Mjjn Oom en myn leermeester, Uit het Fransch VAN JEAN DE LA BRÈTE. 23) "Wat is het gelukkig onder beste menschen te leven. Levendig gevoelde ik dit geluk en genoot er van te zien met welk eene voldoening zij er in deelden, en met hoeveel lieve tact en goedhartigheid men mij plaagde met mijn geheim, dat ik, zonder het te vermoeden naar alle windstreken zelf had geopenbaard. Toen begon die verrukkelijke ver lovingstijd, een tijd waarbij geen andere in 't leven te vergelijken is. Niets kan ooit worden vergeleken bij dien tijd van machtige, reine liefde van onbevlekte trouw, van volmaakte illussies en van kinderachtigheid. O, hoe kan ik allen beklagen, die nooit zóó hebben liefgehad, allen wier eigenzinnige dwaasheid hen verre brengt van den gewonen weg en van de genegenheid, die elk men- schenhart zoektEn overigens, nooit, nooit zal men mij, hoe welsprekend ook, kunnen overtuigen dat ware liefde kan bestaan, zonder achting ten grondslag te hebben. Wij brachten onzen zaligsten tijd door in de pastorie, onder de hoede van den pastoor. Wij zagen hem in zijn tuin bezig, zijn hoornen opbinden, onkruid wieden, en van tijd tot tjjd ophouden om een uitvorschenden blik op ons te werpen, als om te ken nen te geven, dat hij zijn taak van mentor ernstig opvatte. Wij keken el kaar lachend aan, want wij kenden den ernst van onzen goedhartigen bewaker. Dan ging ik naar den voortreffelijken man toe om mij met hem in extaze te zetten over een bloem of een vrucht, en dan zei ik: „Heer pastoor, weet u nog wel den tijd, dat u mij wildet wijs maken dat de liefde niet de verrukkelijkste zaak ter wereld is? Mijn lieve kind, daarvan had zelfs een Bossuet je niet kunnen overtuigen. En heb ik dan geen gelijk gehad Ik begin het haast te gelooven, zei hij met zijn beminlijken lach. Stralend stond op mijn huwelijks dag de zon aan den hemel. Nooit had het hemelgewelf mij zoo schit terend schoon toegeschenen. Men heeft mij verteld, dat de lucht toen bewolkt was, maar daar geloof ik niets van. Een machtiggevoel van sympathie beheerschte alle kerkgangers en men fluisterdewat een engelachtig bruid je, en wat ziet ze er gelukkig en kalm uit. En inderdaad, ik was kalm. Maar waarom ook niet Mijn liefste droom was verwezenlijkt, een toekomst van geluk breidde zich voor mij uit, en niet de minste onrust kon mij kwellen. Verlegen zag ik een paar dou airières zitten, die glimlachten toen ik voorbijging en ik werd be vangen door een immens medelijden, toen ik er aan dacht, dat zij al te oud waren om nog te trouwen. Het orgel klonk zoo heerlijk, dat ik met de muziek verzoend raakte. Het altaar was met bloemen getooid en lichtjes,, en het geheel onder de ar tistieke zorgen van Juno, was een lust voor de oogen. Mijn man schoof den trouwring aan mijn vinger, heel onhandig en hij beet op zijn snor om het beven van zijn lippen te verbergen. Hij was inder daad meer bewogen dan ik, en zijn blik zei mij, wat ik wel eeuwig zou willen hooren herhalen. En men zou op de geheele wereld, en op alle andere plaatsen vergeefs een van vreugde stralender gezicht gezocht hebben, dan dat van mijn pastoor. Eihde. DOT. EEN IERSCH VERHAAL. 1) „Mag Dot nu mee, Sir?" vroeg de meid, nadat zij al voor de derde maal aan de deur van de bibliotheek had geklopt zonder opgemerkt te zijn geworden. Het wachten moede, deed zij de deur open en keek naar binnen. Het was een grappig tafereeltje, dat de oude dienstmeid te zien kreeg, toen zij in de kamer gluurde, zonder echter den drempel van haar meester's heiligdom te durven overschrijden. De bibliotheek van Ballinaclough was een ruim vertrek, met prach tige eikenhouten meubelen en aan de wanden hingen voor zoover zij niet waren gebezigd voor boeken kasten familieportretten, die grijs waren van ouderdom. Diep uitge houwen in 't midden van de muur, tegenover de deur, was een ouder- wetsche schouw, een warm, behaag lijk hoekje, waar men in koude winterdagen heel kneuterigjes zat; maar deze, hoe pleizierig ook om naar te zien, trok nu toch niet de aandacht der wachtende dienstbode. Hare oogen waren gericht op een groepje, dat door luidruchtige dar telheid een zonderling contrast vormde met het deftige der omgeving. Het waren Sir Bryan O 'Conor en zijn dochtertje met de mooie, goudblonde lokken. Zij waren aan 't stoeien, en het kind schaterde het telkens uit van pret, als haar vader, die een woeste beer voorstelde, nu eens vreeselijk brulde, en haar dan weer in zijn armen sloot en onophoudelijk kuste en over de lange zijden lokken streek. De jongedame vond dit blijk baar het toppunt van grappigheid en was er zoozeer mee vervuld dat zij de geduldige kindermeid in het geheel niet opmerkte. Maar Brigitta zoo heete deze was niet de eenige toeschouwster van het aardig tooneeltje, dat op den vloer van de bibliotheek werd vertoondLady O'Connor', Sir Bryan's echtgenoote, een slanke, jonge vrouw met mooie, lieve oogen, een klein, coquet mondje en met denzelfden rijkdom van weelderig goudblond haar als het kind, zag ook in stilte neer op vader en dochter en op hun dartel spel. Haar glimlach had echter ietwat pijnlijks en bezorgds, en blijkbaar drongen zich op dat oogenblik dezelf de sombere gedachten op aan den geest van meesteres en dienstbode. Het was ook inderdaad, schier niet te gelooven, dat een vader die zoo vol toewijding was voor zijn kind, die zoo geheel opging in haar spel en kindervreugde, en wiens storm achtige omhelzingen en teedere woordjes getuigden van zijn grenzen- looze liefde, straks de strenge, onverbiddelijke landedelman was, die niet alleen altijd hoogst impopu lair was gebleven, maar die zich door zijn hardvochtigheid tallooze bittere vijanden had gemaakt. Deze gedachten hielden haar bezig en stemden haar somber. Het feit was onloochenbaar, en de droefgees tige uitdrukking in Lady O'Connor's oogen bewees, dat ze zich die impo pulariteit volkomen bewust was. Zij wist ook maar al te wel, dat bij meer dan eene gelegenheid zijn leven zelfs bedreigd was, ja, dat misschien op hetzelfde oogenblik hij, die haar en haar kind zoo dierbaar was, het slachtoffer stond te worden van een onverwacht, verborgen gevaar, dat zij niet in staat was te voorzien en af te wenden. Hoe kon zij dan vroolijk zijn en deelen in de vreugjg van haar lieveling, als dit denkbeeld altijd voor haar was? „God behoede hem" zuchtte zij omziende bemerkte zij Brigitta, die nog stond te wachten om haar lichte, lieve last naar bed te dragen. „Kom, Bryan laat Dot nu gaan" zei ze, „die arme Brigitta staat daar nu al zoo lang te wachten" en op I em toetredende trachtte zij Dot's armpjes los te maken, die haar vader's hals stijf omkneld hielden. „Schatje (zoo noemde 't kind haar vader) laat Dottie nog wat opblijven, een heel, heel klein uurtje maar, vleide de kleine. Voor Dot bestond namelijk geen andere tijdsruimte dan een uur, en zij sprak daarom ook nooit anders dan van een groot en een klein uur. „Neen, neen, poesje, daar komt niets van in," was het antwoord. „Het is al laat, en je moet naar bed. En kijk me eens aan, hoe je mijn haar in de war hebt gebracht, om nog niet eens te spreken van de lok, die je uitgetrokken hebt. Zeg mama goeden nacht en als je belooft heel zoet te zullen zijn, dan zal ik je naar boven dragen." „Heel goed, schatje, Dot zal o, zoo zoet zijn," luidde juffrouw Dot's plechtige belofte. „Wel te rusten, mamaatje, slaap zacht" zei ze, en sloeg haar mollige armpje's om Lady O'Connor's hals, en legde haar gloeiend gezichtje tegen haar moeder's zachte wang, terwijl ze fluisterde„Kom Dot nog een nachtzoen geven, als zij slaapt"toen klom zij op papa's rug en werd naar boven gedragen. Lady O'Connor zuchtte, toen zij met zorgvollen blik haar dierbaren naoogde; daarna nam zij haar bor duurwerk dat zij een oogenblik had laten rusten weder ter hand. Maar, het werk scheen niet te willen vlot ten, hare gedachten dwaalden af, en haar anders zoo vlugge en vaardige vingers lagen nu meestal bewegingloos in haar schoot. „Ik weet niet hoe het komt," sprak ze in zichzelf, „maar ik kan my de sombere gedachten, die mij voortdurend kwellen, maar niet uit 't hoofd zetten. Er dreigt ons gevaar, 't Is mij, alsof ons een groote ramp boven 't hoofd hangt." „Groote, God, wat is dat" riep zij plotseling, en vloog verschrikt op toen zij een vreemd geluid in de richting van het venster hoorde. Verschrikt en beangst keek zij overal de kamer rond, maar werd, toen zy niets zag weer kalm. „Onzin" mompelde ze. „Ik moet mij niet overgeven aan die vage, onberedeneerde angst, die zich van mij meester schijnt gemaakt te heb ben. Wie ter wereld zou op dezen tijd van den avond komen om ons kwaad te doen?" Zij trachtte door weer aan 't werk te gaan, de kwel lende gedachte aan komend onheil uit haar geest te verdrijven. Op dat oogenblik trad Sir Bryan binnen, kuste haar en zei: „Violet, lieveling, ik moet je helaas een oogenblikje alleen laten. Ik hoop, dat je er niets op tegen hebt, maar ik moet die schurken van pachters eens achter de vodden zitten. Ze hebben mij vandaag al aardig wat last bezorgd en ik ben van plan ze eens vooral aan het verstand te brengen, wie hier de baas is." „Ach, beste Bryan, wacht nog één oogenblikje" zei Lady O'Connor, die snel opstond. Zij legde hare handen op zijn schouders en, terwijl ze hem smeekend in de oogen zag, ging ze voort, „wees om mijnentwille, om de wil van ons eenig kind meegaand en inschikkelijk. Kun je heusch niet een beetje toegeven? Bedenk toch hun vijandige stemming en de ge volgen." „Neen, liefste, dat kan ik niet" gaf haar echtgenoot ten antwoord; „je weet, ik wil alles voor je doen, vrouwtje, voor jou en Dot, alles wat overeenkomt met mijn begrippen van eer en rechtvaardigheid, en mijn plichten als landheer. Maar om dit gepeupel nu op 't oogenblik den zin te geven, zou slechts zwakheid mijnerzijds verraden en geheel afwij ken van de gedragslijn, die ik iny scherp had afgeteekend toen ik als eigenaar optrad. Lieveling, je weet niet half de afschuwelijkheden, die dat boevengespuis bedreven heeft," en terwijl hij teeder haar hand in de zijne nam, en de zenuwachtige angst in hare oogen las, verzachtte aanstonds zijn harde, strenge blik, en kwam een vriendelijke uitdruk king in zijn gelaat. „Wees mijn eigen dapper vrouwtje, heusch je maakt je noodeloos bezorgd. Alles zal goed afloopen, deze crisis zal wel gauw over zijn, en dan is er heelemaal niets meer om bang voor te zijn. „Maar Bryan," zei ze, „hoe dwaas toch van je om de gevaren die je omringen zoo licht te tellen. Hoe zou ik ooit de gruweldaden kunnen ver geten, die reeds bedreven zijn? Denk aan dien armen Mr. Clanchy, die vermoord werd. Toe, mijn beste man, geef toe, om God's wil, voor mij, ik smeek het je. En bovendien het zijn onze medemenschen en door honger en gebrek zijn ze tot hun mis daden gedreven. Hun harten zijn ijs koud geworden, door lijden, ontberen, en door hun dierbaren de grens der hongerdood nabij te zien, zonder ze te kunnen bijstaan. Bryan" vervolgde ze hartstochtelijk, „ik kan dien doode- lijken angst niet verdragen. Laat ons van hier gaan, en wachten op betere kalmere tijden. Mijn kracht schijnt mij totaal te begeven, en bijna kan ik 't niet meer dragen, wat ik heb uit te staan." „Vi," antwoordde haar echtgenoot haar liefkoozend „kom eens by me zitten en luister eens. Je bent te zwaar tillend van avond. Kijk eens" ver volgde hij, en dwong haar zachtkens naast hem te komen zitten op de sofa, „ik kan nu niet vertrekken. Mijn plicht is hier, ik moet hier blij ven, maar wat zou je er van denken als jij en de kleine eens voor een poosje weg gingen. De verandering zal, daar ben ik zeker van, beiden goed doen en misschien de rozen weer op je wangen tooveren, die er in de laatste weken spoorloos van verdwe nen zijn." „Waar denk je aan, dat ik je verlaten zou," riep zij, verontwaar digd bij de gedachte. „Neen, dat doe ik nooit. De plicht van een vrouw is aan de zijde van haar echtgenoot. Nooit zal ik mijn post verlaten. Mijn gezondheid is geen reden van over weging. Je weet, lieveling, dat ik nooit bijzonder robust geweest ben" vervolgde ze glimlachend „maar niets ter wereld zal mij er toe brengen je alleen te laten. Ga dus de bezigheden, die je afwezigheid noodig maken, verrichten, en kom zoo spoedig mo gelijk terug, maar, beste man, wees nu om mijnentwille wat zacht voor die arme menschen. „Ja, dat beloof ik je" en, zich vooroverbuigende om haar te kussen, zei hij„Dus ik hoef je niet weg te zenden? Dan moetje ookprobeeren dat lieve hoofdje niet meer te kwel len met je allerlei ongelukken te verbeelden, die mij zouden kunnen overkomen." Wordt vervolgd). Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6