It
MyfiOsmen myn leermeester.
Uit het Fransch
van
JEAN DE LA BRÈTE.
16)
Welnu, waarde oom, zoo ziet
u, dat men niet altijd een eerste ge
dachte onderdrukken kan.
Wel mogelijk, maar men moet
het probeeren, en vooral je moet
naar me luisteren. Al ben je jong
en klein, je bent een vrouw, en tracht
je de waardigheid eener vrouw eigen
te maken.
De waardigheid, zei ik verwon
derd, waarvoor?
Watwaarvoor?
Ja, dat begrijp ik niet, oom.
Waarom preekt u mij waardigheid
voor, wanneer zelfs de regeering zoo
weinig waardigheid bezit?
Wat beteekent deze nieuwe
fantasie nu weer?
Maar, oom, u beweert, dat de
regeering haar tijd verdoet met ten-
nis-spelen, dat is dunkt mij voor een
regeering, groot gebrek aan waar
digheid. Waarom zouden eenvoudige
stervelingen meer waardigheid bezit
ten dan Senatoren?
Oom lachte.
Men kan je niet beknorren,
Reine, je glijdt tusschen de handen
door als een aal. Maar, hoe het ook
zij, ik geef je de waarachtige verze
kering, dat als je niet naar me wilt
luisteren, je niet meer uitgaat.
O, als u zoo iets deed, dan
zoudt u de martelingen der inquisitie
verdienen.
Aangezien de inquisitie is afge
schaft, zal ik niet gemarteld worden,
maar jij zult mij gehoorzamen, wees
daar zeker van. Ik wil niet, dat mijn
nichtje gewoonten en allures aan
neemt, die, op haar leeftijd duldbaar,
haar later zouden doen doorgaan
voor een vrouw, die in de bosschen
is grootgebracht!
Het zou nog zoo gek niet zijn,
als ze dat dachten La Buison en de
bosschen zijn koekoek één zang.
Enfin, ik meen, wat ik zeg.
Ga heen en denk er eens over na.
Ik zag wel, dat met dit formidabel
sermoen niet viel te gekscheren. Ik
sloot mij in mijn kamer op, waar
ik vijf en twintig en een halve minuut
pruilde, gedurende welken tijd ik in
mijn hart het verlangen voelde wortel
schieten nu eindelijk eens kennis te
maken met die veel geprezen beza
digdheid.
XIII.
Spoedig leerde ik inzien, dat
spreekwoorden zich niet altijd hun
reputatie van wijsheid ten onrechte
aanmatigen, dat, in enkele gevallen,
willen ook kunnen is en dat ik met
wat goeden wil de raadgevingen van
oom in praktijk kon brengen. Ik wil
niet zeggen, dat ik geen flaters meer
beging, o neen, dat overkwam mij
nog vaak genoeg, maar ik slaagde
er in mij te beheerschen en een
betrekkelijk kalme houding aan te
wennen.
Overigens, als oom mij beknorde
was het meer bij wijze van voorzorgs
maatregel voor de toekomst, zooals
hij zelf zei, want ik bevond mij in
een milieu van zachtheid en bemin
nelijkheid en beschaving, waar mijn
woorden en daden met de grootste
toegevendheid werden beoordeeld.
Dank zij mijn naam, mijn uiterlijk
en mijn bruidschat werden veel zon
den tegen de etiquette mij vergeven.
Ik was het troetelkindje der douai
rières, die met groote voldoening
anecdotes vertelden van mijn groot
vaders, mijn over-grootvaders en
andere voorouders, wier faites et gestes
wel verbazend merkwaardig moeten
zijn geweest, ten 'minste, de bemin
nelijke markiezinnen spraken er met
zeer veel warmte over. Met blijdschap
mocht ik ervaren, dat voorouders tot
iets nut zijn, en met hun stoffige
harnassen de vrijpostigheden en nuk
ken hunner jeugdige afstammelingen,
die uit de donkere wildernissen te
voorschijn komen, bedekken.
Ik was het troetelkindje der adspi-
rant-echtgenooten, die mijn bruid
schat zagen schitteren in mijn mooie
oogenhet troetelkindje ook der dan
sers, die ik amuseerde met mijn coquet-
terie en ik beken zacht, heel zacht,
dat ik er een onmetelijk behagen in
schepte hun hartjes te wonden, en
hun hoofden op hol te brengen, tot
ze windwijzers geleken.
O heerlijke coquetterie, welk een
bekoring ligt er in elke letter van
uw naam.
Het schijnt, dat zij bij mij aan
geboren was, want na een avond of
twee drie kende ik al hare finesses
en nuances en listen.
Ik zou geestelijke willen zijn, alleen
om aan mijn auditorium de coquetterie
voor te preeken en absolutie te wei
geren aan de boetvaardigen die zoo
totaal ontbloot zijn van gezond oor
deel, dat zij zich niet overgeven aan
dit kostelijk tijdverdrijf. Misschien
zou ik dan niet laDg in den schoot
der kerk blijven, maar ik zou, geloof
ik, wel eenige proselyten maken. Ik
beklaag de mannen, die, meenend
alles te kennen, het verfijndste genot
missen. In mijn oogen leiden zij
een augurken-leventen minste
dat van een meloen.
Terwijl ik veel beweging maakte
en harten veroverde, bleef Blanche
dezelfde, schoon en koel, te wel van
haar schoonheid overtuigd om zich
moeite te geven, te deftig en afge
meten om zich te vernederen af te
dalen tot de trucs, waarin ik zooveel
vreugde vond.
Evenwel, toen de eerste opbruising
over was, begon ik al spoedig te
bedenken, dat mijnheer de Conprat
langen tijd noodig had om op mij
verliefd te worden. Hij zag me onder
allerlei vormen, in groot toilet in demi-
toilette, coquet, ernstig, melancholisch
soms niet dikwijls dat moet ik
bekennen en ondanks deze ver
scheidenheid van aspecten, die ver
hinderde dat het eentonig werd zich
aan mijn persoon te hechten, ver
klaarde hij zich niet alleen niet, maar
het had er veel van dat hij mij als
een kind behandelde. Het woord van
mijn pastoor: „Wees verzekerd, dat
hij je als een bakvischje beschouwt,"
begon mij inderdaad bekommernis
te geven.
Niettegenstaande mijn coquetterie,
mijn genoegens, mijn talrijke ver
strooiingen bleef mijn liefde onver
anderd. Ongetwijfeld verhinderde mij
de volheid van mijn leven er constant
mijn gedachten bij te bepalen, en
dat verklaart tevens mijn verblind
heid. Maar nooit kwam het bij mij
op dat er een voortreffelijker man
zou kunnen gevonden worden dan
Paul de Conprat.
En toch in het gevolg, dat mij
steeds op de hielen was, geleken
vele hovelingen sprekend op types
van Walter Scott, die ik zoozeer
bewonderde. En dikwijls heb ik mij
afgevraagd, hoe mijn dikke held, met
z'n rood gezicht en buitengewonen
eetlust mij zoozeer kon bekoren,
terwijl toch mijn geest onder den
invloed was der verbeeldings-perso-
nen, met welke hij zoo weinig gemeen
had. Ziehier een psychologisch vraag
stuk dat ik aan de overwegingen
van philosophen aanbeveel, want ik
heb geen tijd om er bij stil te blijven
staanik constateer het feit, breng
de philosophie een huldegroet en
ga verder.
Den 25ateu October hadden wij een
laatste soiree op een der naburige
buitens.
Ik was in 't lichtblauw en er
staken drie pompons in mijn zwart
haar. Ik zag er snoezig uit en had
dien avond een dol succes. En een
succes van zulk een ernstigen aard,
dat oom den volgenden dag vijf
huwelijks-aanzoeken voor me ontving.
Maar ik was met dat al ongerust,
koortsachtig, prikkelbaar en, tegen
mijn gewoonte, genoot ik niet van
den sensatie, door mijn schoonheid
teweeg gebracht.
Met ongeduld wachtte ik op mijn
heer de Conprat en zag hem aan
met oogen, die langzamerhand] voor
de waarheid opengingen. Gewoonlijk
kwam hij tamelijk laat, met drie of
vier jongelui, die de jeunesse dorée
vormden. Deze jongeheeren, reeds
van hun aanvalligsten leeftijd af
blasé vonden het eene bezoeking, een
ellendig „baantje" met mooie meis
jes te dansen en inviteerden enkele
malen met een vervelend lang gezicht
en zoo nonchalant, ja brutaal mogelijk,
behalve Paul de Conprat, die te na
tuurlijk was om niet te dansen met
de vergenoegdheid, welke die omstan
digheid meebrengt. Het gelukte mij
echter dit mag ik bekennen
altijd de verveling weg te vagen uit
de zielen dezer ongelukkige slacht
offers der levensrijpheid, zooals een
helder zonnetje de wolkjes wegvaagt.
Ik wist ze te boeien, op te vroolyken
en ze te laten draaien met alle win
den mijner fantasie zoodat oom moest
getuigen \Elle a le diable au corps".
Hony soit qui mal y pense
Tot mijn spijt moest ik bemerken,
dat Paul dikwijls met Blanche danste
terwijl hij mij zelden vroeg, en dan
nog zonder veel aan te dringen. Ik
verdubbelde mijn coquetterie om zijn
aandacht te trekken, maar wat kon
hem dat schelenZijn hoofd en zijn
hart waren verre van mij, en ik
vluchtte in een afgelegen hoekje en
weigerde energiek te dansen.
Toen ik mij een poosje verscholen
had in de draperiën, die de groote
salon scheidden van een boudoir,
waar verscheidene dames waren ge
zeten, beluisterde ik toevallig een
gesprek van twee eerwaardige douai
rières, wier hart ik veroverd had.
„Reine ziet er allerliefst uit, van
avond; als altijd heeft zij het grootste
succes."
En toch is Blanche de Pavol
mooier.
Ja, maar niet zoo lieftallig.
Blanche is een fiere vorstin, en Reine
een aanbiddelijke prinses uit een
tooversprookje.
Prinses, dat is het juiste woord,
zij toont in alles van goeden huize
te zijn, en wat in anderen af zou
stooten, trekt in haar aan.
Men zegt, dat haar nichtje
met mynheer de Conprat gaat
trouwen.
Dat heb ik gehoord.
Een paar seconden lang waB het
mij, alsof orkest en douairières en
dansers een wilden cancan uitvoerden
en ik hield mij krampachtig aan de
drapperiën, waarachter ik verborgen
was, vast, om niet te vallen.
Toen ik van mijn bedwelming
bekwam, scheen mij over de schit
terend verlichte salon een dik floers
te hangen en tot groote verbazing
van Juno kwam ik haar smeeken
onmiddellijk met mij naar huis te
gaan, zonder de cotillon af te wachten.
Toen ik thuis was, dacht ik„Het
is niet waar, ik ben er zeker van,
dat het niet waar isWaarom zal
ik er mij bezorgd over maken?"
Maar weenend ontkleedde ik mij,
met het idéé, dat een groot ongeluk
over mij gekomen was.
Toch, omdat niets veranderlijker
is dan een brein van zestien jaar,
begon ik den volgenden dag weer
hoop te voeden en beschouwde de
kletspraatjes van die oude theetantes
als van alle beteekenis ontbloot. Ik
besloot mijnheer de Conprat nauw
keurig gade te slaan, en ik was in
een gemoedsstemming, waarin de
kleinste kleinigheid vasten vorm geeft
aan voorbijgaande en vluchtige in
drukken.
In den namiddag van dien onge
luksdag waren wij allen in 't salon.
De commandant en oom maakten een
partij schaak, Blanche speelde een
sonate van Beethoven en ik, gemak
kelijk in een fauteuil uitgestrekt,
beschouwde van onder mijn half ge
sloten oogleden het gelaat en de
houding van Paul de Conprat. Dicht
bij de piano gezeten, een beetje
achter Juno, luisterde hij met een
ernstig gezicht, zonder op te houden
naar haar te kijken. Ik vond, dat
die ernst hem heelemaal niet stond
en verveling genoemd kon worden.
En in die meening werd ik nog ver
sterkt, toen ik bemerkte dat hij
trachtte een paar ongewenschte
geeuwen te onderdrukken. En het
was toen, dat ik dacht aan mijn
eigen voldoening wanneer hij dans
muziek speelde. Ik begreep, da tik niet
van die muziek hield, maar wel van
den executant, en dat het nu met
hem hetzelfde geval was. Ja, hij gaf
wat om BeethovenMaar hij was
épris van Blanche, en wat hem an
tipathiek was, bekoorde hem in de
vrouw, die hij liefhad.
Juno bracht haar vreeselyke sonate
ten einde, en Paul zei met een ent
housiasme, waarvan mij nu het ver
borgen motief duidelijk was:
Welk een meester, die Beetho
ven Je vertolkt hem uitstekend, lieve
nicht."
Je hebt gegeeuwd, schreeuwde
ik en sprong zoo brusk overeind,
dat de schaakspelers een woedend ge
brom lieten hooren.
Ik dacht, dat je sliep, Reine.
Neen, ik sliep niet, en ik zeg
je, dat Paul heeft gegeeuwd, terwijl
jij je verwenschte Beethoven tokkelde.
Reine heeft zoo'n afschuw van
de muziek, zei oom, dat zij ook aan
anderen hare persoonlijke gevoelens
toeschrijft.
Ja, ja, mijn gevoelens hebben
mij fraaie dingen ontdekt, zei ik
met trillende stem.
Wat scheelt je toch, kind? Je
bent slecht gemutst, omdat je niet
genoeg geslapen hebt vannacht.
Ik ben volstrekt niet slecht
gemutst, Juno, maar die huichelarij
kan ik niet uitstaan, en ik herhaal,
en houd vol, en zal volhouden, tot
aan het uur van mijn dood, dat Paul
heeft gegeeuwd, gegeeuwd.
Na deze uitbarsting vluchtte ik
heen en liet het gezelschap in stomme
verbazing achter.
Ik sloot mij in mijn kamer op, en
liep heen en weer, terwijl ik mijn
verblindheid verwenschte en mij
voor 't hoofd sloeg, op de manier
van Perrine, als zij moeilijkheden
had. Maar slagen, behalve dat ze
hersenschudding kunnen veroorzaken,
hebben nog nooit gebaat als genees
middel tegen ongelukkige liefde en
diep terneergeslagen, liet ik mij op
een stoel neervallen, waar ik ver
kleumde van kou en mij overgaf aan
mijn troosteloos verdriet.
Evenals altijd in dergelijke din
gen, bracht ik mij woorden en kleinig
heden te binnen, die mij al wel vijf
en twintig maal de zaken hadden
kunnen doen inzien. Maar het. domi-
neerend gevoel, te midden van vele
andere zeer wreede, was dat van
heftigen toorn, en mijn ontwakende
fierheid, groot en verbitterd, deed
mij zweren, dat nooit iemand iets
zou te weten komen van mijn smart.
(Wordt vervolgd
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,