Hoe de Waarheid haar eigen
geschiedenis vertelt.
Uit het Engelsch
VAN
EDNA LYALL.
Mijne tweede verschijning.
De koeien werden uit de weide
gedreven om in den namiddag ge
molken te worden en hunne klokjes
klonken liefelijk in 't voorbijgaan
de kinderen, die ze voortdreven, za
gen vriendelijk naar Gladys en
Faith op. „Güss!" zeiden zij met
zachte stemmetjes, bijna even wel-
luiddend als de klokjes der koeien.
En Faith glimlachte en groette ze
vriendelijk terug. Toch trof 't haar
pijnlijk, als zij dacht aan 't contrast
tusschen dit vrije land en die andere
schoone streek, waar haar aanstaande
werkte; dat land, waar noch 't vee,
noch de kleine kinderen veilig en
ongemoeid huiswaarts konden gaan,
dat land, waar de mannen en vrou
wen werden onderdrukt en vervolgd
en waar alles op nog meerdere
verschrikkingen in de toekomst
duidde. Met de gedachte echter aan
mij ging zij zonder weifelen voort,
éénmaal stil blijvende staan om ver-
geet-mij-nietjes te plukken in het
bloemrijke weiland, waar zij door
heen wandelde.
„Ter herinnering aan ons gesprek,"
zeide zij, terwijl zij de helft van
haar bouquetje, dat zij geplukt had,
aan Gladys gaf en de overige in
de ceintuur van hare wit zijden
blouse stak. „Nu moet ik ook nog
wat van dat gele vijfvingerkruid voor
mijn vader hebben, daar houdt hij
zooveel van. "Wil u bij ons after-
noontea komen drinken op de „piaz
za" balcon zegt men, geloof ik bij
u in Engeland."
Mevrouw Farrant nam de uitnoo-
diging gaarne aantot nu toe had
zij nog geen kennis gemaakt met den
vader van Faith, die in de laatste
dagen niet in staat was geweest zijne
kamer te verlaten, en juist doordat
zijne dochter zoo dikwijls alleen was,
was Gladys met haar in gesprek ge
komen, wanneer zij elkaar in de eet
zaal ontmoetten.
Dr. Revere lag in een ziekenstoel
op het balcon, waar zijne dochter
hem had achtergelaten. Eene beroerte
had niet alleen zijne onderste lede
maten verlamd, maar hem ook geheel
verzwakt en gebrokenmet lustelooze
onverschilligheid ontving hij Mevrouw
Farrant en eerst door het opgewekte
gekeuvel van Faith kwam er wat
meer leven in zijn oog. Maar de
strengste kluizenaar kon dan ook niet
onverschillig gebleven zijn bij het
hooren van zoo iets levenslustigs en
bekoorlijks. Zij babbelde zooals alleen
een Amerikaansch meisje babbelen
kan; van allo kleinigheden maakte
zij, wat er maar eenigszins van te
maken was, terwijl zij ondertusschen
heen en weer trippelde met hare
theestoof en haren zingenden water
ketel, thee zette en smakelijk het
eten voor den armen zieke klaar
maakte; en 't was alsof zij, al ver
tellende, iets van de berglucht met
zich had meegebracht.
„Voordat wij hier vandaan gaan,
vadertje, moeten wij er toch eens
iets op verzinnen, u buiten in het
veld te brengen," zeide zij met aan
drang „U hebt nooit zoo iets gezien.
Het doet je denken aan Tennyson's
woorden
„Men kon nauwelijks het gras zien van al de
bloemen."
En toen zag Gladys, hoe voor een
enkel oogenblik eene schaduw over
haar sprekend gelaat gleed, en zij
begreep dat Faith Revere met hare
gedachten in dat andere land was
dat God als een paradijs van schoon
heid geschapen had, maar dat de
mensch door zijne wreedheid tot eene
hel van smart en pijn had gemaakt.
Niet lang daarna verliet zij vader
en dochter en ging zij in haar eigen
kamer, terwijl Faith, na den zieke
eenigen tijd voorgelezen te hebben,
haar schrijfgereedschap voor den dag
haalde, en een brief aan haren ver
loofde begon te schrijven. En in dien
brief vertelde zij van haar gesprek
van dien middag en nog versterkt
door haar liefdevol vertrouwen ging
ik verder om dat andere hart in een
verafgelegen land te bereiken.
Ik was blijde te weten, dat mijn
volgend bezoek bij Kaspar zou zijn
want ik was zeer benieuwd den man
te zien, wien Faith hare liefde had
geschonken. Een lief gedroogd takje
vergeet-mij nietjes werd ook in het
couvert gesloten, en toen de brief
eindelijk geopend werd, was het dat
takje dat hij het eerst greep en kuste.
Toen zag ik den jeugdigen Armeni-
schen professor eenige oogenblikken
daarna met eigen oogen en drong ik
tot in zijn hart door.
Hij was een man van ongeveer
acht-en-twintig jaar, lang en krachtig;
zijn gelaat was een van die volmaakt
Oostersche gezichten, die het oog van
den beeldhouwer zoo bekoren. Hij
was glad geschoren, zooals Faith het
zoo graag mocht zien, maar zijne
bleeke gelaatskleur eu zijn pikzwart
haar zouden eene eenigszins sombere
uitdrukking gegeven hebben aan zijn
gezicht, indien dit niet was verhel
derd door een paar bijzonder leven
dige bruine oogeD, waarin zoowel
eene gevoelvolle als eene geestige
uitdrukking kon liggen, en die nu
op het oogenblik, dat hij de woorden
las van de vrouw, die hij liefhad,
vooral heel mooi waren. Gelukkig
kon Faith schrijven zooals zij sprak
en waren hare wekelijkscho brieven
dan ook eene bron van groote vreug
de voor hem. Versterkt door den
troost en de kracht, die Faith mij
gegeven had, was ik in staat mijnen
weg te vinden naar zijn hart, door
allerlei angst en zorgen zoo gedrukt,
en toen de professor heenging om
zijne colleges te geven, liep hij met
veerkrachtiger, jeugdiger tred en met
grooter, hoopvol vertrouwen, dan
sinds eenigen tijd het geval was ge
weest. Hij moest zich met de opvoe
ding der studenten belasten en was
nuttig werkzaam onder zijn vriend
en landgenoot Kemalian, een buiten
gewoon knap en ijverig leeraar, die
zijne opvoeding in Zwitserland had
genoten.
Toen hij op den dag van mijne
aankomst de collegezaal verliet, werd
hij gegroet door een jeugdigen Ame
rikaan Oliver Neave zijn besten
vriend onder de leden der Amerikaan-
sche missie.
„Nu Kaspar, jij hebt goed nieuws
gehad, dat kan ik aan je gezicht
zien!" riep hij glimlachend uit, ter
wijl hij naar het knappe, sprekende
gelaat van den Armeniër keek, „Hoe
denk je over een rit naarAkarak?"
„Niets liever dan dat," zei de
Professor. „Ga je ook?"
„Ja, met M. Kemalian en den heer
Russell. Zij schijnen van plan te zijn
een armen stumperd op te zoeken, die
een tijd geleden de school bezocht
heeft en nu in dat afgelegen dorp
op sterven ligt. Ik denk mijn camera
meê te nemen."
„Nu, wanneer iemand mij een paard
wil leenen, ga ik met je meê," zeide
Kaspar. En niet lang daarna reden
de twee Armeniërs met hunne Wes-
terscho vrienden door de vruchtbare
streek, terwijl hunne paarden lang
zaam het ruwe bergpad zwoegend
opgingen en de brandende stralen
der zon op hen neerschoten, wat geen
kleine beproeving voor Oliver Neave
was, want hij was nog geen jaar in
het land en nog niet aan het klimaat
gewend.
Terwijl zij voortreden, kwamen
zij langs een troepje boeren, die
vroolijk en genoeglijk aan den kant
van den weg bij elkaar zaten.
„Wat zou daar te doen zijn?"
zeide Neave. „Daar moet ik eens
eene instantanée van nemen. Heb
je ooit iets schilderachtigers ge-
zien
„Het is eene bruiloft," verklaarde
de heer Kemalian. „Die man daar
met dien langen baard en dat aarts
vaderlijke voorkomen is de vader
J van de bruid. Wat is zij mooi!"
„De bruidegom is wel een geluks
vogel," zeide Oliver Neave, terwijl
hij het groepje, dat van niets bewust
was stil photographeerde. „Wat
zien zij er allen vroolijk uit!"
Toen het viertal voorbijreed,
groetten zij de feestgenooten en
wenschten hen hartelijk geluk, en
nog lang nadat zij uit het gezicht
verdwenen waren, hoorden zij hunne
opgewekte stemmen door de stille
lucht van den zomerschen dag.
Terwijl de twee oudsten den
zieken Armeniër in zijn afgezonderd
bergverblijf opzochten, kozen de
beide overgeblevenen zich een scha
duwrijk plekje uit, waar zij languit
j in het gras liggend, over het laatste
nieuws begonnen te praten.
Daar Kaspar zijne opvoeding in
Amerika had genoten, was hij zóó
doordrongen van de westersche
ideeën, dat het onvrije leven in zijn
geboorteland hem bijna ondragelijk
zou geweest zijn, zonder de tegen
woordigheid van zijn vriend, Oliver
i Neave, en het bewustzijn dat Faith
en hij elkander toebehoorden.
Zijne krachtige, onafhankelijke
natuur gevoelde bitter de tyrannicke
onrechtvaardigheid, welke het leven
zijner landgenooten vergalde.'t Was
niet gemakkelijk voor een man van
acht-en-twintig jaar geduldig dien
zwaren last van een wanbestuur
te dragen, maar al was het hard,
't moest gedaan worden. Als een
Christen onderdaan van den Sultan,
mocht hij niet in 't bezit zijn van
pistool of geweer, en liep hij gevaar
bij de minste verdenking of onder
't nietigste voorwendsel in een
Turkschen kerker geworpen te wor
den. Hij zelf werd, zooals alle Ar-
menieërs, slechts geduld in zijn
eigen land en er bestond maar al
te veel reden te vreezen, dat binnen
kort zelfs aan deze nauwelijks
gegunde verdraagzaamheid een einde
zou komen en openlijk eene poging
gedaan zou worden, hun geheele
ras uit te roeien. Reeds waren er
teekenen van storm aan de lucht;
maar Kaspar dacht weer aan mij
en zag manhaftig de toekomst
tegemoet.
„Een tientje, als ik wist, waaraan
je dacht," zeide Neave, terwijl hij
hem nieuwsgierig aankeek, en er
zich over verwonderde, wat toch
die uitdrukking vol geestdrift op
het gelaat van zijn vriend te voor
schijn riep.
Kaspar glimlachte, „'t Was niets
bijzonders," antwoordde hij een
weinig blozende. „Ik dacht er al
leen maar over na, boe 't zou wezen
als die tijd eenmaal aanbreekt; of
men werkelijk wel standvastig zou
blijven, wanneer je de keuze werd
gelaten tusschen marteldood of af
valligheid. Stel je eens voor, dat op
dit oogenblik een Turk je naar den
hals vloog met de bedreiging: „Er
ken Mahomed of ge wordt levend
gevild 1"
Neave sidderde, „'t Is eene afgrij
selijke gedachte," zeide hij. „Wat
willen wij weten van pijn, wij, die
al rillen bij de gedachte één uur
onder handen van een tandarts te
moeten zijn?"
„Ik zal je zeggen, waar ik bang
voor ben." zeide Kaspar. ,,'t Is me
of juist het feit, dat zóó iets aan
het einde van de negentiende eeuw
iets ongerijmds zou zijn, ons te
machtig zou wezen „Zeitgeist" met
zijn altijddurende „Cui bono?" zou
ons steeds vervolgen. Hij zou ons
doen wijsmaken, dat Christus zeker
niet hard oordeelen zou over iemand,
die onder zulke omstandigheden eene
onwaarheid zei; dat Hij 't ons inder
daad niet als een lafhartig verraad
zou aanrekenen, wanneer wij Hem
verloochenden en aanhangers van
Mahomed werden, die toch ook in
menig opzicht een uitstekend mensch
was en ook in den eenigen God
geloofde. Maar, ach kom, wat hebben
wij te vreezen? Laten we daarover
maar geen tijd meer verknoeien.
Eén is er sterker dan wijzelven,
dan de „Zeitgeist" of alle kwade
machten."
„Maar het is toch heel natuurlijk
bevreesd te zijn voor zulk eene ver
schrikkelijke keuze," zeide Oliver
Neave.
„O, natuurlijk ja," zeide de
Professor met een glimlach, „maar
misschien niet verstandig of goed.
Het Evangelie begint met een „Vreest
niet" Laat me eens zien," en een
ironische glimlach verhelderde zijn
gelaat, „wij mogen nog wel het
woord „Evangelie" in het gesprek
gebruiken, geloof ikalleen in pree-
ken of artikelen is het niet geoor
loofd."
„De menschen in Amerika en
Engeland hebben toch eigenlijk wei
nig begrip van het dagelijksche leven
in Armenië," zeide Oliver Neave,
die eerst sinds korten tijd te Vosdan
werkzaam was.
„Is 't dan geen tijd, dat zij de
waarheid vernemen?" zeide Kaspar
ernstig. „Vooral de Engelschen, die
er verantwoordelijk voor zijn, dat
wij nog steeds onder het gezag van
den Sultan zijn. Dat staaltje b. v.
over de nieuwe atlassen, die wij
terug moesten sturen, omdat onze
studenten geen kaart van Klein-Azië
mochten zien, waarop het land Ar
menië afzonderlijk was aangegeven
nu een Engelschman, wien ik
het gisteren avond op de receptie
bij den Consul vertelde, wist gewoon
niet, wat hij hoorde."
„Ja, dat alles is zeker onpleizierig
genoeg," zeide de Amerikaan, „maar
er is nu toch zeker geen sprake
meer van levend gevild te worden."
„Hoor eens Neave," zei de Pro
fessor kalm, „als je studie maakt
van do geschiedenis der Christenen
in het Oosten, zal je zien, dat pe
riodiek terugkeerende bloedbaden en
eene menigte afschuwelijke moorden
tot het Turksche regeeringsstelsel
behooren. Evenals de Epyptenaren
vroeger, zien nu de Turken een
krachtig, energiek ras in hun midden
opgroeien, en zij hebben Pharao's
plan overgenomen, om te trachten
het volk uit te roeien. Wees daar
maar zeker van dat do formatie
van de Hainidieh cavalerie in 1891,
de formeele aanwerving der Kur-
den op gezag van den Sultan zoo
als zijzelven openlijk bekennen, een
middel is, om ons te verdelgen. Het
was het plan van den Sultan zelf,
en je kunt er op aan, dat wij op
het punt staan, dezelfde gruwelen
te beleven, die vroeger gepleegd
werden."
„Daar komen de heeren Kemalian
en Russell aan," zeide Oliver Neave,
„en als wij nog vóór het vallen van
den avond in Vosdan terug willen
zijn, moeten wij zoo spoedig moge
lijk terugkeeren."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,