GABRIELLE.
ROMAN
VAN
J. J. DAVID-
10)
„Ik ga naar de heilige Moeder Gods
van Bistritz" zei ze eerbiedig een
kruis slaand. „Ik heb een gelofte ge
daan, en ga te voet heen en terug,
en niet met de processie meer. Daar
om, en omdat ik mijn tijd wilde uit
dienen ben ik zoo lang gebleven.
Want ik heb het alleen aan de Hei
lige Moeder te danken, die een won
der aan mij gedaan heeft, dat ik voor
ellende en een groot ongeluk bewaard
gebleven ben."
Salome ging zitten. „Pak een stoel
en vertel mij eens hoe je dat bedoelt,
Mogelijk kan ik je goeden raad geven
of iets voor je doen. En ik doe het
ook. Je weet, ik beloof niets dat ik
niet na kom."
Zeldzame goedheid treft diep. Marie
stond beteuterd over zooveel belang
stelling van de zijde barer gebiedster,
die nu meende de oplossing van het
raadsel te zullen vinden. Zij stotterde:
„Als de vrouw 't wil" en ging op
de uiterste punt van haar stoel zit
ten; de ruwe, roode handen vouwde
zij op de tafel te zamen en vertelde
toen hoe Frans Rüttemann haar bijna
haar eer ontnomen had. Breedspra
kig en met herhalingen vertelde zij
hoe zij den slechten kerel had leeren
kennen en hoe hij haar altijd opge
wacht had en met smeeken en be
loften haar vervolgd, tot zij 't niet
meer uit kon houden en hem beloofd
had 's nachts in den achtertuin te
komen. Maar toen ging een koe kalven
en kon zij niet weg, en dat was een
wonder geweest. Den dag daarop had
zij Frans niet gezien, maar wel had
zij een arme vrouw met een kindje,
dat van Rüttemann was, aangetrof
fen die naar hem op weg was, om
hem te smeeken toch iets voor haar
of 't kindje te doen. Maar hij had
gelachen en geantwoord, dat hij zelf
niets had en wel heel rijk diende te
zijn om allen tevreden te stellen, die
met dergelijke aanspraken kwamen.
„Dat heeft ze me verteld, hoe slecht
hij is en toen was hij nog gemeen
genoeg om mij niet met rust te laten,
terwijl hij toch wist dat Kati mij
alles verteld had. En nu zal de vrouw
zelf wel begrijpen, dat ik niet meer
hier in de streek blijven wil, waar
ik me schamen moet voor hem en
voor mezelf, dat ik zoo dom geweest
ben. En nu was mijn beleefd verzoek
om mij morgen heen te laten gaan."
Geen spier van Salome's gelaat
vertrok, terwijl Marie dit telkens
blozende, vertelde. Geen gebaar ver
ried ongeduldalleen sidderde de
sleutelbos in haar hand. „En kan je
me ook nog zeggen, wanneer dat
geweest is, toen je bij hem zoudt
gekomen zijn?"
„In denzelfden nacht dat Gabri is
heengegaan. En daarom ook, ga ik
weg, omdat ik niet meer kan wennen
zonder haar."
Zij stond op en Salome ook en
ging naar de secretaire. Het loon,
dat Marie nog te goed had, telde zij
haar uit op de tafel. Toen sprak zij
„Ga dan maar, als je niet blijven
kunt. Het is ook beter; maar voor
Frans behoef je je niet te schamen,
en die zal je niets doen. Dat kan
geen man als een meisje niet wil."
Zij was nu alleen, en de stormen
in haar binnenste beletten haar adem
te halen, en beklemden haar de borst.
Dat was iets een lichtstraal, die
nog niet het donker geheel verdreef
Maar de weg was haar aangewezen,
en nu kwam het er op aan uit te
denken waarheen die voeren zou....
Rupert had Gabrielle over den hof
zien loopen. Waar kon zij toen anders
vandaan gekomen zijn dan van den
kant van den achtertuin? Daar had
Marie moeten zijn, en was Frans
zeker geweest. Wat kon haar pleeg
kind daarheen gevoerd hebben? Dat
wist ze niet, maar dat zij op dien
tijd haar kamer was uitgegaan en in
't geheim zulke plaatsen opzocht, was
genoeg. Wat kon daar gebeurd zijn
Een nieuwe vraag; maar iets moest
het zijn, anders was ze niet wegge-
loopen, anders had ze toch als ze
uit angst gevlucht was in haar
eersten brief wel geklaagd over mis
handeling die haar was aangedaan.
Frans was weer in 't spel geweest;
een woedende haat tegen den man,
die toch altijd de strenge vrouw een
gruwel was geweest, kwam in haar
op, met schaamte in 't diepst harer
ziel over Gabrielle. „Zijn maat is
volgemeten, en het is tijd dat de
beker des toorns overvloeit" besloot
ze. „Want gij zult geen echtbreker
in uw midden gedoogen, zegt de Heer".
En het kon haar niet schelen, of
zij met haar toorn nog een ander
dan Frans trof. Over Johan moest
ze heen, wilde ze hem te lijf, dat wist
ze, en ze was er toe bereid. Johan
had zij altijd een fatsoenlijk mensch
gevonden, en ze had medelijden met
hem, terwijl zij middelen overwoog, die
hem ten gronde moesten richten. Maar
aan haar plannen deden die mildere
gevoelens niets af; zijn goedheid die
slechts bestaan had in dulden en ver
dragen sprak hem niet vrij van me
deplichtigheid en, was Frans hem
een blok aan 't been, dan zou hij dit
altoos blijven.
Zy stak licht aan, nam een stuk
papier en ging zitten rekenen Cijfer
na cijfer schreef zij onder elkaar
elk beteekende wateen goede hypo
theek, een bedrag op een spaarbank
of de waarde van papieren, die boven
allen twijfel solide waren. Toen telde
zij haar goud en zilver nahet was
veel, wat daar zoo renteloos lag, en
daar liet liggen, omdat zij zoo gaorne
rammelde met de schijven. Een dikke
streep trok zij toen onder haar ge
tallen en telde op. Het was vol
doende
En toen als wilde zich sterken in
haar voornemen, ging zy naar Gabi's
kamer. Haar vondst breidde zich daar
voor haar nit: dat speelgoed gold
haar als een bewijs van onuitroeibare
lichtzinnigheid en achterhoudendheid.
Maar de viooltjes troffen haar in de
ziel; het laatste bundeltje lag bij 't
vierde hoofdstuk van Mattheus, waar
ze deze woorden las: „De mensch
zal van brood alleen niet leven, maar
van elk woord dat uit den mond
Gods gaat." Zij herlas de plaats vele
malen en voelde vaag de beteekenis
der woorden. Uit haar haat groeide
iets als liefde; twee gevoelens die
niet te scheiden zijn. En de verwelkte
bloemen vertelden haar van een jeugd
die niet had genoten, van een lente
die voor haar kind zoo noemde
ze Gabrielle voortaan droevig en
vreugdeloos was voorbijgegaan.
Het hoofd zonk haar op de borst,
en in haar hart sprak een stem, die
zij te voren nooit gehoord had. Maar
zij herstelde zich weer en zoo merkte
Rupert niets van hetgeen in haar
was omgegaan. Bij de eerste welbe
kende schreden stopte zij werktui
gelijk het speelgoed onder haar schort
en sloeg een blad van den Bijbel
om Strak en onbewogen zag zy hem
in 't gelaat en sprak, met haar diepe,
gebiedende stem„Johan Rüttemann
zal wel geld noodig hebben. Als hij
weer bij je komt, dan kun je hem
zooveel geven als hij hebben wil."
„Wat?" vroeg hij verbaasd.„Het is
mijn geld, en je kunt het hem geven.
En als hij niet komt, breng het hem
dan maar." „Wat?" riep hij nog
meer verbluft. „Hij heeft Hanne
willen koopen, als hij er bij blijft, kun
je hem haar op crediet laten." „Wat 1"
riep hij, „je mooiste koe?" „Dat
weet ik. Maar ik wil het ik". Zij
richtte zich hoog op. En met een
lachje, dat hem heelemaal niet aan
lachte Frans listig. „Zou je dan waar
achtig denken dat ik zooveel schul
dig ben als Johan heeft moeten be
talen? Zoo heb ik aardig wat bij
elkaar gekregen, en voor Johan komt
het er niet op aan, die was toch niet
te helpen. En nu vaarwel." Hij
stak zijn ouden schoolmakker de
hand toe. Maar die voelde een hevi-
gen afkeer en deed alsof hij 't niet
stond, voegde ze er bij„Die koe
moet hem zijn hof leegvreten, begrijp zag, en Frans was per slot" van re-
je, Rupert?"..,. kening niet zooveel aan de achting
Hij begreep het niet, en zij legde van den heer Glogar gelegen. Maar
't niet verder uit. Trotsch liep zij de het prikkelde hem de andere, de ware
kamer uit, en ging voor 't venster oorzaak te zeggen, waarom Salome
staan, waar eens Gabi dat gesprek
tusschen Frans en Marie had gehoord
Haar lippen klemde zij styf op elkaar.
,Oog om oog en tand om tand" fluis
terde zij„ze zullen dakloos worden,
zooals zij mijn kind hebben gemaakt".
Er was een booze winter losgebro
ken. Losgebroken, want geen herfst
was aankondigend en waarschuwend
voorafgegaan. Eindeloos waren de
regendagen bij 't afscheid van den
zomer; zij duurden, tot de eerste
vlokken de vallende druppels verge
zelden, tot eindelijk de sneeuw alleen
de macht in 't rijk kreeg Het ooft
viel onrijp van de boomen en de
oogst mislukte.
Het was een booze winter. Het
vee was zóó duur, als nog nooit was
voorgekomen. En daarbij was het
onmogelijk het den tijd door te laten
maken, als men het niet voor zijn
oogen wilde zien verhongeren. De
boeren wisten geen raad en anders
opene handen bleven tot een vuist
gebald, opdat er geen cent zou doorrol
len. Spaarzaamheid alleen kon redden.
Alleen hij, die niemand noodig had,
kon nog ontkomen en menig huis
beefde op zijn grondvesten.
Het was een booze winter.
Johan Rüttemann kon er van mee
praten. Van alle kanten doken schuld-
eischers op van wier bestaan hij zelfs
geen vermoedeu had. Hier zou hij
voor Frans borg geweest zijn, elders
stond hij weer zelf te boek. Alles
stormde op hem af en wilde met
goed geld betaald zijn. Hy deed het,
en moest wat niet nagelvast was,
verkoopen. Maar den hof zelf uit
vrije hand te koop bieden, daar
toe kon het niet besluiten. Hij was
gehecht aan den bodem, waarvan geen
voetbreed hem meer behoorde. Er
kon nog een wonder gebeuren en
kon hij ook al niet strijden voor 't
erfgoed zijns vaders, hij wilde het
evenmin vrijwillig opgeven,al geraakte
het hoe langer hoe meer in ver
val. Het was hem dikwijls alsof een
onzichtbare hand naar den hof greep.
En in Salome Lohwag's secretaire
lagen wissels op hem, maar zij wilde
maken, dat de slag, door geen men-
schenkracht kon worden afgewend.
Zij kende de waarde van den grond
en wist dat die nog beduidend hoo-
ger was dan zijn schuld bedroeg.
Dof en verlamd door het hope-
looze van zijn toestand dacht Johan
er zelfs niet aan een rechtsgeleerde
te nemen waartoe zou het die
nen Frans ging er met zijn boeltje
van door, en terwijl hij bedacht wat
hij al voor de jongeren had ge
daan, kon hij toch hem niet haten.
Het was nu eenmaal zoo. Maar mis
schien was zijn toorn welopgewekt,
als hij had kunnen hooren het af
scheid dat Frans nam van den school
meester, »Ik ga weg, Glogar."
„Zoo? Waarheen?" «Naar stad."
„En wat denk je daar uit te
voeren?" „Ik zal zien of ik niet
een zaakje beginnen kan, Een her
berg of zoo iets." „En heb je
daar dan geld voor?" Ja, zoowat."
„Hoe kom je daaraan?" Toen
Lohwag hen zoo vervolgde.
De dag kwam dat de derde maal
Ruttemann-hof gerechtelijk de be
neden schattingswaarde, in publieke
veiling werd gebracht. Weinige koop
lustigen waren opgekomen. Zijn
knecht liet ze alles zien, Johan zelf
deed nietB, en niemand wist wat hij
dien tijd uitvoerde. Toen de laatste
morgen was aangebroken telde hij
zijn knecht het hem toekomende loon
uit. „Zou je nog iets voor me
willen doen, Michel? „Zeker baas."
„Ga dan naar de stad en hoor
wie de boerderij koopt. Ik zou het
vandaag nog willen weten en zal op
je wachten." „Hier in huis?"
Johan schudde 't hoofd. Op de stoep
ging hij zitten en staarde als een
wezenlooze voor zich heen. Toen de
bode des middags terugkwam, vond
hij hem nog in dezelfde houding.
„Wie heeft het gekocht?" Sa-
lome Lohwag." „Dat is goed, zij
is een flinke vrouw en houdt den
boel bij elkaar, mompelde hij en trad
het huis binnen.
Er zijn niet veel dingen op de
wereld die zoo in 't hart grijpen als
een verlaten, vervallen hofstede in
't voorjaar tegen den avond. Dan
moeten de werkmeiden uit huis en
stal ijlen, de ploegers keeren terug
van 't land, en heldere menschen-
stemmen moeten met de stemmen
der natuur een machtig lied zingen
van den arbeid, waarop toch de
gansche wereld en al haar heil rust.
Stil lag de hofstede van Rüttemann,
toen Salome er in de schemering van
dien dag heentrad Onder een luifel
lagen verroeste ploegen en eggen en
geen geluid verbrak de stilte. Slechts
een geritsel waarop ze niet lette
slechts een zuchten van den wind.
Zij trad 'het woonhuis binnen, dat nu
haar eigendom was, de stilte deed
haar goed, omdat die haar werk was
en toch ook weer leed omdat zij
druk gewoel en bezig leven gewend
was en de smart die 't scheiden
moest kosten, begreep. Zij liep de
kamers door en moest aan Gabrielle
denken, en er ook aan denken dat
ze nu quitte was met hen, die haar
in ellende en jammer hadden ge-
stooten.
In gedachten verzonken was ze
nog, toen ze plotseling zware man
nenstappen hoorde. De deur ging
open en Johan Rüttemann kwam
binnen. Hij hield het onzekere licht
van een kaars in de hand. Hij zag
haar niet dadelijk; zijn oogen zoch-
den grond. Eindelijk keek hij op en
verschrok een weinig, toen hij Salome
herkende. En toen met een heel
droevig lachje dat haar door de ziel
sneed, zei hij: „Ik ben nog niet ge
wend hier aan te kloppen."
Zij zei niets en hij scheen geen
antwoord te verwachten. Hij zette
het licht neer, trok een stoel bij de
tafel en viel daarop neer als een ge
broken man. Somber keek hij voor
zich heen. Salome kon den pijnlijken
aanblik niet meer verdragen en wilde
gaan. Maar hij hief 't hoofd op en
zei: „ik heb u iets te zeggen. Ik
heb u iets ontnomen."
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,