DE ROODE BIJL.
Uit het Engelsch.
26)
„Ik weet het, ik weet het" riep ik,
„ik ben blind, heelemaal gek. Aan
het hof van den Prins vreesde ik deze
dingen evenmin als toen je veilig en
wel mijn kleine speelgenoot van den
Rooden Toren was. En wat heeft
die Graaf Von Reuss gezegd of ge
daan
„Gedaan heeft hij niets, maar gespro
ken. Taal gesproken, waarvoor ik hem
doorstoken zou hebben, als ik een
dolk had gehad. Ik smeekte hem heen
te gaan, maar hij zij, dat hij zijn plan
volvoeren zou, ten koste van iedere
beul van het Keizerrijk."
„Zoo, zal hij vroeg ik,'met doo-
delijken haat in 't hart. „Ik Hugo
Godfried zal mijn plan volvoeren, al
moest ik er ook mijn vaders Roode
Bijl voor laten halen."
„Neen zeg hem niets" zeijHelena.
„Dan spijt het me, dat ik het je
verteld heb. Misschien bemoeit hij
zich nu wel niet meer met me, en
als hij je weer ontmoet, slaat hij je
misschien neer. Bedenk, dat ik hier
geen enkele vriend heb, Hugo."
„Caspar Von Reuss mij neerslaan.
Een kerel zonder pit of kracht. Ik zal
hem als een rat tusschen mijn handen
heen en weer schudden."
Zoo sprak ik in woede, kwaad op
mijzelf, dat door mijn toedoen mijn
kleine speelgenoot dit verdriet was
aangedaan, én ik besloot, dat noch
Prinsen noch Prinsessen een oogenblik
langer zich tusschen mij en mijne
liefde zouden plaatsen.
Maar er is meer te doen dan te pra
ten om de zware wielen van 't Lot
aan 't draaien te brengen.
XXXI
Ik vind eek secondant.
Ik was van plan dadelijk naar den
Prins te gaan en hem te zeggen dat van
dat oogenblik af aan Helena en ik be
sloten waren te zamen den strijd des
levens te strijden. Maar 't gebeurde
toevallig, dat ik over het terras langs
een boschje kwam, waar de Prins ge
woon was 'szomersavondstemijmeren,
luisterend naar het gezang van vogels
en het geruisch van water. Want
onze Karei had een heel andere smaak
dan Hertog Casimir met zijn kerkhof
wandelingen.
Ik vond op het hoven-terras Von
Reuss, met andere fatterige blauwe
vleermuizen van zijn soort, hijzelf
geen vleermuis inderdaad, maar een
echte vampyr, van 't geslacht van
Casimir, vreeselijk, vol lusten en bloed
dorst.
Toen ik hem zag, mijn vijand
liep ik regelrecht op hem toe.
„Je bent een ellendeling" zei ik.
„Je hebt jonkvrouw Helena beleedigd
de eere dame van de Prinses, het
aangenomen kind van mijn vader.
Haar leed is het mijne. Gij zult mij
voldoening geven."
„Ik vecht niet met de bijl, die kunst
versta ik niet," zei hij zich omkeerend.
„Gij hebt een veel te hoogen dunk, heer
Beul."
Ik verspilde geen woorden meer
aan hem, want ik had hem opgezocht,
niet om beleedigingen met hem te
wisselen, maar om hem te dwingen
een plaats te noemen, waar ik hem
ontmoeten kon, en mijn woede koelen 1
en de tranen wisschen uit de oogen
van mijn kleine speelgenoot.
Von Reuss schoof juist een cubret-
leeren handschoen over zijn hand, die
ik hem van de vingers rukte, en
waarmee ik hem een klap op allebei
zijn wangen gaf.
„Wil je nu vechten, of moetikje
met mijn hand afranselen?"
Toen zag ik denzelfden blik van
zijn oom klaar strak in zijn oogen
staan. Maar hij was niet bevreesd,
deze neef, maar belust op wraak.
„Ellendig paddegebroedsel, nu wil
ik je bloed" riep hjj, zijn degen trek
kend
„Hier kunnen wij niet duelleeren"
zei ik, „onder de vensters van 't
paleis. Maar van avond bij zonsonder
gang of morgenochtend vroeg ben ik
tot uw dienst."
„Van nacht daD. Ieder één secon
dant die alleen maar secondeeren
zullen en niet meestrijden."
Ik stemde hierin toe, en ging heen,
mijn brein scherpende om te bedenken,
wie ik vragen zou mijn secondant te
wezen. Jorian, die officier geworden
was, zou ik er 't liefst voor gehad heb
ben. Maar omdat ik zelf uit de heffe des
volks was, achtte ik het noodzakelijk
iemand van aanzien aan mijn zijde te
hebben, als ik den neef van den Hertog
van den Wolfmark en zijn vriend
ontmoeten moest.
In gedachten verdiept liep ik bijna
den Prins zelf omver. Hij zat onder
een boom, een bundeltje troubadours
liederen lag bij hem. Hij had een
fleseh Rijnwijn in de hand en zag er
uit als een joviale soldaat, maar tevens
PriDs van top tot teen.
„Waarheen, mijnheer de Verliefde",
riep hij en deed of hij zeer verstoord
was over mijn verstrooidheid, „'t hoofd
in de wolken, of bij de dames
Peinzend over galante avontuurtjes
misschien En dan neemt dat maar
evenmin notitie van de Prinsen bij
de gratie Gods, alsof zij er waren
om onder je voet vertrapt te worden."
Ik maakte mijn excuus.
En daarna vertelde ik, dat ik duel
leeren moest en er mee inzat wien
ik zou vragen secondant te zijn.
De Prins zuchtte.
„Mijn jongen" zei hij, „als ik geen
Prins was, zou ik het zoo graag zelf
doen. Maar die ellendige etiquette.
Wat is de reden van 't duel, en
met wien?"
„Wel," zei ik, „ik heb Graaf Von
Reuss een klap in 't gezicht gegeven,
met zijn eigen handschoen, te midden
van zijn vrienden."
't Kan zijn dat ik mij vergiste,
maar ik dacht toen, en denk nog, dat
er een glans van genoegen over 's
Prinsen gelaat kwam.
„En de reden?"
Ik aarzelde, bloosde hevig, in spijt
van mijn groote snorren.
„Een vrouw dus" riep de Prins.
Toen zachter voegde hij er bij„Toch
niet de
Hij wilde zeggen de Prinses, want
hij zweeg op zijn beurt, met een
ernstige uitdrukking op zijn gelaat.
Ik haastte mij dus met mijn ver
klaring.
„Hij beleedigde mijn kleine speel
genoot, Helena, eere-dame van de
Prinses, die als een zuster voor me
is, die met mij onder één dak is groot
gebracht. Haar eer is mijn eer, behalve
door dezen band, omdat wij, zooals
ik Uwe Hoogheid reeds heb gezegd,
elkander liefhebben. Daarom wil ik
strijden met Graaf Von Reuss op leven
en dood."
De Prins floot, een onprinselijk
bedrijf, maar alle molenaarsjongens
floten bij hun werk, en dus de Prins
als hij nadacht.
„Ik zie de zaken dieper in dan
alleen dit feit, wanneer je inderdaad
het meisje liefhebt. Daar zijn nog ande
re dingen om over te denken, dan wraak
op Von Reuss. Weet de Prinses er
van?"
„Vermoeden, misschien; weten kan
zij het niet. Het is nog maar een
half uur, dat ik het zelf weet."
„Zoo" zei hij droomerig, met zijn
hand door zijn baard strijkend, „is
het nog niet verder gegaan. Zou
het niet het beste zijn de ware oor
zaak nog wat te verhelen, zoodat
onze afspraak van kracht blijft Het
is gemakkelijk genoeg een reden voor
de twist te verzinnen."
„Prins" gaf ik ernstig ten antwoord
„die koop tusschen ons heeft de eer
en het geluk van een edel meisje
op het spel gebracht. Dit wil ik u
vragenben ik een goed soldaat en
trouw dienaar geweest van Uwe
Hoogheid
„O, wat dat betreft" sprak de Prins
hartelijk.
„Heb ik ooit belooning daarvoor
gevraagd, of zelfs maar getracht dat
te doen?"
„Neen" zei hij,«maar die heb je toch
verkregen zonder vragen."
Wilt gij mij de eerste gunst toestaan
die ik van u vraag, sinds gij mijn Vorst
en meester werd?"
„Die wil ik toestaan, als het geen
scheiding tusschen ons als vrienden
inheeft. Wat is dat verzoek dan?"
«Geef mij een district om te besturen,
wijs mij een residentie aan, en geef mij
Helena tot vrouw."
Ho, ho, dat zijn drie vragenen onze
afspraak is een. Kies dus."
„Geef me dan Helena tot vrouw"
drong ik.
«Gesproken als een minnaar" zei
de goede Prins. «Je zult haar wat
mij betreft, hebben, hoewel ik aan
mijn recht om haar ten huwelijk te
geven, twijfel. Ik heb er echter een
voorgevoel van dat er nog heel wat
water onder de bruggen zal moeten
stroomen, eer het zoover is. Herinner
je altijd dit, dat ik nooit heel wijs
in 't huwen ben geweest, noch in het
ten huwelijk geven."
Hij lachte een droge, sarcastische
lach. „Ik begrijp niet, dat de Prinses
in haar kristal en inkt dit niet voorzien
heeft. Maar er zal wat heerschen als
ze het verneemt. Ik denk dat ik
maar wat op de jacht ga met mjjn
vriend den Markgraaf."
Hij dacht een oogenblik na.
„En nu de kwestie van een secon
dant" ging de Prins voort. „Hij moet
zeker ook kampen?"
«Neen", zei ik, «alleen secondee
ren."
Wat zou je dan zeggen van den
ouden Dessauer? In mijn tijd was
hij een uitstekend ridder, en ridderlijk
tot in de toppen van zijn nagels. En
daarbij houdt hij van je."
De Prins stond op met al de moeite
van een zwaarlijvig man, wiens eeni-
ge lichaamsbeweging paardrijden is.
Hij riep een page. „Ga den heer
Opper-Staatsraad uit mijn naam ver
zoeken oogenblikkelijk hier te komen",
beval hij.
Eerst geraakte de Prins met hem
in gesprek over zijn voorouders, en
maakte de opmerking: „De linie van
Dietrich is uitgestorven."
«Dat zegt Hertog Casimir, die hoopt
uw opvolger te zijn. Maar ik heb daar
zoo mijn eigen meenig over. Er is meer
in de documenten van uw bibliotheek
dan tot nog toe het licht heeft ge
zien."
Plotseling dacht de Prins weer aan
mij.
«Maar, S, propos, Dessauer, over
voorvaderen en opvolgers kunnen wij
nog zoo dikwijls spreken. Ik en Hugo
Godfried verzoeken je beleefd je oude
rol weer eens te spelen. Deze jonge
man heeft een zaakje te vereffenen
met Hertog Casimir's neef, terwille
van een paar mooie oogen. Wij moeten
hem dus een man van aanzien mee
geven als secondant".
„Ik ben te oud en te stijf' zei
Dessauer, terwijl hij treurig het hoofd
schudde, maar tevens jeukte zijn hand
aan de kant van zijn zwaard, „laat
hem een van die jonge, wakkere
kerels nemen, die het zaakje gaarne
zullen opknappen."
„Het is alleen om te secondeeren,
de secondanten zullen niet deulleeren.
Dat heeft de Graaf uitdrukkelijk ge-
wenscht" zei de Prins. „Ga met den
jongen mee, Dessauer!"
„Geen duel ook tusschen de secon
danten" riep Dessauer verbaasd. „Nu
dan zal ik meegaan, en er op toezien,
dat het eerlijk toegaat bij deze Wolven
van de Mark."
„O, wat dat betreft, hij is volstrekt
niet minder wolf dan de grootste onder
hen" lachte de Prins.
XXXII
de wolven van de Mark.
Met klokslag zevenen, op een
mooien avond, zoo schoon als ooit
de ziel van een zondig mensch met
een tikje schoonheidsgevoel treft, ging
ik uit op een ontmoeting met den
neef van Hertog Casimir.
De oude man, die mijn secondant
zou wezen, was gekleed in een be
hoorlijke uitrusting voor zulk onder
nemen. Hij lachte droogjes, toen ik
hem feleciteerde met zijn jeugdig-er-
uit-zien. Heel ondankbaar!
Toen wij het paleis verlieten keek
ik om mij heen en wuifde in stilte
een kuB naar dat hooge venster,
waarachter zij was, voor wier zaak
ik mijn leven ging wagen.
Dessauer en ik liepen vlug voort
door de lanen die naar de plek van
afspraak leidden, wij staken een rivier
over in een platte boot en vonden
onze vijanden reeds ter plaatse, die
niet weinig verwonderd waren toen
ze zagen, wie mijn secondant was.
Ik stelde voor: De Opper-Staats
raad Leopold Yon Dessauer."
Graaf Yon Reuss riep: „Zijne Ex-
celentie FriedricH, Graaf van Can-
stadt, Erfelijk Schenker van den
Wolfmark."
Graaf Cannstadt was een jongmensch,
die diep in speelschulden zat, aan
Hertog Casimir ook gelden was ver
schuldigd en daarom, een toevlucht
zocht bij den edelmoedigen Prins
Karei, die hij verleende aan alle bal
lingen, zoolang ze geen misdadigers
waren.
De secondanten bogen diep voor
elkaar, toen voor hun wederzijdsche
principalen, Vervolgens werden,
naar oud gebruik de degens der
strijdende partijen door middel der
secondanten verwisseld, zoodat elk
streed met het wapen van den ander.
Toen werd den afstand bepaalc en
het sein tot den aanvang gegeven.
Ik was volstrekt niet bevreesd
voor mijn tegenstander, want hoewel
hij vrij bedreven was in 't hanteeren
van de wapenen, had hij weinig er
varing.
In 't eerst maakte ik 't mij niet
moeilijk. Ik stelde mij tevreden Von
Reuss een beetje bezig te houden.
Maar op zijn gelaat zag ik een dui-
velschen trek van zelfvertrouwen, die
mij in hem verwonderde, en zijn
onervarenheid in aanmerking nemen
de streed hij met een zekerheid, die
buitengewoon was.
Eindelijk kon ik een juisten stoot
doen het was niet mijn bedoeling
hem neer steken doch hoe groot
was mijn verwondering toen ik als in
een steenen muur scheen te steken, en
het geluid van staal op staal hoorde.
„Verraad" schreeuwden Von Des
sauer en ik te gelijkertijd „jullie zijt
beiden schavuiten. Hij draagt een
ijzeren pantser."
En de oude man liep op hem toe
met ontbloot zwaard, een en al veront
waardiging.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.