooveel vermetelheid. Ik zeg louter de waarheid, Blan che; jij wilt wachten, maar ik heb geen geduld. Zoo, zoo, nichje! Ik kan toch niet gelooven dat je reeds je hartje hebt verloren Natuurlijk niet, zei Blanche lachend, zij kent geen sterveling. Sedert mijn aankomst op le Pavol had ik nog veel gedacht over mijn liefde en over mijnheer de Conprat, en dik wijls had ik me-zelf afgevraagd of ik aan mijn nichtje mjjn diep hartsge heim zou ontsluieren. Maar na veel peinzens besloot ik in deze omstan digheid te breken met mijn beginselen en met den Arabier van meening te zijn, dat zwijgen goud is. Dikwijls was ik echter op het punt mijn ge heim wereldkundig te maken, maar ik slaagde er in de verzoeking om te spreken te weerstaan. „In ieder geval zal ik toch eens iemand liefhebben, want men kan niet leven zonder te beminnen. Inderdaad? Waar heb je dat geleerd, Reine? Maar oom, dat is het leven, gaf ik kalmpjes ten antwoord. Zie eens naar de heldinnen van Walter Scott, hoe zij beminden en bemind werden. Wel zoo heeft de pastoor je toegestaan romans te lezen, en je over liefde gesproken Mijn beste pastoor! Wat heb ik hem met dat onderwerp wel ge kweld en boos gemaakt. En wat de romans betreft, oom, hij heeft ze mij niet willen geven, hij had zelfs de sleutels van de bibliotheek meege nomen, maar ik ben er toch binnen gekomen, door een venster. Nu, dat belooft iets! En toen ben je dus aan 't droomen en gissen gegaan over de liefde? Ik gis nooit, en vooral daarover niet, want ik ben er uitstekend van op de hoogte. Duivels, zei oom lachend. En zooeven vertel je ons, dat je niemand bemint Dat is ook zoo, viel ik snel in, een beetje van mijn stuk gebracht door mijn onhandigheid. Maar gelooft u dan niet, dat de verbeelding de ondervinding vervangen kan Zeker geloof ik dat, ik ben er zelfs van overtuigd, vooral op dit ge bied. En jij bent daar bij-de-hand genoeg voor. Ik ben eenvoudig logisch, oom. Maar zeg me eens, beeft men nooit een anderen man lief dan zijn echt genoot Neen, nooit, lachte hij. Welnu, omdat men nooit iemand anders liefheeft dan zijn echtgenoot en omdat men natuurlijk altijd zijn echtgenoot bemint en niet kan leven zonder lief te hebben, kom ik tot de konklusie, dat men trouwen moet. Jawel, maar niet voor men een en twintig jaar is, meisjes. Dat vind ik goed zij Blanche. Maar ik heelemaal niet. Ik zal nooit van mijn leven vijf jaar wachten 1 Dat zul je wel Reine, behalve in een buitengewoon geval. Wat noemt u een buitengewoon geval, oom? Wanneer zich zulk een goede partij voordeed, dat het schande zou zijn te weigeren. Deze wijziging in het programma van mijn oom deed mij zooveel plei- zier, dat ik opstond om op mijn hielen te gaan draaien. „Dan ben ik zeker van mijn zaak" riep ik en maakte meteen dat ik wegkwam. Ik vluchtte in mijn kamer, waar Juno weldra heel statiglijk hare verschijning maakte. „Wat ben je toch schaamteloos, Reine" Schaamteloos! Beloon je me nu zoo omdat ik je zin gedaan heb? Maar je zegt de dingen ook zoo rond-uit. Dat is mijn gewoonte, ik houd er van de dingen rond-uit te zeggen. En dan leek het wel of je vader sarde. Het zou me spijten, als hij dat dacht. Zijn gezicht bevalt me bij zonder en ik houd dol veel van hem. Maar laten wij het blaadje niet omkeerenhij heeft ons boos gemaakt door zoo tegen het huweljjk te pro testeeren, en jij weet nu per slot van rekening wat je weten wilt. Dat is waar zei Blanche droo- merig. Mijnheer de Pavol ervaarde weldra te zijnen koste, dat, zoo de vrouwen geen knip voor haar neus waard zijn, de jonge meisjes daarop geen uitzondering maken en de principes van vader en oom zonder blikken of blozen met voeten durven treden. X. Dien Maandag-morgen stond ik hoogst gelukkig op. 's Nachts had ik van Paul de Conprat gedroomd en met een vreugdekreet werd ik wakker. Het groote genot voor de eerste maal een japon aan te hebben, zoo als ik er nog nooit een gedragen had, kwam mijn geluk nog verhoogen, en toen ik gekleed was, beschouwde ik me-zelf langen tijd in stille bewon dering. Dol-blij stoof ik heen en liep in een der gangen bijna oom omver. Waar gaat dat zoo gauw naar toe Door alle kamers, oom, om me zelf in alle spiegels te bewonderen. Kijk eens hoe lief ik er nu uitzie. Lang niet kwaad. Komt met deze japon mijn mooi figuurtje niet prachtig uit. Heerlijk, riep oom, die zoo genoot van mijn blijdschap, dat hij me op beide wangen eene kus gaf. Oom, wat ben ik gelukkig. „Ik ben van de opine," zou Perrine zeggen, „dat er iets extra-ordinaar buitenge woons moet gebeuren." Hierop vloog ik weer heen, en viel als een bom in Juno's kamer. „Kijk" riep ik en draaide mij zoo snel naar alle kanten om, dat mijn nichtje niet veel meer gewaar werd dan een dwarrelwind. Hou je toch kalm, Reine, zei ze op haar gewone bedaarde manier. Wanneer zul je toch eens wat beza digder worden? Ja, die japon staat je goed. En zie eens, wat een klein voetje, zei ik, mijn been vooruit stekend. Jou onverbeterlijke coquette, riep Blanche lachend. Wie zou dat in je gezocht hebben? Je zult nog wel andere dingen zien, gaf ik plechtig ten antwoord. Ik weet, zie je, dat de coquetterie een hoogst prijzenswaardige eigen schap is. Dat is voor 't eerst dat ik' het hoor. Wie heeft je dat wijsge maakt? De pastoor toch niet, denk ik. O neen, volstrekt niet. Maar iemand, die 't weten kan. Krijgen wij nog andere menschen ten eten behalve de Conprat's, Blanche? Ja, onze pastoor en twee vrien den van vader. In het salon wachtten wij onze gasten af en weldra verscheen oom, in gezelschap van den commandant de Conprat, aan wien hij me voor stelde. Wat een kranige figuur, die com mandant! Zijn oogen waren helder als die van een kind, zijn snor en haren waren wit als sneeuw, en zijn gelaat zoo goedig en zoo welwillend, dat het mij deed denken aan mijn pastoor, hoewel zij toch inderdaad geen trek gemeen hadden. Ik voelde mij dan ook onmiddellijk tot hem aangetrok ken, en bemerkte, dat de sympathie wederkeerig was. De commandant kuste mij, terwjjl hij zei„Een nichtje, waarvan ik al heb hooren sprekenik ben de vriend van je vader geweest, mijn kind." Ik liet mij zijn omhelzing goed gunstig welgevallen, maar in stilte vond ik toch dat het wél zoo aan genaam zou zijn, als zijn zoon deze delicate bezigheid voor hem waarnam. Eindelijk kwam hij binnen Ik had mijn heele bruidschat en mijn nieuwe japon op den koop toe wel willen ruilen tegen het recht om naar hem toe te mogen vliegen en hem te omhelzen. Hij gaf mijn nichtje een hand en groette mij zoo afgemeten, dat ik hem beteuterd bleef aanstaren. „Geef me tocb een hand," zei ik, „je weet heel goed, dat wij elkaar ai kennen." Ik wachtte uwe toestemming. Wat een mop! Foei, Reine, bromde oom. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6