HAARLEMSCH Eerste Blad. No. 96 Twintigste Jaargang. 144 van WOENSDAG 30 November 1898. Nieuwsberichten. Uitgave van DE ERVEN LOOSJES, Gedempte Oudegracht 88. TELEPHOONNUMMEK TELEPHON1SCHE VERBINDING met AMSTERDAM. ABONNEMENTSPRIJS Per drie maandenf —,25. franco p. post —,40. nommers 3 centen per stuk Afzonderlijke Prijs per Advertentie van 1-5 regels f 0.25, elke regel meer 5 cents, groote letters naar plaatsruimte. VERSCHIJNT: Dinsdag? en Vrijdagavond. Advertentiën, worden, aangenomen tot DINSDAG en VRIJDAG des middags ten 12 ure, die alsdan zoo mogelijk nog worden geplaatst. lweede Kamer In de zitting van Dinsdag is een aanvang gemaakt met de algemeene beraadslaging over de Indiesche begrooting. De eerste Spreker ■was de heer De Waal Malefijt. Hij gaf zijne bezorgdheid te kennen over de toeneming van het Mohammedanisme in Indië, waardoor de invloed van het Panislamisme veld wint. De Reg., vertegenwoordigster eener Christelijke natie, wake daartegen, door geen bede vaarten aan te moedigen en d oor ver breiding van het Christendom. Spreker klaagde over bemoeielijking van Christen zendelingen, en drong aan op eene rege lingder rechtspositie van inlandscheChris- tenen. De heer Pijnacker Hordijk gaf zich af met financieele beschouwingen. Hij stelde in 't licht, dat met vermindering van de Atjeh-uitgaven herstel van het financieel evenwicht mogelijk was, zonder lastenverhooging, mits niet zou worden ingegrepen in de koffie-cultuur. Hoewel hq de dapperheid van het Indiesch leger huldigt, zou zijns inziens de tegenwoordige Atjeh- politiek geen pacilikatie brengen. De heer van Kol wijt den ongunstigen ekonomisehen en financieelen toestand in Indië aan ons bestuur en aan den roekeloozen en doelloozen Atjeh oorlog, op spoedige beëindiging drong hij andermaal aan. Voor Indië zijn energieke hervormingen dringend noodig, aller eerst door vermindering van overtollige uitgaven, door loslating van de wisse lende koffie kuituur en meerdere ontwikkeling van de rijkdommen van den bodem. Akcijnsverhooging keurde Spreker af; beter achtte hij afschaffing van het pachtstelsel rnet bescherming van de koeli's tegen de tabaksplanters op Deli, den vermomden slavenhandel, en tegen de misbruiken en mishande ling van de zijde der ronselaars. Daarom eischt behandeling der Koeli's ook Chineesclie verbetering, evenals verbete ring van het lot der Indo's die hoogere ambten moeten kiijgen en grond ter bebouwing. Als middel tot bezuiniging bepleitte Spreker bestuursdecentralie- zatie met scheiding van de Indiesche en Nederlandsche financiën. De finan cieele en moreele gevolgen van den A'jeh-oorlog besprekend wenscht Spreker een onderzoek daar naar door een enquête kommissie. De miljoenen thans voor oorlog uitgegeven zouden beter besteed worden aan bevordering van Indië's welvaart, en Spreker ontkende stellig, dat de tegenwoordige politiek tot duurzame verbetering zou leiden. Tegenover Atjeb-geweld stelle men liefde, humaniteit en toenadering en men late Java niet langer de lasten van den oorlog dragen, die bij slot van rekening vele bizondere belangen, als die der officieren, der scheepvaart, van stoomvaartmaatschappijen enz. voedt. Den oorlog ondernomen in het belang van het Nederlandsche gezag, betale Neder land zelf, te meer daar de Indiesche middelen onvoldoende zijn. Nederland betale zijn eer met zijn geld, een stelsel, voorgestaan door alle par- tjjen. De heer Bastert kwam op tegen de overdrijving der uitgaven en was voor begrootingen, die allengs plaats maken voor chronische tekorten. De heer De Visser betwistte den heer van Kol, dat wij voeten een onrechtvaardi- genoorlog tegen een dapper en vrjjheidslie vend volk, en dat onze hardnekkige aggressie weinig blijvende resultaten zou hebben opgeleverd. De aktie gaat uit van eene partij de Oolama, van een vrijheids oorlog is geen sprake, daarom drong Spreker krachtig aan, op den thans ingeslagen weg voort te gaan daar een aggresieve partijpolitiek het prestige van Oemar en de Oelang partij niet heeft versterkt Hulde bren gend aan den opperbevelhebber van Atjeh, den Gouverneur-Generaal en den Minister, zeideook Spreker: blijf er. Los lating van Atjeh ware ongeoorloofd en zou ons prestige sterk verzwakken daar om juicht hij 's Ministers krachtigen wil toe, om het einddoel tn bereiken. De heer van Karnebeek ziet geen ander middel tot verzekering van den finan cieelen toestand dan staking van den aanleg van Staats-Spoorwegen en meer dere belasting op groote culturen en uit voerrechten op mijnvoortbrengeslen. De heer Verhey, beamend de hulde aan Ge neraal van Heutsz, konstateerde de vorde ringen der bestaande Atjeh-politiek, merkbaar in de onderwerping van de meeste hoofden. Spreker wenscht de Regeering te steunen in de maatregelen tot konsolidatie van ons gezag, ook door tram-aanleg; maar hij betwijfel de, of aanmerkelijke troepen verminde ring in Atjeh mogelijk is. Daarom ontraadde hij ook inkrimping van de legerformatie.; De heer v.d. Zwaag hield tegenover den heer De Visser vol, dat de Atjeh oorlog is onrechtvaardig en schadelijk en dat de voortzetting van dien oorlog strijdt met Neêrland's eer, omdat het is een vrijheidslievende oorlog. Spreker blijft er tegen gekant en was daarom tegen de begrooting. Woensdag werd het algemeen debat over de Ind. Begr. voortgezet, nadat be paald was, dat Da de Ind Begr. verschil lende wetsontwerpen in de afdeelingen zullen worden onderzocht. Op voorstel van den heer Bastert was met 39 tegen 18 stemmen daarvan uitgezonderd het ontwerp tot verbetering van het Noord zeekanaal. Ook was vastgesteld, dat. den volgenden dag een avondvergadering zou worden gehouden. De Min. van Kol., de sprekers van den vorigen dag beant woordend, verklaarde zich tegen aktief optreden van de Reg. tegen het Moham medanisme. Zij betracht welwillendheid tegenover partikuliere Christelijke zen ding, en wenscht oplossing van het vraagstuk betreffende de rechtspozitie van de inlandscbe Christenen. De Min. erkende de behoefte aan eene decentra- lizatie van het bestuur van onder op. Hij hoopt dat Atjeh zelf de middelen zal opbrengen tot dekking van de oorlogs uitgaven, en achtte reeds met drie bataljons verminderde troepenmacht in Groot Atjeh voldoende voor handhaving van de rust, nu het ergste achter den rug is. Bezuiniging op traktementen ware verkeerd, en de stand der financiën mag verbetering van den ekonomieschen toestand niet tegenhouden. De Min. is tegen eene speciale belasting van hooge kultures; uitvoerrecht op mijn-produkten is in overweging, maar staking van spoorwegaanleg kan hij niet beloven. Intusschen zal van tramaanleg op Lom bok en Zuid-Sumalra worden afgezien. In de richting van ekonomiesche her vormingen, zooals invoering van een postspaarbank, wenscht de Reg. voort te gaan. Javaansche en Chineesche koe lies worden zooveel mogelijk beschermd. Ook de Min. wil lotsverbetering der met Europeanen geljjk gestelde Indo's vooral door bevordering van techniesch onder wijs. Terug komende opdeAtjeh-zaken en dankend voor den lof aan het leger gebracht, huldigde de Minister de ver diensten van den soldaat en staatsman van Heutsz en van den gezaghebbenden Dr. Snouck Hurgronje, dien hij ver verheven acht boven de verdachtma kingen van den heer Van Kol. Hij en de Gouv. Generaal hebben eer van den bevredigenden toestand op Atjeh en van de voorbereiding tot pacifikatie, al blijft waakzaamheid noodig. Maar terug trek king zou aanleiding geven tot een vree- selijk bloedbad. Over vermindering van de legersterkte, misschien mogelijk en financieel gewenscht, overlegt de Reg. met Indië. De heer Pijnacker Hor dijk, die zelf den toestand in oogenschouw heeft genomen, schetst tegenover den heer Van Kol den gunstigen toestand der koelies. De heer van Vlijmen betoog de de noodzakelijkheid tot verhooging van het stoffelijk welzijn der Javaansche landbouwende bevolking. Bij repliek beaamde de heer Van Kol dat een uit voerrecht op de produkten verkeerd is. Hij bleef beweren dat de Atjeh-oorlog verklaard werd omdat deze onzerzijds gezocht werd, en hij gewaagde van een misleidend telegram, dat hier te lande aan vreemde inmenging had doen den ken. Hij achtte het wenschelijk, dat de Kamer een termijn zou stellen van den geldverspillenden oorlog,welks voort zetting ons bestaan bedreigt. De heer van Vlijmen konstateerde nog, dat de Kamer en de Reg. het einde van den Atjeh-oorlog verlangen, en dat de huma ne en beleidvolle tegenwoordige oorlogs voering daartoe kan leiden. Lachwekkend vond de Kamer de opmerking van den heer v. d. Zwaag, dat het zonderling was, dat onze handelingen tot beëindi ging steeds bestaan in vechten. Verdacht making van Dr. Snouck Hurgronje be doelde hij niet. Na wederantwoord van den Minister werd de algemeene beraad slaging gesloten. Op art. 1 werd ver worpen met 62 te en 3 stemmen het am. van den heer v. d. Zwaag tot ver mindering van het traktement van den Gouv. Generaal met f 32.000, als een eerste stap tot radikale bezuiniging op traktement, en welk de voorsteller hand haafde, nadat de heer Ketelaar eene later te behandelen motie had inge diend, uitsprekende de wenschelijkheid tot vaststelling van het traktement voor volgende Gouverneurs-Generaal, op ƒ100,000. Bij de afdeeling Binnenlandseh Bestuur hebben de heeren Van Kol en Pijnacker Hordijk gekritiseerd het voor stel tot reorganizatie van het binnen- land8ch bestuur, vooral wat betreft de onvoldoende regeling van inlandsche ambtenaren. Der Strafkamer wordt in een der bladen, bescheidenlek, maar verstandig, in overweging gegeven bij Koloniën het origineel der brieven op te vragen, door Dreyfus al die jaren aan dat departement gericht voor zjjne vrouw en anderen, als voorloopig het beste middel om zich op de hoogte te stellen omtrent staat van geest en gemoed bij den veroordeelde. Tenzij dan dat men daar de brieven, waarvan aan de familie slechts uittreksejs werden gegeven en die men overigens nooit beantwoordde, mogelijk wel heeft vernietigd. Maar de rechters zullen er wel om denken ook deze bron te raad plegen. Hun onderzoek, is de afspraak, zal zoo volledig mogelijk zijn. Naar Xe Matin vernam zou de gou verneur van Parijs, Generaal Zurlinden, Donderdag eene beslissing nemen in de zaak van Overste Picquart. Het blad achtte het meer dan waarschijnlijk, dat het eene ordonnance de non lieu, ontslaan van verdere rechtsvervolging, zou wezen. Weêr doet zich een gezaghebbende stem omtrent het befaamde „geheime dossiervernemen. Het is die van den Heer Trouillot, in het Ministerie Brisson belast met Koloniën. Het „geheime dos sier", heeft deze verklaard, is eene mys tificatie en bevat geen enkel afdoend bewijs voor Dreyfus' schuld. De stukken, die men verborgen houden wil, zoowel voor de Regeering als voor de Justitie, zijn documents de fantaisiestukken welker valschheid doorzichtig werd sedert Henry's bedrog aan het licht kwam. De Regeering heeft alles, wat van belang was, gezien. Het stuk echter, dat's lands verhoudingen met het buitenland in gevaar zou kunnen brengen, zou een brief zijn van den Russischen militairen attaché te Parijs, waarin Dreyfus ge noemd wordt als de leverancier te zijn van geheime stukken aan Rusland. Dit stuk schijnt weikelijk te bestaan maar Mevrouw Dreyfus is in 't bezit van een lateren brief van dien officier, waarbij hij verklaart misleid te zijn, misschien wel door Esterhazy, Henry of een ander van het complot. Er is weer een nieuwe voorraad brie ven van Esterhazy in beslag genomen, zij bevonden zich in de kluis van eene financieele inrichting waarmede hij zaken deed. Onder die brieven moeten er vijf zijn, betrekking hebbende op Dreyfus en af komstig van verschillende militairen. Zij moeten zeer belangrijk zijn. Men gelooft, dat het maar goed is, dat Ester hazy is uitgeweken voor het hof van cassatie het werk aanvatte, anders was die briefwisseling misschien op de eene of andere wijze onschadelijk gemaakt. Het hof van cassatie heeft kapitein Cuignet gehoord, die Henry's verval- sching ontdekte en aan de raadsheeren daaromtrent ophelderingen verstrekte. Ook hier weêr zag de ondergeschikte dus dadelijk dat, waarvoor de hoofden steeds blind gebleven waren. Aan Mevrouw Dreyfus werd thans door Koloniën verlof gegeven, door bemiddeling van den Gouverneur van Guyana, eene dépêche aan haren echt genoot op het Duivelseiland te zenden. Overste Picquart wordt er op het oogenblik van beschuldigd, dat hij het memorandum of petit bleu aan Esterhazy's adres, geschreven door een lid eener buitenlandsche ambassade, en dat hem het eerst op het spoor bracht van Esterhazy's schuld en Dreyfus onschuld, waarvoor hij dadelijk na die ontdekking verdere bewijzen vond, zelf zou gemaakt hebben. Van verschillende zijden wordt het ongerijmde der beschuldiging aange toond, maar generaal Zurlinden blijft zich aan het schuldig zijn van den majoor met volharding vasthouden. Naar men mededeelt, heeft thans de veel besproken Schwarzkoppen aangevraagd

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1898 | | pagina 1