DE ROODE BIJL.
Uit hel Engelsch.
8)
„Ridders en heeren" zei ik, „ik
vrees den dood niet, desnoods. Maar
eer gij uw wil ten uitvoer legt, zou
ik u gaarne ter waarschuwing een
geschiedenis vertellen. Hier sta ik,
onder velen. Ik ben 't met je eens,
waar je tegen de tirannie ageert. Maar
doe het toch in Godsnaam als wijze
menschen en niet als rebelsche slaven.
Wat betreft Michaël Texel.
„Noem niet den sterfelijken naam van
mannen die ter plaatse van de Witte
Wolf zijn", graftoonde dezelfde diepe
stem.
Waarom ik een beetje lachte.
„Indien je me zegt, wat ik dan,
behalve in de tale der onsterfelijken
zeggen moet, dan zal ik mijn vriend
zoo noemen. Totdat Michaël Texel,
zeg ik
Met geweld werd ik op de knieën
geworpen.
„Tot je genoegen, heeren," zei ik
zoo koel mogelijk „je kunt met me
doen wat je wilt, maar geef me ten
minste vrijheid tot spreken. Je samen
komsten in de Witte Zwaan zijn de
Roode Bijl bekend, en dus ook aan
Hertog Casimir."
Een dof gegrom ging door de rijen
en steeg in de wijdte van 't vertrek
op. Mijn woorden hadden getroffen.
„Ook heb ik dezen zelfden avond
een van je edelste leden van schrik
zien beven voor de vereeniging,
niet voor hem zelf, versta dat wel
toen Godfried Godfried terloops sprak
over deze meetings, als een welbe
kende zaak Ik behoef voor mijn leven
niet te vreezen. Onder vader's oogen
ben ik in gezelschap van Michaël
Texel van den Iiooden Toren gegaan.
Hij wist de samenkomst. En wél weet
ik, dat als ik te middernacht niet bin
nen de muren van den Rooden Toren
ben de wapenknechten en gerechts
dienaars van den Hertog hier aan je
deur zullen komen kloppen. En ik
vraag jeben je dan bereid om open te
doen
„Onbezonnen sterveling," aldus de
stem weer, „gij vergist u, zoo ge
denkt dat de zonen van den Witten
Wolf bang zijn voor den tiran of zijn
handlangers. Gijzelf zult sterven, zoo
als besloten is. Want niemand mag
lichtvaardiglijk over den Witten Wolf
spreken en blijven leven om zijn
geschiedenis te verhalen!"
„Zoo zij het" gaf ik kalm ten weder
woord, „maar laat mij eerst de ge
schiedenis van Hanz Pulitz vertellen.
Niet voor 't stelen van een gouden
keten, zooals men zegt, werd hij ver
oordeeld. Maar omdat hij had saam
gezworen tegen het leven van den
Hertog en van zijn scherprechter, de
Roode Bijl. Weetje, wat er gebeurde?
Ik zal 't in een paar woorden inede-
deelen.
„Tien sterke mannen hielden Hanz
Pulitz. Tien man konden hem nauwe
lijks over 't binnenplein sleuren naar
den zetel, waarin Hertog Casimir zat.
Ik heb hem zien vonnissen. Was hij
niet van den Witten Wolf? Vermocht
de Witte Wolf hem te redden Heb
ben zijn tanden verscheurd wie hem
veroordeelden Of zijn jullie, de leden
van dat nobele gezelschap, soms diep
in je huis gebleven en je laffe komedie
voortgespeeld, terwijl de arme Hanz,
die jullie trouw bleef tot het einde ging
waarheen?"
Een nijdig fluisteren vulde 't vertrek
en ging over in een gehuil van ver
ontwaardiging.
„Verrader, moordenaar, spion!"
schreeuwden ze.
„Neen," zei ik „bij God, Hugo
Godfried had meer medelijden met den
armen bedrogene dan iemand hier.
Want iif tegenwoordigheid van den
Hertog schreeuwde ik mijn afschuw
tegen de wreedheid uit. Maar omdat
ik nog maar een jongen was, werd
mij door de soldaten met een paar
klappen het zwijgen opgelegd. Toen
zag ik, dat Hanz Pulitz verloren was.
Ik zag hem grijpen door een man
door de Roode Bijl hoog heffen
in de lucht en over de tralies neer-
smakken in de hokken van de ver
scheurende, jankende bloedhonden.
Ik hoorde de gruwgeluiden, die volgden
het gejel van een man die om
zijn leven worstelt te midden van
vijanden. Ik stopte mijn vingersin
de ooren, maar dat helle-gehuil kon
ik niet doen ophouden. Ik sloot mijn
oogen, dichter dan dat jullie ze nu
gesloten hebt, en ik vluchtte, ik weet
niet waarheen, afgrijzen dreef mij
En toch zag ik, en zie ook nu, den
Hertog zitten met gevouwen handen,
als in gebed, en de Roode Bijl onbe
weeglijk staande voor de wapenknech
ten en met de hand wijzende des
Hertogs wraak! Moet ik nu nóg
zeggen waarom ik niet bang ben!"
Was het een wonder, dat zij na
't hooren van deze woorden nog harder
tegen mij schreeuwden.
„Dood aan den verrader bloedi
ge dood zooals die, waarin hij zich
heeft verheugd
„Neen, vrienden," sprak ik, „het
was om den dood van Hanz Pulitz
en anderen, dat ik de banden der
Vrijheid los wilde maken en een eind
aan de tyrannie. Maar alsjeblieft niet
met kinderspel en de afgeworpen
kleeren van tirannen. Wat kun je,
in de Witte Zwaan met mij uitvoe
ren dat het einde van den armen
Hanz Pulitz evenaart van wien
ze been noch haar terugvonden, en
geen spoor van nagel of huid alleen
de gouden keten, van tanden ge
schramd, die hij om zijn middel droeg.
Je moogt hem te avond of morgen
zelf zien, als je bij me in den Rooden
Toren komt!"
Zooals gomakkelijk te begrijpen
was, de Witte Wolf, die eerst woedend
was geweest, werd nu woedend en
angstig te gelijk. Wat een oneindig
gevaarlijker ding was.
„Laat hem onmiddellijk sterven.
Laat den sma lenden lasteraar dade
lijk sterven!" gilden ze weer En
voor de derde maal sprak de grafstem
mijn doem uit.
„Het is wel" riep ik door 't ru
moer, „Het is heel wel. Maar weet,
wat je doet. Morgenochtend zal nie
mand van jelui op zijn bed zijn. En
zij, wier hoofd ter aarde is gevallen
zullen er nog gelukkig aan toe zijn,
want zij ontsnappen ten minste het
lot van den armen Hanz Pulitz."
En op dezen afstand van tijd ver
wondert het mij nu zeer, dat ze me
niet in ernst doodsloegen. Maar dien
avond in de Witte Zwaan heb ik
geleerd, dat wanneer het er op aan
komt, zich te verdedigen, geen halve
maatregelen moeten worden genomen.
En bovendien, de vermomming en
bombast van dat gezelschap van den
Witten Wolf vervulden mij, komende
van den Rooden Toren, met hevige ver
achting.
„Kniel neer" riep de rechter, „leg
je hoofd op 't blok. Het is dikwijls
bevlekt met het bloed van verraders,
maar nog nooit met dat van zoo'n
zwarte als Hugo Godfried!"
En hiermee werd ik voortgeduwd
en gedwongen te knielen. Ik werd
genoodzaakt het blok met mijne beide
handen te grijpen. Dat deed ik, en
betastte het van alle kanten. En toen
heb ik hard-op gelachen, een vreemde,
waanzinnige lach moet 't hun geklon
ken hebben.
Want hun terechtstellinkje-spelen
kon niet hem een angstemotie geven
die opgegroeid was bij den echo van
oordeelen over dood en leven, en
wiens vader tot dagelijksche bezig
heid had het oplossen van de groote
en kleine kwesties daarover. En hun
fraai blok, zoo glad als geschaafd
en gepolitoerd hout, met geen schram,
kon niet bestemd zijn voor Hugo
Godfried, die gespeeld had met de
versleten blokken van wel honderd
executies voor wien iedere kerf
door de Roode Bijl daarin gehakt,
voor Godfried Godfried een tekst was
geweest, die bem sprak van de glo
rie van zijn bedrijf en dat zijner voor
vaderen.
Maar toch gaf 't me een vreemde
gewaarwording, toen het ijskoude
staal op mijn naakte nek was gelegd.
Het brandde als vuur, en voor een
oogenblik wenschte ik er uit te zijn
Maar ook maar voor een oogenblik.
Want een luid gekletter van wapens
buiten en een aldoor donderend beu
ken op de deur stoorde de vergade
ring.
„Open, in naam van den Hertog!"
schreeuwden vele bevelende stemmen
buiten. Ik hoorde het geschuif en ge
loop van vele voeten. De handen die
mij omkneld hielden, lieten los, en
ik was vrij Ik bracht mijn vuisten
aan mijn wenkbrauwen en trachte
mijn blinddoek los te doen. Maar die
was stevig vastgemaakt, en het was
maar heel vaag, dat ik de vergaderzaal
van den Witten Wolf zich zag vul
len met de gewapenden van s' Hertogs
lijfwacht die met de handen in de
zijden lachten om den imitatie-troon
met een wit kleed bedekt, de stuk
ken touw, de bijlen van geschilderd
hout en andere requisieten van het
lafhartig veemgericht.
„Maar, wat hebben we hier?" rie
pen ze, toen ze op me afkwamen,
gebonden en hulpeloos, met den blind
doek half voor mijn oogen.
„Steek hem in de hoogte en laat
ons zien" stelde er een voor. „Ik
geloof niet dat hij een van de ergste
is. Ik wil niet met den armen plan
nenmaker hetzelfde karweitje zien
opknappen als met Hanz Pulitz 1"
„Ha, ha," lachten de anderen, „een
mooie grap; 't is de zoon van onze
Roode Bijl gevangene van den
Witten Wolf, en klaar voor de bijl.
Wij kwamen geen oogenblik te vroeg
knaap. Wat doe je hier?"
„Wel," zei ik, „toevallig heb ik
oneerbiedig gesproken over hun kos
telijke nonsens van den Witten Wolf.
Maar ze durfden me niet aan. Ze
waren nog banger dan een bakvischje
in den donker als er geen man bij is."
Toen zag ik vader aan 't eind van
de zaal. Hij kwam naar me toe in
zijn zwart costuum van gerechtsdie
naar.
„Zoo" zei hij, als iemand, die een
grap kent en hem niet vertellen wil,
„heb je genoeg gehad van onder een
hoedje spelen met het verraad? Ik
wil wedden, dat deze vermomming
van den Witten Wolf je er voor een
tijdlang van genezen heeft."
Ik was op 't punt hem te vertel
len, wat er gebeurd was, maar hij klopte
me op den schouder
„Ik heb het allemaal gehoord, en
je hebt goed gehandeld behalve die
winderigheid over vrijheid en vrijste
den dat, zoo als ik begrijp, de
ergste tyrannie is. Maar, je hebt toch
gesproken, als een Godfried betaamt
en ik twijfel niet, of je zult waar
diglijk de geheimen leeren en de
lasten dragen en de glorie vermeerde
ren van de veertiende Roode Bijl van
den Wolfmark."
IX
Een held draagt water in de
brandende zon.
Wie weet wat het zeggen wil:
negentien jaar, zal begrijpen dat ik
niet weinig verrukt naar huis ging
door al die avonturen en lof. Want
ik had geenszins met oneer eene nieu
we en merkwaardige emotie beleefd,
ja zelfs de mysteriën van den Witten
Wolf ontdekt, zij het dan ook met
meer levensgevaar, dan ik mij op 't
moment-zelf voorstelde. Want, zoo
als ik later vernam, er waren er
onder van krachtiger soort en ern
stiger bedoeling dan Michaël Texel.
Maar in elk geval, ik ging fluitende
terug naar den Rooden ToreD, in een
uiterst genoeglijke stemming.
Helena, deed stil-zedig haar huise
lijke bezigheden toen ik in den
voormiddag van den volgenden dag
in mijn torenkamertje kwam. Zij
kwam niet naar me toe, om gekust
te worden, zooals eiken morgen haar
gewoonte was geweest sinds ik haar,
een verweesd kind, in mijn eigen bed
gedragen had in dien snerpend kouden
winternacht.
„Goeden morgen, kleine speelge
noot" riep ik vroolijk. Want in mijn
hart ruischte een blijde melodie, wijl
het over zich-zelf tevreden was en
met iedereen in liefde wilde zijn en,
zooals verheugde harten plegen te
doen, een somber gelaat niet meer
of minder dan een persoonlijke belee-
diging rekende.
Maar zij antwoordde niet, en scheen
me zelfs niet gezien te hebben.
„Goeden morgen, Helena," zei ik
weer, terwijl ik mijn ontbijt vergat.
Maar nog bleef ze stil, zand gooiend
op den steenen vloer en het met
woede opvegend, haar slanke lichaam
bevallig buigend bij iederen veeg.
Vreemd, zij scheen van denzelfden
leeftijd als ik, toen ik 't te kwaad
had met mijn ellebogen en knieën,
maar daarvan was niets, bij haar te
bespeuren, alles mollige ronding en
gratie
Ik ging naar haar toe om mijn
hand vertrouwelijk op haar schouder
te leggen. Maar zij ontsnapte, net
als een vogeltje, wanneer je er de
hand op leggen wilt. Het schijnt niet
weg te vliegen. Het is alleen niet
daar, waar je hand is.
„Laat dat" zei ze, uit de hoogte.
„Welk recht heb je, me aan teraken,
mijnheer
„Lieveling" antwoordde ik, haar
volgend, en ten hoogste verbaasd,
„omdat ik het altijd gedaan heb, en
je hebt er nooit iets op tegen gehad."
„Toen ik een kind was en jij, als
een kind, van me hield was het iets
anders. Maar nu noch ik een kind
ben, noch jij me liefhebt, zou ik wil
len, dat je ophield met te doen zooals
vroeger."
„Je bent inderdaad geen kind meer,
maar het liefste van alle meisjes. Ik
wil niets doen, wat jij niet graag hebt.
Want zie je, Helena, mijn hart wil
niets dan jou geluk, en wat de tweede
beschuldiging betreft, dat ik je niet
meer liefheb.
„Neen, je hebt me niet meer lief"
viel ze in, „want anders zou je niet
met Michaël Texel meegaan den ge-
heelen nacht, naar de herberg en
erger, je vader en hen die je in
waarheid liefhebben uit den slaap en
in onrust houdende, en hun harten
hier (ze wees op haar zijde) kwetsen,
en dat waarom? Alleen om te drinken
en te zwelgen en je met je trouwe
vrienden naar de kelder te helpen I"
„Mijn lieve schat" zei ik berouwvol.
Mijn kleine speelgenoot stampvoette
van ongeduld.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bij DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.