TROUW. DOOR CARMEN SYLVA. 2) De prinses was verbaasd dat zij zoo'n honger had. Zij meende vol komen buiten voedsel te kunnen, zoo lang haar gemaal in gevaar verkeerde. Stefanitza zag met blijdschap eindelijk de kleur weer op haar wangen komen en toen hij haar wat vruchten bracht, voelde hij zich dubbel beloond door haar glimlach en haar dank. Gelukkig was er veel wild op deze bergen, waar nooit menschen kwamen. Eens, toen Stefanitza zoo ver mogelijk naar voren ging op een rotshoek, was hij genoodzaakt op handen en voeten te klimmen. Hij kreeg een prachtig uitzicht MoldaviëBukowina en Zevenbergen lagen voor hem uitgestrekt. Het was inderdaad een verrukkelijk panorama, maar Stefanitza lette niet op het grootsche der omgeving. Droe vig schudde hij het hoofd, toen hij weer terug ging, want de natuur was even kalm en vredig, alsof er geen oorlog, met al zijn verschrikkingen bestond, en de rotsen in hun onver schilligheid zeiden hem niet, waar Prins Earesch was, en of hy zijn gevaarvolle onderneming veilig ten einde had gebracht. Natuurlijk was de prinses zeer bedroefd en beangst, maar den tweeden dag begon zij ge woon te worden aan haar nieuwe omgeving. Zij bracht mos op de vochtige muren en den vloer van de spelonk, zij waschte haar kleederen in een beekje en legde ze in de boschjes te drogen. Toen richtte zij een der hoeken voor provisiekamer in en sprokkelde hout om een vuurtje aan te leggen. Gebrek aan breod was hun grootste kwelling, en inderdaad zouden een paar korenaren de vluchtelingen van meer nut zijn geweest dan alle schat ten der aarde Eindelijk besloot Stefanitze naar 't dal te gaan, een brood en zout mee te brengen en tevens te zien of hij ook nieuws kan vernemen. Alvorens te vertrekken legde hij vuur aan, en gaf de prinses den raad in geval van gevaar niet in de spelonk een schuilplaats te zoeken, maar den top van de rots te beklimmen of in 't woud te blijven. „O ik ben niet bang" zei ze, „ik zou alles wagen om eenig nieuws te weten te komen." Toen Stefanitza vertrokken was, ging Helena in het bosch aardbeien en andere wilde vruchten zoeken, om haren getrouwen beschermer me de te kunnen verkwikken als hij terug kwam. Plotseling hoorde ze vreemde ge luiden en in haar angst voelde zij, dat zij duizelig werd. Toen zij omkeek zag zij tot haar schrik en grooten beer. Evenals zij was hij het bosch ingegaan om voedsel te zoeken, en had haar nog niet opgemerkt. Hoewel ten hevigste ontsteld, ver gat ze Stefanitza'8 raad niet, en ijlde naar den top der rots. Telkens bleef zij in lange takken haken, die haar kleeren scheurden en waaruit ze zich telkens slechts met moeite kon los maken. Ten laatste was zij uit het bosch, zij durfde 't hoofd niet omdraaien, terwijl zij 't steile bergpad opliep. De steenen waren gloeiend heet en brandden hare handen, als zij ze aanraakte. De rots was glibberig en haar kleeren bemoeilijkten haar het klimmen zeer. Zucht tot lijfsbehoud echter doet wonderen en moedig strompelde zij voorwaarts, totdat zij ten laatste den Jioogsten top bereikte. Daar aangeland, bleef ze geknield liggen, want ze durfde zich niet bewegende vreeseüjke afgrond beneden haar maakte haar zoo dui zelig, dat zij het niet waagde op te staan. Zij richtte hare blikken naar 't bosch om te zien wat de beer deed. Deze ging in de spelonk en ver slond de geheele voorraad, die hij vond. Toen zwierf hij wel een uur rond om daarna weer in de spelonk te verdwijnen. Helena was dankbaar dat zij den raad van Stefanitza had opgevolgd en niet gepoogd had daar te vluchten. De tijd ging langzaam om en de zon wierp haar loodrech te stralen pal op Helena, die nog steeds geknield lag en op de handen rustte. Zij was bijna krankzinnig van dorst en hare oogen brandden. Toen zij naar beneden keek, greep een nieuwe angst haar aan. Hoe zou zij, als Stefanitza terugkwam, hem voor het gevaar waarschuwen En als hij eens heele- maal niet terugkwam, wat dan Hij was al zoolang onderweg. Ten laatste verdween al haar moed en maakte plaats voor hevige wanhoop, en in haar doodsangst zou ze zich zeker in den afgrond hebben laten vallen, als de zorg voor haren trouwen beschermer haar niet had aan gespoord tot het laatste te volharden ten einde hem te kunnen waarschuwen. Een arend beschreef wijde kringen in de lucht, en dit was het eenige geluid dat de intense stilte brak. Dieper zonk de zon en langer werden de schaduwen der boomen. Als hij voor middernacht eens niet terugkwam Plotseling zag zij beweging in de bladeren, en Stefanitza verscheen met een schoof koren. Helena wuifde met haar zakdoek, maar helaas, hij keek niet op. Zij riep hem zoo luid als zij kon, toe, maar vergeefs: hij volgde kalm zijn weg naar de spelonk. Hij was juist by den ingang toen zij hem terug zag deinzen, zijn koren wegwerpen en zijn zwaard trekken. Het was Helena, als of er een mist voor haar oogen kwam, maar op het volgende oogenblik zag zij den beer op Stefanitza afkomen. Met woest gebrul ging het dier recht overeind staan, maar Stefanitza hield stand en stiet hem zijn zwaard tot aan 't gevest in 't lichaam. Het volgende oogenblik lagen man en beer op den grond. Ten hevigste ontsteld kwam Helena van de rots af en schoot als een bliksemstraal de spelonk binnen. Stefanitza was intusschen weer opgestaan. Ondanks de pijn uitte hij een vreug dekreet, toen hij de prinses voor zich zag staan. Hij was bang geweest, dat zij dood was, want de muil van den beer was met bloed bedekt. In het eerst wilde hij niet bekennen, dat hij gewond was, maar Helena was er zeker van, en stond er op zijn gewonden arm te verbinden. „De prins heeft veilig en wel Cicen bereikt. Hy zamelt een leger bij elkaar en zal binnen een paar dagen hier zijn" berichtte Stefa nitza. „En wat is er van dien armen Toma geworden, die me zijn paard afstond?" vroeg Helena. „Dood" gaf Stefanitza kalm ten antwoord. „Dood?" riep de prinses huive rend. „Dood en voor mij gestorven." Stefanitza mompelde iets, dat Helena niet kon verstaan; zij hoor de alleen het woord „geluk". „Hoe kregen de Turken hem in handen?" „Hy heeft zich met opzet laten gevangen nemen, hij heeft ze verteld dat hij de prins was, waarop ze zijn terug gekeerd en hem als gevangene meevoerden. Zij hadden een eind. weegs afgelegd, toen die stomme boeren, die nooit hun mond kunnen houden, de Turken met alle geweld aan 't verstand moesten brengen, dat zij bedrogen werden. Zij waren natuurlijk razend en in hun woede hebben zij den armen kerel neer gestoken." Helena sidderde bij de gedachte aan de kwellingen, die haar arme landgenoot in de handen van de Turken moest hebben verduurd. „Arme man" zei ze met tranen in de oogen. „Wat kwam het er op aan, zoo lang uwe Hoogheid veilig was?" riep Stefanitza warm. De wond, die hij zoo licht achtte bleek echter gevaarlijk te zijn en gedurende de volgende dagen had hij de koorts en ijlde hij zelfs. In zyn bewusteloosheid had hij voort durend over de prinses gesproken. Deze had een moeitevollen tijd, want behalve dat zij haar patient verple gen moest, moest zij nog uitgaan om levensmiddelen te zoeken. Vruchten konden hen niet voldoend voeden en ten laatste ging zij er op uit om wild te vangen. Zoo verliepen een paar dagen, en ten laatste week de koorts en viel Stefanitza in een gerusten slaap. Het was laat in den avond, toen hij werd wakker geschrikt door een doordrin gende gil. Hij sprong op en zocht naar zijn wapen, maar vond alleen zijn lans. Hij rende naar buiten en zag dat de prinses zich met zijn zwaard tegen twee Turken verdedig de. Stefanitza vergat zijn zwakte, was met één sprong aan haar zij en stiet zyn lans den aanvaller in 't hart. De tweede Turk maakte dat hij weg kwam, maar hij werd gevan gen en in zijn eigen sjaal gewurgd. „Zyn er nog meer hier in den omtrek?" vroeg Stefanitza. De stervende schudde tot eenig antwoord het hoofd. Hij verstond het niet, of hij wilde niet antwoorden. Helena leunde doodsbleek tegen de rotswand, want nu het gevaar ge weken was, hadden hare krachten haar begeven. Stefanitza poogde de lichamen weg te dragen, maar hij had er niet op gerekend, dat hij nog zoo zwak was en hij was genoodzaakt op den grond te gaan zitten, terwijl Helena wat water ging halen om zijn droge lippen te bevochtigen. „Wat zal ik nu beginnen?" vroeg zy. Hy wees naar de lijken. „Die of wijzei hij, „zoo kunnen wij hier niet blijven." „Laat ons heengaan" drong zij vurig. Hij zag haar ernstig aan en zuchtte. „Maar je kunt niet loopen" ver volgde ze, „je bent veel te zwak om de reis naar Ciceu te ondernemen." „O neen, ik kan loopen" zei hij. Helena zamelde hun mondvoor raad bijeen, en nam de berenhuid op, die Stefanitza haar als bed op het mos had gespreid. Toen de nacht aanbrak wierp zij het over den gewonde, die zwak en hulpeloos onder een boom lag, en zyn zwaard nemend hield zij de wacht. Stefenitza had in dit gevecht met de Turken weer een nieuwe wond ontvangen, maar had er haar geen woord van gezegd, zij was dus niet weinig ontsteld, toen zy bloed zag vloeien. Zij had niets om hem te verbinden en was dus genoodzaakt hem te helpen met een paar groote bladeren. Blootsvoets, haar lange ha ren neerhangend, hield zij het zwaard in de hand de wacht bij den man, die zijn leven voor haar had gewaagd. Bij het maanlicht kon zij zien, hoe wit en afgetobd zijn gelaat was, als van een geest, en zy vreesde dat hij stierf. „Wat zal er van haar komen, als ik sterf" fluisterde de ziekeen toen, rusteloos zyn hoofd heen en weer wendend, ging hij voort: „als ik alleen maar een haarlok mocht heb ben, om mee te nemen naar het graf!" Helena deed een paar versche bladeren, die zij eerst nat maakte, op de wonden, toen sneed zij met het zwaard een lok van haar prachtig haar en legde die in zijn handen. Zijn vingers omklemden haar stevig, en hij viel weer in slaap, terwijl zij waken bleef. Plotseling meende zij hoefgetrap pel te hooren, op denzelfden weg, dien Stefanitza en zij genomen hadden. Zy stond op, en terwijl zy haar adem inhield trachtte zij het slaan van haar hart te stillen, dat haar scheen te beletten iets te hooren. Mogeljjk waren de twee verslagen Turken de voorloopers van een heele bende geweestZij staarde naar het koude glinsterende zwaard in haar hand en haar geheele jeugd kwam in opstand tegen een gruwzamen dood, waartoe zij besloten was, liever dan dien dienst te vergen van den trouwen onderdaan. Zij luisterde. Ja er was geen twij fel mogelijk, er draafden paarden over den weg en zij hoorde zelfs de stem men nader en nader komen. Een wolk trok voor de maan, en wanneer die weg was, en zij den eersten Turk in 't oog kreeg, zou zij zich in het zwaard storten. De geluiden kwamen nader, maar, dank zij de wolk, wa ren de paarden wat ingehouden, en reden dus langzamer. Een zilverige rand was om de wolk gekomen, en de stralen verlichtten het aardrijk weer „Stefanitza, daar komen ze daar komen ze!" riep de jonge prinses, op angstigen toon. De punt van het zwaard stond reeds op haar borst, maar haar hand beefde geweldig. „Geef mij hot zwaard" zei hij. Hij ontnam het haar, en stond recht tegen over haar, bleek en ernstig als de engel des doods. „Ik zal mjjn woord gestand doen" zei hij. „En hetzelfde zwaard zal ook mij verlossen." Wordt vervolgd). gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 6