HAARLEMSCH Eerste Blad, No. 94 14-4 Twintigste Jaargang van WOENSDAG 23 November 1898. N ieuwsberichten. Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 88. TELEPHOONNUS4MEK TELEPHON18CHE VEKBINDINO met AMSTERDAM. ABONNEMENTSPRIJS ?er drie maandenf —,25. franco p. post —,40. ifsonderlijke 9 nommers 3 centen per stuk Prijs per Advertentie van 1—5 regels f 0.25, elke regel meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte. VERSCHIJNT: Dinsdag? en Vrijdagavond. Advertentiën worden aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst. De Matin vertelt over hetgeen er na het geruchtmakende besluit van het Hof van cassatie, betreffende de mededeeling aan Dreyfus, heeft moeten gebeuren De minister van koloniën, Guillain heeft dadelij k geseind aan den gouverneur van Cayenne. Dat telegam is te één uur afgezonden, langs den onderzeeschen kabel die naar het eiland Saint-Pierre loopt, vervolgens over Halifax en Para maribo naar Cayenne. Gewoonlijk gaan zeven uren heen met het overbrengen van zulk een telegram tusschen Parijs en Cayenne. Het zal dus volgens onze klok acht uur geweest zijn toen de gouverneur van Cayenne het telegram van den minister ontving, maar ginds, tengevolge van het tijdverschil, ongeveer half vier. Daarna zal de gouverneur, Roberdeau, het telegram gezonden hebben aan Deniel, directeur der strafkolonie op de Hes du Salut, en daar diens bureau telefonisch verbonden is met het wacht huis van Dreyfus' bewakers op het Duivelseiland, kan de balling dadelijk daarop het groote nieuws vernomen hebben. De president der Fransche republiek heeft een besluit geteekend, waarbij de Pressensé geschrapt wordt van de lijst van het legioen van eer. Men weet dat de Pressensé zelf dit besluit had uitgelokt, door zijne decoratie terug te zenden na de voorloopige schrapping van Zola. Francis de Pressensé draagt z\jn ontordening nog al gelaten. Ik acht het een groote eer schrijft hij in VAurore in deze groote zaak, met zijn grooten martelaar Dreyfus en zijn grooten held Picquart, ook waardig gekeurd te zijn iets te lijden, hoe gering dan ook. De bewonderenswaardige onafhankelijkheid, waarmede de hoogste rechtbank des lands de zaak ter hand nam en eene oplossing voorbereidt, stemt mjj ver heven 1 Dat de vjjariden des rechts ook mij onder hunne slachtoffers kozen, daar ben ik trotsch op. De gouverneur van Fransch Guyana heeft medegedeeld, dat het bericht om trent de beslissing van het hof van cassatie aan Dreyfus is medegedeeld. Een Parijsch blad beweert, dat met de mailboot naar Cayenne zullen ver trekken mr. Collenot, secretaris van advocaat Demange, en mr. Joseph Hild, secretaris van mr. Labori. Bericht wordt nog, dat Dreyfus zal uitgenoodigd worden tot het indienen van eene memorie bevattende alle op merkingen die hij te zjjner verdediging zal nuttig achten. Maar nu zijn vele stukken aan den veroordeelde onbekend, als voor den dag gekomen na zijne veroordeeling, evenmin als hij iets weet van Henry en Esterhazy of een geheim dossier. Van eene poging om Dreyfus naar Parijs te doen komen kan eerst sprake zijn als het hof zijne aanwezig heid wenschelijk acht. In het begin der volgende week zul len de gedenkschriften van Esterhazy in afleveringen verschijnen. In de voor rede, die reeds nu verschenen is, zet Esterhazy uiteen waarom hij zijn werk uitgeeft; in de eerste plaats om te kunnen leven. Vervolgens is het hun te doen om herstel van eer, aangezien hij beweert, altijd een goed soldaat gebleven te zijn, niettegenstaande hij toestemt vele fouten begaan te hebben. Pas in het laatst van zijn boek zal hij de zaak Dreyfus behandelen. Men ver wacht belangrijke onthullingen, want hij schijnt niet van plan zijne chefs of lastgevers te sparen, doch staatsgeheimen zal hij onbesproken laten. Uit een en ander zou men mogen besluiten dat de militaire eer den Franschen officier niet verbiedt orders op te volgen die tegen alle billijkheids gevoel indruischen, en dat de militaire gehoorzaamheid ook des noodig het be- diijven van misdaden, mits die gecom mandeerd zijn, vordert. Toch gelooven wjj niet, dat heel leger gaarne deze conclusie onderteekenen zou. Aan generaal Mercier is door het hof gevraagd of indertijd geheime stukken in de Raadkamer vertoond zqn, de generaal weigerde te antwoorden, niet tegenstaande de regeering hem ontheven had van de verplichting betreffende het ambtsgeheim. Te Berlijn worden aanstalten gemaakt om den keizer bij zijne terugkomst uit het Oosten feestelijk te ontvangen. Te Hamburg is een advocaat, iemand van gevorderden leeftijd, tot twee jaar tuchthuisstraf veroordeeld wegens ver duistering van borgtochten. Hij wendde krankzinnigheid voor, doch de genees kundigen toonden aan, dat hij volkomen bij zijn verstand was. In een Pruisisch grensplaatsje werd herhaaldelijk 's nachts kool uit den tuin gestolen. De veldwachter kon den dief niet te pakken krijgen en daarom werd de hulp van de marechaussées ingeroe pen. Den derden nacht, dat een gendarme op de loer lag, zag deze een persoon, voorzien van een zak, in den tuin sluipen. Toen de dief bezig was zjjn zak te vullen, overviel hem de gendarme, die tot zijne niet geringe verbazing in den diefden gemeenteveldwachter her kende. Te Neuville, bij Charleroi, is de wedu we Flament overleden, die haar geheele vermogen, dat meer dan een millioen francs bedraagt, heeft vermaakt aan het stedelij k armbestuur van Charleroi, onder voorwaarde, dat eiken dag een halve franc moet worden uitgekeerd aan haar keukenmeid, die daarvoor den hond der overledene moet onderhouden. De Engelschen kunnen deOostersche reis van keizer Wilhelm nog maar niet goed zetten. Een bisschop wenscht er op te wyzen hoeveel kwaad de reis des keizers aan de filantropie heeft gedaan, en de Hertog van "Westminster heeft erop gewezen, dat het moet betreurd worden dat de keizer de gastvrijheid heeft aangenomen van iemand die, als de sultan, door een reeks van misdaden buiten de beschaving staat. Hier worden natuurlijk bedoeld de Armenische gruwelen en verder wan- b.eheer in zijne staten. Maandag avond hebben te Amsterdam weer twee aanrandingen plaats gehad, de eerste aan de Nicolaas Witsenkade op een meisje van 21 jaar, de tweede ongeveer terzelfde plaatse op een meisje van 15 jaar. De toegebrachte wonden waren niet levensgevaarlijk. De dader is, als vroeger, weer ontsnapt, doch het signalement is be- kend. Alle omstandigheden wijzen aan, dat de dader van deze aanslagen dezelfde is als van die in 't vorige jaar gepleegd, HAARLEM, 22 November 1898. In de gehoorzaal van het Bonds- gebouw van den Nederlandschen Pro testantenbond werd Vrijdag avond de spreekbeurt vervuld door Ds. W. Haver kamp van Nijmegen. Spreker had tot onderwerp gekozen Jozef Israels en zijne kunst in betrekking tot het gemoedsleven. De kunst spreekt tot ons door stem, bijtel en penseelIsraëls komt ons door het penseel te gemoet om de wonderspreuken van Jezus voor den geest te stellen en toe te lichten. Heeft men den grooten artist verweten niet te kunnen teekenen, des te meer geeft alles wat hij voortbrengt een karakter beeld, wordt ieder zijner schilderijen een novelle, vertelt ieder doek eene geschiedenis. Met meesterlijken ernst teekent hij groote en hooge waarheden en hoewel hij Jood is heeft het Evan gelie hem gegrepen in de ziel. Israëls leven was eene lijdensgeschie denis, doch dat hij door lijden tot heer lijkheid is gekomen, bewijst het stand punt waarop de artist zich thans bevindt. Lang heeft hij gezocht eer hij er toe gekomen was ons voor te spiegelen het leven der armen, ons de diepte van het lijden te leeren peilen, ons in te wijden in het zieleleven van zijne personen. En de weg was hem niet gemakkelijk gemaakt. In zijn leertijd toch huldigde de kunst scherpe ljjnen, helle kleuren, theatrale poses, onderwerpen niet gegrepen uit het leven. Israëls worstelen, zij het ook, dat zijn ernstig streven, vooral in den beginne, niet werd gewaardeerd en men er aanstoot in vond, heeft hem geleid tot hooge kunst. Steeds trokken hem aan de eenvoudigen, de natuurlijken, de on- vernisten. Waar hij deze op het doek toovert, lezen wij gedachten en aandoe ningen, welke terugleiden, tot. de hoofd gedachte in Israëls werken; Zalig, gij armen 1 Na aldus in algemeene trekken Israëls streven in het licht gesteld te hebben, bracht Spreker de voornaamste werken van den artist in glaedrijke taal onder de aandacht van de toehoorders, na nog opgemerkt te hebben, dat de namen door den schilder aan zijne doeken gegeven aan kortheid en duidelijkheid niet te wenschen overlaten. In „Het Huisgezin" het stille geluk, den gezelligen toon en wij begrijpen, dat die opwijzende kerktoren, daar heel in de verte, zijn invloed deed gelden, hier, waar ieder het goed heeft. „Verkwikking" eene vunzig verblijf, eene oude vrouw die dankbaar is zich te kunnen laven, geen verdriet, geen zorgen, tevreden met haar toestand en wj bewonderen het stil, goddelijk geduld van haar die niet beter weet of het behoort zoo, dat anderen het beter heb ben. Het maakt ons stil, het werkt beschamend. „Frissche Zeelucht", kinderen der ar men, die zich aan het strand vermaken, met een schelp, een tak, een klomp; hunne schatten. Israëls doet ons lezeu in de kinderziel, leert ons: Wordt den kinderen gelijk. Doch Israëls leert ook eerbied te heb ben voor het zieleleven der armen, en welken rijkdom van leven er kan zijn in de ziel van den eenvoudige. Hoe schoon predikt de artist in sOud en verlaten" de leering: Laat U niet drukken door het lot en door „Langs moe ders graf"de smart moge IJ buigen, laat ze U niet breken. Op gelijke wijze behandelde Spreker het doek „Alleen op de Wereld", terwjl „Uit het duisternis naar het licht" be doelt aan te toonen, dat de dood geen scheiding maakt tusschèn God en ons. Steeds doet Israëls een geestelijk leven uitstralen van zijne werken. Wij, besloot Spreker, zullen den diep- gevoelenden artist Israëls steeds dankbaar zijn, wij kennen den strijd des levens, wij weten, dat het lot soms wreed kan zijn, doch 't is den mensch goed den troost des hoogeren levens te gevoelen. Laten wij er voor zorgen, dat ons leven zij een Rembrandtiek werk, uitmun tende door de zielekracht en den zielen adel van Israëls. Het verslag van de Vereeniging Weten en Werken over 1897/98 bevat in hoofdzaak het volgende. De Maandagavond-voordrachten, waar bij twaalf sprekers en één spreekster optraden, werden door een belangstel lende menigte bijgewoond. Opgemerkt wordt dat het jongere geslacht steeds vertegenwoordigd wordt. Het verslag roemt de houding der bezoekers. Van de geldleening werd één aandeel uitgeloot. Het gebouw en de inventaris verkeeren in voldoenden toestand. De beschikbare lokalen worden, voor zoover de Vereeniging die niet zelf noo dig heeft, geregeld verhuurd meestal aan instellingen, die nuttig werken voor den werkmansstand. Zoo heeft het be stuur eene overeenkomst gesloten met de onlangs hier opgerichte Toynbeever- eeniging, die voor jongelieden nuttige cursussen houdt en aan welke het dus, voor zooveel mogelijk, de behulpzame hand meende te moeten reiken. De Bibliotheek is in goeden staat; het gebruik dat van de boeken wordt gemaakt in den winter, is zeer groot. Enkele aankoopen werden gedaan, doch ook van belangstellenden werd door geschenken medewerking ondervonden, zooals van de Heeren Loosjes en den Heer A. v. d. Steur. Het Bestuur houdt zich voor dergelij ke schenkingen aanbevolen. Omtrent de instandhouding der Ver eeniging verkeert het Bestuur in zorg, aangezien het ledental door overlijden en vertrek vermindert en nieuwe inge zetenen, waarschijnlijk door onbekend heid met de Vereeniging, zich weinig opgewekt gevoelen als lid toe treden. Het bestuur zou zich dankbaar gestemd voelen zoo velen zich eene kleine contri butie wilden getroosten om lid te worden eener vereeniging die het goede en het nuttige, het weten en het werken met alle kracht wenscht te verbreiden onder hen, die men gerust tot den ontwikkel den arbeidsstand kan rekenen. De zeer geringe jaarlijksche kosten als lid, die van af f 1.tot/5.— naar verkiezing bedragen en waarvoor kaarten worden afgegeven, waardoor werklieden de voor drachten kunnen bijwonen en de boeken

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 1