DE ROODE BIJL.
P
Uit het Engelsch.
3C)
XL VII
De Roode Bijl sterft staande.
Hoe ik de trappen afstommelde
en buiten het huis bij de Witte Poort
kwam, weet ik niet. Ik herinner me
alleen maar, dat ik aan de poort van
Bisschop Peters paleis kwam en aan
de bel trok, die spookachtig weer
galmde door de gang.
„Ga weg, nachtbraker" riep een
stem. „Waarom kon je hier op zoo
ongeschikt uur, verstorend de gewijde
stilte van dit huis?"
„Er was een allesbehalve heilige
stilte in de keuken de vorige nacht,
Yarkenspeter," zei ik, want bij 't
hooren van die welbekende stem
kwam mijn lust tot schertsen weer
boven.
Intinctmatig bedekte ik zooveel
van mijn gelaat als ik kon, met de
punt van mijn mantel, want ik had
het gewassen voor ik naar Ysolinde
ging-
„Je hebt te veel Rijnsche achter
je kiezen geslagen, ouwe jongen" zei
ik, Peter op den schouder kloppend,
en voor hem uitgaand, zoodat hij me
niet kon zien.
Hij bracht me naar mijn kamer
en liet me daar over aan de over
peinzingen van een slapeloozen nacht.
De volgenden dag was er een van
groote kalmte voor Thorn. Een on
verkwikkelijke drukte hing zwaar
over de stad. Mannen staken een
oogenblik hun hoofd buiten de deur
en gingen dan weer naar binnen.
Er broedde iets; er werden plannen
beraamd. Eens begaf ik mij naar
den Rooden Toren, om te zien, of
ik nieuws van vader te weten kon
komen. Maar de deur van den Rooden
Toren bleef gesloten en er kwam
niemand open doen op mijn herhaald
kloppen, en onvoldaan moest ik dus
terugkeeren. Heel dikwijls ging ik
naar de Witte Poort om uit te kijken
naar de troepen van Plassenburg.
De dag verging op voeten, die kropen
als die van een schildpadtraag
sleepten met looden tred de minuten
voort. Maar ten laatste kwam toch
de avond. En daarmee een klop aan
's Bisschops deur en een onderbreking
van mijn lang onderhoud met Des-
sauer.
Een boodschapper van het kasteel.
„Den zeer geleerden doctor en zijn
knecht zendt Godfried Godfried zijn
groeten. Hij ligt op zijn uiterst en
zou ze gaarne spreken."
Dat was mijn vaders brief. Ik was
er niet over verbaasd. Er was weinig
wonderlijks in det feit, behalve dat
het zoo natuurlijk scheen. Dessauer
stond vlug op.
„Ik ga met je mee" zei hij,„ dat
zal veiliger zijn. Ik kan tenminste de
de deur dicht houden, terwijl jij met
je vader spreekt.
Zonder een woord verder, volgden
wij den boodschapper door de lange,
slecht geplaveide straat. Hier en daar
hoorden wij het volk praten in de
duisternis hunner huizen, of bij het
zachte gevlam van hun haarden. Want
er brandden maar weinig kaarsen in
Thom dien nacht. En ik dacht er
over hoe ver van ons de mannen
van Plassenburg nu zouden kampee
ren en rilde bij de gedachte, dat een
spion Hertog Otto eens mocht waar
schuwen voor den spion in zijn stad
eu voor de nadering van zijn vijand.
Maar alles was stil bij den Rooden
Toren. Wij gingen zonder moeilijk
heden door. Toen ik de trappen op
ging hoorde ik de sleutel achter ons
omdraaien. Wij waren dus verwacht.
De poort van den Rooden Toren was
voor ons opengehouden.
Wij klommen naar boven naar
vader'8 kamer; ik opende de deur
en trad binnen.
„De zeer geleerde Docter Schmidt
kondigde ik aaner mocht eens een
vreemdeling in het vertrek zijn. En
inderdaad, mijn voorzorg was noodig
genoeg. Want van het hoofdeneinde
van mijns vaders bed dook Pater
Laurence op uit de duisteruis, trok
zijn mantel stijf om zich heen en
stapte de deur uit zonder ons een
van beiden een groet te verwaardigen.
Ik posteerde mij bij de deur, tot ik
hem goed en wel de trappen had
hooren afgaan, toen Dessauer mij
afloste, opdat ik bij mijn vader zou
kunnen komen.
Ik zag dat een groote verandering
met hem had plaats gegrepen, hij
lag„ op zijn uiterste" zooals hij terecht
geschreven had. Het doodelijk bleek
lag over zijn gelaat, zijn oogen ston
den wild, zijn ademhaling was zwaar
en onregelmatig. Het vuur wierp
een flikkerend licht over zijn gelaat
en op de omtrekken van zijn figuur,
waarover zijn scharlaken mantel ge
spreid was. Een tipje er van was
opgelicht, en ik zag iets, wat mij
een koude rilling deed krijgen.
Vader droeg het kleed, dat hij
alleen droeg, wanneer een arme ziel
sterven ging.
In het eerst bemerkte Godfried
niets, maar lag naar het plafond te
kijken, iets mompelend, dat ik niet
kon verstaan.
„Vader" zei ik ten laatste, mij
teeder over hem buigend,, ik ben
u komen opzoeken."
Hij keerde zich tot mij, als ware
hij plotseling berouwvol teruggeroe
pen uit verre oorden. Zooiets had ik
al bij veel stervenden gezien. Hij
keek naar me, een vreemd begrijpen
langzaam lichtend in zijn oogen.
„Hugo" zei hij „ben je dan einde
lijk gekomenDe kleine speelgenoot
is ook thuis. Wij zullen het met ons
drietjes prettig hebben in den Rooden
Toren. Wij zijn in langen tijd niet
bij elkaar geweest. Heere Jezus, wat
ben ik lang alleen geweest! Hugo,
waarom heb je me zoolang alleen
gelaten. Ik berisp je niet. mijn zoon.
Je hebt natuurlijk fouten gemaakt,
je bent een groot man in Plassen
burg geworden, zooals mij gezegd is.
En de kleine meid is een eeredame
en heel lief om te zien. Maar nu
zijn jelui allebei als vogeltjes naar 't
oude nest gekomen
„Ja, vader!" zei ik „wij zijn alle
bei naar u toe gekomen, mijn kleine
speelgenoot en ik. En nu zult u ons
uw zegen geven."
„De kleine speelgenoot, zeg liever
de kleine Prinses" riep hij verheugd
als iemand die goed nieuws brengt.
Hij wees naar een stoel, waarop een
peluw achteloos was neergegooid.
„Kleine meid" zei hij, er naar ziende,
alsof het Helena was, „ik ben blij,
dat je bent terug gekomen om met
mijn jongen te trouwen. Dat was
juist iets voor je. Ik heb het altijd
gehoopt. Maar ik had nooit verwacht
mijn kinderen zóó gelukkig te zien
Maar ik heb altijd geweten, dat jij
en Hugo voor elkander geschapen
waart. Je bent aan je uitzet bezig,
kleine, en dat is natuurlijk. Ik her
inner me, dat mjjn verloofde ook goed
naaide zoo blank en wit."
Hij hield even op, en toen plot
seling met een andere uitdrukking
op zijn gelaat, riep hij angstig, on
afgebroken naar de stoel kijkend
i Maar kleine meid, mijn lieve
Helena, wat is dat, lieveling? Waarom
naai je een doodhemd? Zulke droeve
dingen behooren niet bij een bruid.
Een doodhemd en er is bloed op.
Doe het weg, doe het weg, ik bid
het je."
De roode vlammen van het vuur
vlamden plotseling op en dansten scha
duwen op zijn gelaat.
„Ga liggen en rust wat, vader"
zei ik zacht, i>de kleine speelgenoot
is niet hier. Ik Hugo, uw zoon, ben
alleen bij u."
„Hugo" zei hij, dadelijk gerust
gesteld, „mijn goede, brave jongen!
Je zult goed voor de kleine Prinses
zijn. Ze heeft je lief. Geen man in
heel Thorn wordt zoo bemind. Velen
hebben een goed oog op haar, behalve
Otto. O, maar ik hteb hem uit het
venster gegooid. Ik heb een Hertog
uit het venster gegooid. Ha, ha, dat
was de mooiste grap."
Hij lachte bij tusschenpoozen. Ik,
Godfried Godfried, heb een regeerend
vorst uit het venster gegooid. Wat
lachte Casimir't geval beviel hem
wel. En de kleine meid, herinner je
haar, Hugo? Hoe ze mij, mij den
Rooden Bijl, wou leeren dansen op
dien eersten nacht, en hoe ze de
roode bijl sleepte Zij zal een geluk
kige toekomst hebben; gezegend en
ver van deze duistere, vervloekte
plaats, de Wolfsberg. Ik ben blij, dat
ze niet hier is om me te zien ster
ven. Dat is een gezicht voor man
nen, niet voor jonge, mooie meisjes."
„St, vader", zei ik „gij zult niet ster
ven. Gij zult blijven leven, een man on-
Want dat zegje aan stervenden,
der mannen. En zij lachen om onze
kinderlijke onnoozelheid, als gij en ik
eenmaal zullen lachen om die van
anderen.
„Neen Hugo, met mij loopt het af.
Vannacht loopt alles af. De deur die
ik zoo vaak geopend heb, wordt nu
voor mij geopend God zij een armen
zondaar genadig. Eer de morgen daagt
moet de scherprechter van den hetog
voor het Gerecht verschijnen, waar
van men niet in hooger beroep kan
gaan."
Hij wierp zijn mantel van zich af,
roepende „Geef mij een hand, Ilugo."
Godfried Godfried wankelde op zijn
beenen.
j Staande wil ik sterven" zei hij,
onzeker om zich heen ziende. Hij
wees naar de muren van het toren
kamertje. Het vuur flikkerde laag.
Naast het bed stond de roode bijl,
met zijn schijnend scherp. Over 't
blok lag het masker, dat hij nooit
meer zou opheffen, vervullende de
plichten van zijn ambt.
„Zie je ze, Hugo" riep hij, zwaar
op mijn schouder leunend en met zijn
vinger wijzend „ze staren me aan,
gaan me voorbij en bespotten me.
Hoor je ze lachen? Die afgrijselijke
met zijn hoofd onder den arm Lachen,
alsof er geen god wasMaar ik ben
niet bang. Heeft God zelf geen Rechter,
dat Hij mij straffen zou, omdat ik
mijn plicht héb gedaan. Ik ben mijn
heele leven lang genadig en medelij
dend geweest. Ga weg, terg me niet,
onmenschelijke vormen. Want ik ben
genadig voor je geweest, ik heb geen
tweemaal geslagen. Ik wil staande
sterven. De duivel zal mij niet be
angstigen neen, en geen van zijn
engelen
Met moeite reikte hij me de bijl.
„God, God" riep hij met groote
stem, „ik zie mijn Rechter van aan
gezicht tot aangezicht. Maar ik ben
niet bang. Staande wil ik sterven."
En juist zoo als ik het vertel, stierf
Godfried Godfried, een sterk man,
staande en niet bang. En mijn armen
vingen hem op, toen hij ontzield
neerviel.
XL VIII
Het voorstel.
hem met het kleed van zijn ambt, de
bijl en het blok naast zijn sponde
zettend.
vDeze hand zal de roode bijl niet
meer zwaaien" zei Dessauer, „laat
ons nu trachten dat de hand die dit
neergelegde werk zal opvatten haar
niet het eerst scherpe voor wier zaak
wij hier zijn."
Bij ons intreden in den Rooden
Toren had achter ons een sleutel in
het slot geknarst, en het bleek ons
toen wij vertrekken wilden, dat wij
gevangen waren als een vink in de
knip. De deur was gesloten en op
ons roepen gaf geen sterveling ant
woord.
Wij begaven ons naar Heiena's
kamer. Om kalm daar af te wachten
wat het lot ons weer brengen zou.
Lang duurde het niet die onzeker
heid van onuitspreekbaar wachten.
De deur werd opengeknerpt, voe
ten stommelden op de trap en als
intuite traden binnen de kamer van
mijn kleine speelgenootHertog
Otto, Michaël Texel, Meester Gerard
van Sturm en een groot gevolg van
ruiters van de zwarte Bende.
Demonisch, als hij er moet hebben
uitgezien op den nacht waar vader
van sprak, keek Otto Von Reus mij
aan.
„Hugo Godfried", zei hij, „zooals
niet aan mijn aandacht ontgaat, zoo
is het mij ook niet verborgen geble
ven dat gij en den Opperstaatsraad
alhier gekomen zijt om als spionnen
dienst te doen voor uwen meester
Karei van Plassenburg. Wij hebben
dus het recht Meester Gerard kan
als kundig rechtsgeleerde dit beves
tigen u op deze plaats als hoog
verrader te doen dooden."
Meester Von Sturm hief even het
perkament strakke gelaat op en knikte
goedkeurend.
„Als blijk van onze goedwillendheid
en vergevensgezindheid jegens u, dien
wij alle reden hebben onzen bitteren
vijand te noemen, doen wij u echter
het navolgende voorstel.
Zooals gij weet zal morgen gericht
gehouden worden over Helena, ge
naamd Godfried, beschuldigd van
hekserij. Zoowaar het in ons voorne
men licht Michael Texel tot Opper-
beul van onzen Mark te benoemen,
zoowaar zal aan Helena het dood
vonnis worden voltrokken.
En gij, Hugo Godfried, gij zult
haar niet terug zien, voor zij op het
schavot haar loon van de Roode
Bijl ontvangt. Dan zult gij gebonden
en bewaakt, haar dood aanschouwen
en geen woord zult gij kunnen spreken
tot haar, geen enkel afscheidswoord."
Gerard von Sturm en Michael Texel
zagen me scherp aan, want ook zij
kenden mijn liefde voor mijn Kleine
Speelgenoot."
Na even te hebben laten uitwerken
de emotie van zijn woorden in een
stilte die hoorbaar was, vervolgde de
Hertog.
„Maar een kans hebt gij haar te
zien en te spreken. Gij moogt zelf
haar aan gaan kondigen den dood door
uw hand. Gij zijt de zoon van de
Roode Bijl, welnu, wie anders dan
gij hebt het recht na den dood van
Godfried Godfried met den bijl, dien
zijn handen niet meer zwaaien zullen,
recht te doen dan gij? Nu staat de
weg voor u open, dit zelf uw Kleine
Speelgenoot te gaan zeggen. Doet
gij dit, dan neemt gij ook de gevolgen
op u.
En hiermede verdween Otto Von
Reuss en allen, die hem hadden ver
gezeld.
Wordt vervolgd).
Op mijn geroep kwam Dessauer
vlug naar me toe en samen legden
wij den Rooden Bijl op bed en bedekten
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.