Myn Somen myn leermeester. TJit het Fransck VAN JEAN DE LA BRÈTE. 14) Een wilde bloem, fluisterde de commandant oom toe, terwijl hij me vriendelijk aankeek, maar weer- gaasch lief. Deze woorden vermochten niet de bitterheid wegnemen, die ik gevoelde zonder recht te weten waarom, en ik bleef een poosje stilletjes in een hoek naar mijnheer de Conprat kijken, die druk praatte met Blanche. Ik raakte geheel onder zijn bekoring, j en mijn hart klopte luid van vreugde, I toen ik weer zijn helderen lach hoorde en zijn mooie witte tanden en eer lijke oogen zag, waarvan ik zoo vaak had gedroomd in mijn vroeger afschu welijk huis. En tante en Suzon, en de pastoor en het natte gras en de kersenboom, waarin hij geklommen was, gingen als vluchtige schaduwen aan mijn geest voorbij. Spoedig mengde ik mij in 't ge sprek en toen wij naar de eetkamer gingen, was ik weer bijna even vroo- lijk als te voren. Tusschen een van oom's oude vrienden en mijnheer de Conprat ingezeten, had ik het met den laatste dadelijk aan den stok. Waarom ben je niet meer op la Buisson gekomen? vroeg ik. Ik kon niet over mijn tijd be schikken, zooals ik verlangde. Maar speet het je dan ten minste? Gruwelijk, dat verzeker ik je. Waarom gaf je me geen hand, toen je binnenkwam. Jij moest dat het eerst doen vol gens de etikette. De etiketteDaar dacht je op la Buisson ook niet aan. Wij waren toen in bijzondere omstandigheden en van de geheele wereld afgescheiden, gaf hij lachend ten antwoord. Maar belet de wereld dan vriendschappelijk te zijn. Dat niet bepaaldmaar de convenances verbieden vaak het om- onwonden uitdrukken zijner vriend schapsbetuigingen. Bespottelijk, zei ik laconiek. Maar die verklaring was voldoende om mij al mijn geestdrift weer terug te geven. Telkens onder 't gesprek bemerkte ik, dat hij aan de woorden, die hij op la Buisson tot me gespro ken had, niet dezelfde waarde hechtte als ik. Maar ik was zoo overgeluk kig, dat ik hem zag en hoorde spre ken, dat die kleine teleurstelling toen over mijn ziel heengleed, zonder ook maar in 't minst mijn rust te ver storen. Mijnheer de Conprat vertelde ons, dat er in October verscheidene bals zouden plaats hebben. „Verrukkelijk" riep Juno. Ik wil dansen leeren, zei ik en zat al te springen op mijn stoel. En dan ding ik naar de eer om dansmeester te zijn, riep Paul de Conprat. Hij is een veteraan in 't vak, zei de commandantalle meisjes walsen graag met hem. En hij is zoo mooi, voegde ik er, een beetje zalvend, bij. De commandant en zijn zoon lach ten, de pastoor en oom's vrienden schudden op vaderlijke manier het hoofd. Maar mijnheer de Pavol's gelaat nam een uitdrukking van on tevredenheid aan en mijn nichtje trok haar wenkbrauwen op, zooals zij altijd doet wanneer haar iets mis haagt, en zoo verachtelijk, dat ik de pijnlijke overtuiging kreeg een flater te hebben begaan. Na het diner gin gen wij in het bosch wandelenmijn vroolgkheid had ik weer terug en ik praatte onophoudelijk, terwijl ik mij amuseerde met den loop en de spraak van een onzer gasten na te bootsen, die ik bespottelijk vond. „Reine, wat doe je toch onopge voed" zei Blanche. Zoo praat hij, vervolgde ik, en kneep mijn neus dicht om een stemgeluid als mijn slachtoffer voort te brengen. Mijnheer de Conprat lachte er om maar Juno hulde zich in imposante deftigheid, die mij echter totaal koud liet. Er kwam een oogenblik, dat ik alleen met hem was, terwijl Blanche ons vooruitliep, zoo nonchalant mo gelijk. Ik bemerkte, dat hij voort durend Daar haar keek. „Wat is ze mooi hè" zei ik in mijn onschuld. Ja, heel mooi gaf hij ten ant woord, met iets in zijn stem, dat mij deed beven. Een twijfel en een voor gevoel flitsten door mijn brein, maar op den leeftijd van zestien jaar, ver vliegen deze soort van indrukken en verdwijnen weer als de vlinders, die om ons heen fladderen, en ik was dolblij, tot op 't oogenblik, dat onze gnsten afscheid namen. Toen zij vertrokken waren trok oom zich in zijn kamer terug en daagde mij voor zich. Reine, je hebt je belachelijk aangesteld 1 Waarom, oom? Omdat men tot een jongen man niet zegt, dat men hem mooi vindt Maar als ik het werkelijk meen, oom? Reden te meer om het niet te zeggen. Dus, riep ik ontsteld uit, dan zou ik hebben moeten zeggen dat ik hem niet mooi vind? Dat punt behoef je niet aan te roeren. Denk, wat je wilt, maar behoud het voor je zelf. Het is toch heel natuurlijk dat men zegt, wat men meent, oom Niet in de wereld, meisje. Gewoonlijk moet men zeggen, wat men niet meent, en wat men meent niet zeggen. Maar dat is verschrikkelijk, zei ik met afschuw, dat zal ik nooit kunnen. Zeker, heel goed met der tijd. Maar begin eerst maar je volgens de etiquette te gedragen. Alweer die eeuwige, vervelende etiquette gaf ik boos ten antwoord, en zeer uit mijn humeur liep ik weg. Toen ik 's avonds aan mijn ven ster stond te mijmeren ik had langzamerhand die gewoonte aange nomen, werden mijn droomen ge stoord door een vage onrust, die niet te omschrijven is. Ik dacht na over dezen dag, met zooveel onge duld verbeid, en kon mij niet ont veinzen, dat de zaken niet gegaan waren, zooals ik gewenscht had. Wat had ik dan gehoopt? Dat wist ik niet maar ik trachtte mezelf wijs te maken, dat mijnheer de Conprat verliefd op me was, en toch loste alles zich op in een bang voorgevoel. Den volgenden morgen echter wa ren al mijn bezwaren verdwenen, maar 's middags kreeg ik een lang epistel van mijn pastoor, een brief vol goede raadgevingen en die alduB eindigde „Kleine Reine, je brief is mij komen troosten en verblijden in mijn eenzaamheid, schrijf toch dikwijls, ik smeek het je. Ik weet niet, wat ik zonder jou moet beginnen en ik durf niet op la Buisson te komen, omdat ik bang ben, dat ik zal gaan schreien als een kind. Ik verwijt mij mijn egoïsme, maar, zooals de Schrift zegt, het vleesch is zwak en in mijn bezigheden heb ik tot nog toe maar geen troost kunnen vinden. „Vaarwel, liefkind, mijn laatste woord is: „Wacht je voor in beelding". En deze woorden maakten, in de gemoedsstemming, waarin ik toen verkeerde een onaangenamen indruk op mij. XI. Drie weken woonde ik nu te Pavol, en ik was er zooveel mooier op ge worden, dat oom beweerdede pas toor zou me niet meer kennen, als hij me tegenkwam! Hij vergeleek mij bij een over blijvende plant, die wegens haar groeikracht mooi opbloeit ook in minder goeden grond, maar die zich ongelooflijk heerlijk ontplooit als zij in gunstiger aarde is overgeplant. Wanneer ik in den spiegel keek, constateerde ik dat mijn bruine oogen schitterden met ongekenden glans, dat mijn lippen frisch waren en dat mijn zuidelijke kleur teer-rose tinten had aangenomen waarover ik ten zeerste voldaan was. Maar toch, een paar dagen na 't diner waarvan ik al gesproken heb, ontdekte ik, dat ik mij in mijn naïve teit grootelijks had vergist met te meenen dat mijnheer de Conprat verliefd op mij was. Maar ik ben nooit een pessimiste geweest en ik haastte mij, door een alleenspraak me-zelf te troosten. Ik zei, dat alle harten niet op dezelfde wijze zijn ingericht, dat sommigen zich al dade lijk geven, maar dat anderen het recht hebben na te denken, te over wegen, alvorens zij in vuur en vlam gerakendat, als mijnheer de Conprat -mij op 't oogenblik nog niet liefhad, hij hiertoe toch den een of anderen dag zou komen, aangezien er een groote overeenkomst bestond tus schen onze respectieve neigingen en karakters. Daarom werd, hoewel de teleurstelling groot was, mijn rust een heelen tyd lang niet ernstig verstoord. Ik ontlook in een sympathieke omgeving, die ten volle al mijn wen- schen bevredigde; ik koesterde mij in de stralen van mijn geluk. Mgn nichtje was zeer muzikaal. De commandant, die dol veel van muziek hield, kwam meermalen per week te la Buisson en altijd kwam zijn zoon mee. Overigens stond voor hem de deur altijd openmet Blanche had hij al van kind-af gespeeld en bovendien waren zij nog familie. Oom zag deze vertrouwelijkheid graag, want evenals de commandant en ondanks zijn afkeer van 't huwelijk was het zijn innigste wensch, zijn dochter met mijnheer de Conprat te zien trouwen, dien hij, om goede redenen, vond dat een buitengewoon geval vertegenwoordigde. Dit plan kwam ik later pas te weten, met andere feiten, die ik gemakkelijk had kunnen opmerken, als ik meer ervaren was geweest. Gewoonlijk kwamen de heeren op de koffie. Daarna gaf Blanche mij dansles, terwijl Paul met entrain een wals van zijn eigen maaksel op de piano speelde. Soms was hij meester en dan zette mijn nichtje zich aan 't klavier, de commandant en oom keken lachend toe en ik zweefde in de armen van mijnheer de Conprat in onuitsprekelijk geluk. Dat waren zalige dagen! Wij maakten geen enkel plan, zon der dat hij er in gekend werd. Zijn aanstekelijke vroolijkheid, zijn vrede lievende aard, zijn vindingrijkheid in 't uitvoeren en verzinnen van dolle stukjes, welke hij in de hoogste mate bezat, maakten zijn gezelschap aan genaam, vervroolijkten onB leven en deden mijn liefde steeds aangroeien. Handig, hulpvaardig, meegaand was bij overal goed voor en kon hij alles doen en maken. Wanneer een van ons een horloge of een broche brak dan zeiden wij als Paul vandaag komt zal hij 't wel in orde brengen. Hij schilderde dikwijls en bracht dan zijn werk mee. Dat is het eenige punt, waarover ik het nooit met hem eens ben kunnen worden. Ik had een ingekankerden hekel aan de schoone kunsten, vooral aan de muziek, want die verwenschte etikette verbiedt de ooren dicht te stoppen, terwijl het heel gemakkelijk is niet naar een schilderij te kijken of er met den rug naar toe te gaan staan. Dikwijls, als mijnheer de Conprat speelde luisterde ik langen tijd met aandacht, maar het was omdat ik hem in het spel liefhad en niet de muziek als zoodanig. Ik merk dit in 't voorbijgaan op, omdat toen ik later deze analyse maakte, zij mij iets vreeselgks onthulde. „Waarom boomen geschilderd, beste neef'ï" vroeg ik. „De leelgkste boom is nog mooier dan die klod dertjes verf, die je op je doek smakt." Begrijp je zóó de kunst nichtje Geloof jij dan niet dat Juno duizendmaal mooier is in werkelijk heid dan op haar portret? Wis en zeker geloof ik dat. En die blauwe bloemetjes, die je daar in de boomen gehangen hebt wat beteekenen die? Maar dat is de lucht. Ik draaide om op mijn hielen en riep pathetisch „O, hemelen, o, boomen, o natuur, wat al misdaden worden bedreven in uwe naam." Oom had tal van vrienden te V. Hij was aan verscheidene families uit den omtrek geparenteerd, en hield steeds open tafel. Het was vreemd als wij eens geen gasten hadden op de koffie, of te dineeren. En dit was voor mij een middel om de gebrui ken der wereld te leeren kennen en te leeren mijne gevoelens in even wicht te houden, zooals de pastoor had gezegd. Maar dat deed ik niet bijzonder en zelden gelukte het mij mgn indrukken en gedachten, even ongerjjmd als brutaal soms, te ver bergen. Oom en Juno, beiden zeer streng op 't stuk der convenancesdienden mij niet malsche boetpredikaties toe maar ik sloeg ze in den windMet een werkelijk bedroevende volharding liet ik geen gelegenheid glippen om een onhandigheid te bedrijven of een bêtise te zeggen. „Wat heb je je onbeleefd tegen over Mevr. A.gedragen Reine. Wel zoo, hypocritische Juno! Ik heb haar alleen laten voelen, dat ik haar niet kan uitstaan, voild tout. Dat is het juist. Zg is ook zoo leelgk, oom. Ziet u, ik voel mg niet aangetrok ken tot de vrouwen, zg zgn ondeu gende spotvogels en nemen je van 't hoofd tot de voeten op, als of je 't een of ander wild beest bent. Hoe kun je haar verwgten, dat zg spotvogels zgn Reine? Jg brengt zelf je tgd door met den be- lachelgken kant der menschen te zoeken en daarmede den draak te Bteken. O, maar ik ben mooi dus mag ik alles doen. Mgnheer C.heeft het mg onlangs zelf gezegd. Ik snap het verband niet goed. Maar geloof je dan, dat de mannen niet naar je kgken Ja zeker, maar dat is om mg te bewonderen, terwgl de vrouwen de gebreken in mgn uiterlijk opspo ren en, zoo noodig, uitvinden ziet u, ik heb al een massa zaken op gemerkt. Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6