GABRIELLE.
ROMAN
VAN
J. J. DAVID-
11)
„Wat dan? Het is u van harte
gegund," gaf zij schielijk ten ant
woord.
Hij wees op een stok, dien hij by
't binnenkomen in de hand had ge
had en in een hoek gezet. „Die is
van den hezelstruik voor de deur en
die neem ik mee als wandelstok. „En
hij haalde toen een hoefijzer voor den
dag „dat heb ik in de stal gevonden. Ik
zou wel eens willen weten] sedert
wanneer het daar ligt."
Zij werd nieuwsgierig. „Waarom
neem je die beide dingen mee?"
„Ik ga over zee, naar Amerika,"
zei hij. „En daar wil ik een hazel
noot planten, om toch iets te hebben
van den grond, waaraan mij Jouders
gewerkt hebben. En van een hoef
ijzer gelooven wij, dat wie ;'t vindt
gelukkig zal worden. En ik mag nu
toch eigenlijk het geluk niet weg
dragen. Alles wat ik op den hof on
dervonden heb, gun ik ieder, ook
mijn vijand. Maar ik heb er geen.
Nooit een gehad."
„En Frans dan?" riep ze]onwille-
keurig uit, getroffen door zijn doffe
gel atenheid.
„Daar spreek ik liever niet over,"
ga hij ten antwoord. „Maar mijn
vijand was Frans niet, hij was alleen
mijn ongeluk."
Hij zweeg een poosje. Toen schudde
hij weer het hoofd. „Daar zitten er
hier twee in de kamer. Aan den
een heeft ze behoord en de andere
heeft hem er uitgejaagd en is nu de
vrouw geworden, waar eerst zijn
moeder en wie weet hoeveel van
zijn bloed nog, het geweest zijn.
De een was een rijk man en is een
bedelaar geworden, en koestert toch
geen wrok tegen haar, die voor hem
staat en spreek met haar als nog
met niemand anders. Want ik ken u,
vrouw Lohwag, gij zijt een recht
vaardige vrouw, en hebt mij geen
onrecht gedaan. Gij hebt het aan
zien komen, en medelijden met me
gehad, en me zelfs voor Frans ge
waarschuwd. Gij zijt verstandig, en
ik ben dom, maar dit begrijp ik nu j|
toch welgij hebt gelijk, alles is be
schikking en voorzienigheid. Ik zie
het aan u zelf."
„Dat is voor de eeuwigheid," zei
de vrouw. „En ook daar kan de ge
nade helpen."
Alleen dkt woord trof hem, dat met
zijn stemming overeenkwam. „Ge
nade? Wat is dat?"
„Weet je dat niet? Ongelukkige
man."
„Ik ken het niet," steunde hij moe
en klagend. „Ik heb nooit geweten
wat dat zijn kan. Met mij heeft nie
mand het gehad. En toch als iemand
gehangen moet worden en men
schenkt hem 't leven, dan is dat ge
nade. Dat ken ik. Maar kan hij er
dan gelukkig mee zijn, nadat hij zoo
veel angst heeft uitgestaan En ik
heb voor dit uur gesidderd, wie weet
hoelang. En nu is het er en grijpt
me. Angst heb ik gehad, en ik heb
geleerd wat het is: genade." Hij liet
het hoofd op den arm valleD en zweeg.
Maar zijn lichaam schokte en Salome
kon er de oogen niet van afhouden.
Hij richtte zich ten laatste op en
keek weer met dienzelfden wezenloo-
zen blik. Een plomp zakmes haalde
hij te voorschijn en sneed een naam
uit de tafel. „Niemand behoeft te
weten, dat Johan Rutteman aan deze
tafel heeft gezeten," sprak hij. „Dat
was mijn plaats toen ik nog een kind
was, en daarnaast zat Frans. En nu
heeft niemand van ons hier meer iets
te zoeken, en 't is mijn schuld en
mijn schuld toch weer niet. Het ïs
de schuld van mijn ouders en hun
schuld toch niet."
„Hoe bedoel je dat?" vroeg Salome
verwonderd.
Hij sneed door. Eindelijk was hij
klaar. „Daar spreek ik liever niet
van," zei hij, »en heb't vroeger ook
nooit gedaan, omdat ik niemand be
schimpen wil, die zijn kruis heeft en
't niet meer draagt. Maar één ding
weet ik, als een moeder haar kind
niet liefheeft, dan was het maar beter,
dat 't verdronken werd. En als zij het
voor dom en onnoozel uitmaakt dan
vooral. Mij heeft men beide gedaan
en helaas niet in de Oder geworpen.
Maar dagelijks zong men mij 't oude
liedje voor: Je bent dom en hebt lee-
lyk vlashaar en Frans is knap en
heeft mooi haar. En als ik wat zei,
dan keken ze me stomverwonderd aan
en mijn moeder riep: „Hoor eens,
Johan doet ook een duit in 't zakje."
En alles wat ik begon, was slecht
en nergens toe nut. „Een dwaaB heeft
dwazen-geluk." En dan verliest men
het vertrouwen, en zooals zij eerst in
't dorp spraken, zoo ging iedereen
spreken. Ik was ten spot voor allen.
Eens heb ik een muziekmeester piano
zien spelen en overal sloeg hij op de
toetsen met zijn vingers. Ik heb toen
medelijden met dat ding gekregen.
Maar zooals op die piano hebben
ze van alle kanten ook op mij los-
getrommeld, en niet één wien 't zoo
maar eens is ingevallen, maar allemaal,
geen uren, maar mijn leven lang.
En zoo schreeuw ik nu als de piano,
en 't is misschien geen lieflijke muziek
die de vrouw hoort."
Hij ademde zwaar en moeilijk, en
zij verstond hem geheel, ook zijn
„daar spreek ik liever niet van,"
want het was werkelijk, alsof een
vreemd, vijandig geweld hen elk woord
ontperste. Zijn kort uitgestooten zin
nen troffen haar pijnlijk en de aanblik
van zijn lijden deed haar leed. Aan
een innerlyken drang gehoor gevend
troostte zij hem: »Hjj kon er toch
weer bovenop komen, dat was met
zoo menigeen gebeurd, en hij was
nog jong."
„Dat gelooft u zelf niet. Wat kan
ik worden? Daglooner. En zoo jong
ben ik niet meer, dat ik wachten kan
tot ik een hut kan laten neerzetten."
„Gaat Frans mee naar Amerika
vroeg ze snel.
Nu vloog waarlijk een lachje over
zijn gezicht." Wat zou die verder nog
bij mij Wat hij aan mij heeft kunnen
en moeten doen, heeft hij gedaan.
Niet, dat hij slecht was, maar het
heeft met hem zoo moeten zijn, zoo
als ik heb moeten toezien en toelaten
en 't zou voor ons beiden beter ge
weest zijn, als ik het niet gedaan
had. En misschien nog beter als hij
boer geworden was en ik zijn knecht.
Maar nu hebben we met elkaar af
gedaan. En ik weet ook, wat ik wil,
daarginds. Weber van Wingstad gaat
mee, die heeft veertien zoons en één
dochter. En Marie neem ik. Hier ging
het niet, omdat zij niets had, maar
daarginds zjjn wij gelijk."
Zij stond op. Ook hij deed het en
beider gestalten stonden tegenover
elkaar in het ongewisse licht. Zij stak
de hand uit, die hij greep. „Ik hoop,
dat het je goed zal gaan," zei ze met
haar metalen stem, „en je zult mij
geen schuld geven, van het leed wat
je wedervaren is niemand doet wat
hij wil alleen, wat hij moet. En nie
mand kent de gevolgen van 't geen
hy gedaan heeft. Mij is van hieruit
bitter leed geschied, maar nu zijn wij
in 't reine. Als je geld noodig hebt,
wil ik het je leenen. Kom dan maar
n de brouwerij."
Zij wordt bang en wil mij mijn
wraak afkoopen, dacht hij, en zei:
„Ik heb niets noodig."
Zij had den wantrouwenden trek
opgemerkt en ried zijn gedachten.
„Ik weet, wat je denkt, Johan Rut-
temann. Ik ben voor niemand bang,
maar ik wil je helpen, dat is alles."
„Dan kom ik. En nu nog iets.
Wat gebeurt er met deze hofstede?"
„Die zal ik in kleine stukken ver-
koopen."
„Dat is goed." Dan heet hy naar
niemand anders. Een pachter moet
er al heel goed in zitten, als hij de
boel weer bij elkaar wil hebben, zoo
als die geweest is." Dat klonk als
een zucht. „Rupert is er te oud voor,
en ook niet de rechte boer."
„En nu vaarwel, Johan." Hij greep
haar hand weer en knikte werktui
gelijk met het hoofd. „Zoo gaat het.
Zoo gaat het ten slotte met iemand
en begint het met de andere. Als men
vau een rijken boer spreekt, zal men
den naam noemen van Jozef Rutte-
mann, en als men 't over lompen
heeft, zal men op zijn zoons wijzen.
Daar hebben zij niets tegen gekund
Dat heb ik nu eindelijk begrepen
't Kost me genoeg. Over ons beiden
hebben ze genoeg gepraat in 't dorp
en daarom juist stel ik vertrouwen
in u. Ik heb dikwijls gewenscht, dat
ik zoo was als u, maar dat ben ik
niet. En nu heb ik mijn hart eens
uitgestort. Ik zou 't anders aan de
oude Kachel verteld hebben en die
heeft de geschiedenis al dikwijls ge
noeg gehoord. Ik dank u voor uw
hulp en voor uw luisteren. Gij hebt
mij zeer getroost, vrouw Lohwag."
Zij scheidden. Hij bracht haar tot
de deur en wilde haar bepaald naar
de bouwerij brengen. Maar dat
wilde ze niet. Want ze moest den
ken aan hetgeen haar vergelding was,
en wat die haar gekost had. En over
Rupert had ze altijd geheerscht, maar
zou dat nu nog zoo blijven, nu haar
doordrijven zulk een groot deel van
haar vermogen verslonden had?
Want de boerderij was duur gegaan,
heel duur.
Johan Ruttemann was weg, over
den Oceaan en had Marie getrouwd,
zooals hij had gehoopt. Frans boe
melde als een verloopen sujet in de
kroegen van de stad om en leefde
altijd op hoop zelf eens een kroeg
te zullen hebben. Ouder gewoonte
schold hy nog altijd op Johan, die
in 't land had moeten blijven en voor
hem zorgen.
Kwam de heer Glogar zijn ouden
schoolmakker tegen, zonder hem uit
den weg te kunnen gaan, dan schaam
de hij zich den geheelen volgenden
dag. Hy alleen kwam nog in de brou
werij. De boeren wilden met de
woekeraars Lohwag, zooals zij hen
noemden, die de Ruttemanns hadden
uitgeschud niets te doen hebben.
Tusschen de echtelieden vielen
vaak hevige woorden, en zeer moest
Salome strijden om haar vroegere
macht. Zij behaalde de overwinning
maar vaak voelde zij zich zeer afgemat
en vermoeid.
Onder de vereenzaamde noteboo-
men verscheen nu nog alleen maar de
onderwijzer. Daar zat hij, zoo lang
mogelijk, achter zijn glas bier. En
hy zag er uit „als het lijden van
Christus," zooals Suzanne opmerkte,
wanneer zij hem zag. Dat was dik
wijls, want op allerlei manieren poogde
hij toegang te krijgen bij de Lohwags
en was gelukkig als Salome een
vriendelijk woord voor hem had.
„Het is alleen, omdat ik de wilde,
vreemde vogel, die weer is wegge
vlogen, zoo heb liefgehad, dat ik
hen aanhang" bekende hij zich zelf.
Want hij had ingezien, dat elk mensch
eenmaal zijn groote hartstocht door
maken moet. De zijne was Gabrielle
geweest, daarom alleen bezocht hij
de plaatsen, waar zy had vertoefd.
En dat hij voor zulk een machtig
gevoel vatbaar was, was alweer troost
in zijn leed,"dat verhief hem boven
het gros der alledaagsche mensehen
en gaf wijding] aan zijn smart en
daarmee aan hemzelf.
XI
De brouwerij was opnieuw ver
pacht. Men had het verdrag met de
Lohwag's niet meer kunnen verlengen
ten gevolge van de vijandige gezind
heid der boeren, die zich al meer en
meer uitte. Nu waren er menschen
met veel kinderen in getrokken, en
onder de nootenboomen stoeide en
krioelde nu het blonde goed, en wie
ze zag en terugdacht aan nog niet
lang vervlogen tijd, schudde 't hoofd
en voor zijn herinnering kwam
het beeld van een levendig, be-
weeglyk kind, van Gabrielle De
hofstede van Ruttemann was ten
laatste in gedeelten verkocht, een
lange straat was gekomen op de
plaats die eens aan één familie had
behoord, en sprak van een slavischen
aard, die gezelligheid zoekt terwijl
de Duitsche boer zooveel mogelijk
alleen, met ruimte van beweging
blijft. Maar daar, waar het Oderthal
langzaam oploopt, aan de landstraat,
die naar 't gebergte voert, hadden
zich de Lohwag's gevestigd ver van
haar, in wier onzalige herinnering
ze nog steeds voortleefden, zelfvoldaan
en trotsch, zooals men ze altoos had
gekend.
Het was Rupert's wil geweest, die
het langzamerhand oud wordende
echtpaar daar had gebracht. Hy had
geen zin meer een nieuwe zaak te
beginnen, en het kwam nu niet zel
den meer voor dat hij zijn zin kreeg.
Want, hoewel sedert Gabi's vlucht
Salome nog wel macht over hem
had, zooals vroeger was het toch niet
meer. Men harrewarde wel weer:
van geen weekmarkt kon Rupert
terugkomen zonder de mooie paarden
op te hemelen, die er verkocht waren;
hy wilde er een hebben, en dan
meende zijn vronw, dat ze genoeg
van 't rijden had, waarop hij dan
scherp ten antwoord gaf, dat hij
iemand kende die 't nooit zat werd.
Zij zou een koe willen hebben, en
over de vraag wat men nu aan zou
schaffen, een paard of een koe, liep
de twist, zooals vroeger over een
gewichtiger vraag, en de stal bleef
leeg, zooals eertijds de wieg leegge-
bleven was.
De wensch van de vrouw had
echter alle reden van bestaan naast
die van den man. Zy verlangde
namelijk naar bezigheid, daar zij hoe
langer zoo meer ging gevoelen de
verandering die de tijden hadden
gebracht. Als een vorstin had ze
over haar dienstmaagden geheerscht.
Dat was voorbij, zij kon nu alleen
het weinige doen, wat voor hun klein
huishoudentje noodig was. Het was
zelfs overbodig geweest Suzanne mee
te nemen naar het nieuwe huis. En
Rupert wist zich ook bezig te houden.
Hij boemelde dikwijls in de stad rond,
was altijd bij zijn advocaat wiens
kwelgeest hij geworden was en lag
eeuwig in proces met menschen, die
hem nog geld schuldig waren.
Daarvan sprak hij graag thuis. En
zij, hoewel ze heel goed inzag hoeveel
geld hij daarmee verspilde en verdeed,
durfde er niets meer van te zeggen.
Wordt vervolgd).
Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.