DE ROODE BIJL. Uit het Engelsch. 21) „Goed" was alles, wat hij zei. Maar dat kleine woordje maakte mij geluk kiger dan vele lofredenen. Ondanks dat alles, waren we wat vrijheid van vertrek aangaat nog niet veel verder dan in 't begin, zooals het mij wilde voorkomen. Want we moeBten de lange bergspleet nog hee- lemaal door, voor we onze paarden op veiliger grond hadden. Terwijl ik zoo nadacht over den slaap van mijn eersten nacht buiten den Rooden Toren, hoorde ik iets dat ik niet begreep, maar, naar me voor kwam, een nieuwe aanval beteekende. Het klonk als schuifelen en trappe len boven ergens. „Helpe ons nu God, Jorian" riep ik als in een plotselinge paniek, „ze komen ons van alle kanten bestoken. Ik hoor ze over 't dak, voor zoover er bij die konijnenholen van een Christendak sprake is. Boris zat kalm met zijn rug tegen den aarden wal en hield zijn pistool naar boven gericht, gereed om te schie ten op wat zich vertoonen zou. Eerst begonnen er harde stukken klei op den grond te vallen. Ik hoorde een van onze mannen zijn lont aansteken en wachtte af, wat volgen zou. Plotseling drong een voet, grooter dan van een sterfelijk wezen, door de aarden zoldering, een wolk steen- stof stoof naar beneden Een groot bloot been met een aanhangsel van flarden van een broek volgde. Yoor het geweer kon afgaan, waar mee Boris wachtte op het meer le vende deel der verschijning, riep een stem „Stop", Ik keek rond, en daar kwam juffrouw Ysolinde uit haar kamer, met een zwaard in de hand. Zrj keek naar de zoldering. „Om God's wil, schiet niet" riep ze, „het is alleen maar mijn arme Lubber Feind. Schande van me, dat ik hem al den tijd vergeten heb." Hierop ging Boris een beetje op zij, en wachtte totdat de verwoester van aarden plafonds zich zou hebben ver toond. Eindelijk verscheen een groot,1 grinnikend gelaat, eerst langzaam en met moeite, maar zoo gauw de ooren door de nauwe opening waren, gluurde het geheele hoofd naar beneden en grijnsde tegen ons. „Lubber Jan" riep juffrouw Ysolin de, „wat doe je hier?" Het hoofd vergenoegde zich met te grijnzen en vroohjk heen en weer te wiegelen. „Spreek" gebood ze, en stampte met haar voetje, „of ik zal je wel krij gen, monster." „Arme Jan kwam van boven, dat is nogal eenvoudig" was zijn antwoord. „Maar niet met paarden, o neen. Maar ik zal den burgemeester gaan halen. Hou jullie de wacht zoolang. De bur gemeester woont in een groot steenen huis ginds in de stad en onderhoudt de boogschutters van den prins". „God help ons" riep Jorian, „het is al over elven, en voor zoover ik ze man voor man ken, zal er geen enke le ter onzer beschikking zijn." „O," riep het hoofd daarboven „dat zeg je> omdat je de mannen kent. Maar ik ken de kracht van 's burge meesters ale. Wacht een half uur, en je zult twintig flinke kerels hebben." Lubber Feind verdween in een wolk van stof en gruis. Hij was weg, en een half uur wach ten was een lange tijd. Maar, in ons geval, was er niets anders aan te doen dan te wachten. Ik smeekte de meis jes weer in haar kamer te gaan, waar kogels en pijlen niet konden door dringen. Na veel overreding slaagde ik hierin. Wij wachtten. Sinds dien nacht heb ik veel gevechten bijgewoond, die niet zoo vermoeiend waren, en toch bloe dige gevechten. Nu en dan gluurde een tronie eventjes door de voordeur en was weer weg, voor iemand er op schieten kon. Yoor iemand er op be dacht was, siste een pijl langs je borst en drilde recht overeind in de klei muur. Het waren gevaarlijke dingen ook, met scherpe stalen punten. Maar aan alle wachten komt een einde, zelfs aan 't wachten op een mooie vrouw, die zich kleedt. Erdberg wist zeker niet wat omtrent den Burgemeester door ons afgesproken was, of gaf er niet veel om. Want juist tegen dat het half uur ten einde kroop, drong een troep gewapende wilde kerels met een helsch lawaai binnen. Op hetzelfde oogenblik werd een raam aan 't eind van de gang geopend en klom een man er door. Ik wachtte hem met de bijl, en die deed mij goeden dienst. Toen de tweede. Die kwam ook, maar niet door 't venster. Hij rende, met 't hoofd vooruit, naar me toe. Goeie morgenEn 't was een dikke vent Wat bloedde hij dat is 't ergste van dikke menschen, ze kunnen niets netjes doen, zelfs niet sterven Een ontliep mij, wegbukkend onder den slag van mijn bijl, maar dat hielp hem niet veel. Want ik bracht hem met den steel zulk een slag op den rug toe, dat ik hem op zijn knieën kreeg. Hij stommelde en viel neer op den drempel van de kamer dei- meisjes. En op mijn eer, juffrouw Ysolinde doorstak hem met de dolk alsof het borduurwerk was. Te laat weende Helena en smeekte haar, haar hand weg te halen. Hij was, zei ze, iemands zoon of beminde. Dat was verduiveld onpractisch. Maar 't was mijn kleine speelgenoot ook. En boven dien geloof ik dat de knak, dien hij van me gekregen had, 't zaakje alleen ook wel zou opgeknapt hebben, zonder de dolk van juffrouw Ysolinde. 't Ging er heet genoeg langs, tus- schen die drie deuren. Maar die bree- de bijl was een gezegende gedachte van Helena geweest, en hielp uitste kend het terrein te behouden. Ik kan wel zeggen dat ik meer dan verheugd was, toen ik 's prinsen boogschutters hoorde komen achter elkaar, over het nauwe bergpad. „Hoera, jongens," riep ik, „gauw te hulp". En toen was alles spoedig gedaan Sommigen wierpen zich over het rif, anderen werden onmiddellijk neerge slagen. XXV Mijn waakd's laatste ooqen blikken. Hartelijk was de begroeting van de mannen, toen zij ons allen gezond en ongedeerd vonden. Zij drukten ons herhaaldelijk de hand. Zij klopten ons op den rug. Zij onderzochten de ge sneuvelden. „Een mooie slag, flink gedaan" riepen zij, als zij ze bekeken, als toe schouwers, die een stuk toejuichen, dat ze volkomen begrijpen. Vooral kreeg ik veel komplimentjes over mijn werk met de bijl. Nooit was zóó iets vertoond in Plassenburg. De kop van het nuchteren kalf werd van alle kanten bekeken en de prachtige slag en het mooie treffen zeer ge roemd. De goeie kerels in den roes door 's Burgemeesters ale, waren buitenge woon vriendelijk. Daar kwam Ysolinde. Nooit heb ik mannen zóó zien ver anderen als toen. De stoutste strijder werd stil en sloop achter zijn buurman De knieën knikten. Jonkvrouw Ysolinde stond voor hen, geheel niet meer het grillige jonge meisje. Zij had zelfs iets vor stelijks. „Gij zult worden beloond voor uw gehoorzaamheid" sprak ze, „de prins zal dien dienst niet vergeten. Neem dat afval weg Zy wees op de lpken op den grond. En de mannen, die zooiets mom pelden van „Ja, uwe Hoogheid", haastten zich te gehoorzamen. „Zei je „Ja, uwe Hoogheid", vroeg ik een hunner, die het bevel over de boogschutters scheen te voeren. „Natuurlyk" was het antwoord, „zoo behoort prinses Ysolinde van Plassenburg te worden aangespro ken". Ik was versuft, het duizelde me. Ysolinde, de dochter van meester Ge rard, het meisje, die myn toekomst voorspeld had uit de inkt, die ik „smart deed ïyden" volgens haar eigen woorden, zg de prinses van Plas senburg. Had ik het maar geweten. Hier was dan nu de oplossing van Jorian en Boris' onbegrypelijke flauwiteit „De prins heeft een gemalin, die dik wijls op reis is Ysolinde, Prinses van Plassenburg, ja, dat was wat anders. En ik had haar een hand gegeven, ik, de zoon van de Roode Bijl ik, de aanstaande erfelyke scherprechter van den Wolfmark. Maar, alles wel be schouwd, had zg mg gezocht en niet ik haar En wat zou de kleine Helena er wel van zeggen Ik brandde van verlangen naar een gelegenheid om het haar te vertellen. Dan zou ze weten, waar ze zich aan te houden had. De boogschutters van den prins kampeerden met ons ter plaatse van het uitgedreven volk. Zij gedroegen zich behooriyk (hoewel dat misschien evenzeer het gevolg was van de on middellijke nabijheid der prinses dan van hun aangeboren wellevendheid) ten opzichte der mannen en vrouwen, die nog overal rondscharrelden. Toen kwam op vlugge vleugelen de dageraad van het oosten. Een prachtige dageraad was het; de zon rees, niet door verhinderende wolken, maar door stroomen vuur van gloei end purper. Wy bevonden ons te midden van een onderworpen volk en voor wy heengingen gebood de prinses den burgemeester om onzen waard en de bewoners der zes daarnaast gelegen woningen naar Plassenburg te zenden. Toen was er een leven van geweld. Vrouwvolk liep te hoop uit de hutten en kuste den poot van het paard dat jonkvrouw Ysolinde droeg. „Genade" schreeuwden zy „genade machtige prinsesHier zyn onze man nen, niet gewond en ongedeerd. Zij zgn den heelen nacht thuis geweest, zg zgn onschuldig zelfs aan de bedoe ling van kwaad aan elke zwarte dood. Ach, prinses, stop ze toch niet in uwe gevangenissen. We zullen ze dan nooit meer zein, en 't is het eenige wat we hebben, wy en onze kinderen. Zg verdienen het brood. „Breng je mannen dan voor me" beval Ysolinde. Waarop de vrouwen een troep grauwe donkere kerels te voorschijn brachten, allen ongewond, behalve een die een gat in zgn hoofd had. Ysolinde riep den burgemeester en zei: „Kom hier, hoofd van een dieven gemeente en vertel me eens of dit inderdaad de echtgenooten dezer vrou wen zgn." De Burgemeester, een fletse man met dikke lippen, bevend en grijs bestoven als alles in Erdberg, kwam vooruit en onderzocht glurend de man nen. „Elke man by zgn vrouw" beval hij kortaf en de vrouwen gingen alle maal bij haar wederhelft staan de mannen beschaamd en de vrouwen angstig en bleek. Enkele sloegen haar armen beschermend om haar man heen, die zij zeer lief schenen te hebben. Over 't algemeen zagen de vrouwen er intelligenter uit dan de mannen, die voor 't meerendeel lompe kerels waren. „Zg zijn alle getrouwe echtgenooten, ten minste, voor zoover men er over kan oordeelen" gaf de burgemeester voorzichtig ten antwoord. „Dan" zei Ysolinde „laat ze den waard gaan zoeken en dien naar Plassenburg zenden, dan kunnen de overigen blyven waar ze zgn. Maar als ze hem niet vinden, dan moeten ze allemaal in zgn plaats komen." De mannen vlogen heen op haar woord, hun gelaat helderde op en ze waren weg, voor men tien kon tellen. Wg bestegen onze paarden, en onder de nederige leiding van den burge meester, die het paard van Ysolinde bg den toom hield, kwamen wg weer op de hoogvlakte. Hier genoten we volop de frissche morgenkoelte, die door de boomen woei. Wg hadden nog nauwelyks het ravijn verlaten of achter ons hoorden wij geraas en geschreeuw zoodat ik me haastte naar mgn wapens te grgpen. Want ik zag ook de boog schutters zich instincktmatig in gereed heid stellen. Maar het waren alleen de bewoners van die zes huisjes naast de herberg, die met onzen waard kwamen aandragen, uit wiens lei-grijs gelaat nu alle kleur geweken was. „Genade, genade, groote vorstin" schreeuwde hij, „ik bid u, oefen niet nu en hier gerechtigheid op mg uit. Pgnig mij niet tot het uiterste. De dood doet alles te niet. En ik beken dat ik voor mijn misdaden den dood verdien. Maar laat mg niet pijnigen, ik ben een oud man en kan het niet verdragen." Ysolinde zag hem aan en in haar emeralden oogen was een diepe glans. „Ik ben noch rechter noch ik denk, dat ze „beul" wilde zeggen, maar zich bg tgds bedacht en ter wille van mg het woord inhield wat ik fgngevoelend en lief van haar vond, op zachter toon ging ze voort: „Welk vonnis wil je dan, dat over je geveld wordt, nu je zelf je schuld bekent „Dat ik mg in den afgrond mag storten" zei de herbergier, wyzend naar een rotspunt in de nabgheid. „Let op, dat het gebeurt" beval de prinses bondig aan Jorian. „Goed" sprak Jorian, salueerend. En kalmpjes wandelde hg mee naar de rotspunt, terwijl hg zgn lont aan stak. Een oogenblik sidderde de man en stond hg besluiteloos. Het lei-grgze gezicht vertrok zich krampachtig, de witte lippen bewogen, de armen hield hg stijf tegen de zyden, als voor een race. Zijn heele lichaam scheen in te krimpen. „Die foltering, de vreeselyke folte ring" schreeuwde hg, en maakte zich los uit den greep der mannen die hem hadden voorgebracht, ny liep naar het einde van de rotspunt, sprong op en verdween in de diepte. Niemand zag hem ooit weer. Maar Jorian boog zich voorover en bespiedde 's mans einde kalm, ja zelfs kritisch. En toen hg zich had overtuigd, dat wat gedaan was, goed was gedaan, kwam hij kalm als altgd naar ons toe. Hg knikte de prinses toe. „Goed, Hoogheid" zei hg alleen. Wordt vervolgd). Gedrukt bg DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1899 | | pagina 6