GABRIELLE. ROHAN VAN J. J. DAVID. 13) Op dien dag werden Alois Glogar en Salome Lohwag vrienden zelfs de bekentenis van zijn genegen heid voor Gabi verhoogde hem in haar oogener moest toch veel goeds en liefs aan het meisje ge weest zijn, dat hij, een ervaren en menschkundig man daar voor hield ze hem, omdat ze 't zelve in 't geheel niet was zoo hoopte dat alles met haar in orde zou komen. En ook voor haar overtuiging dat alles voorbe stemd was, was het een bewijs, de hulp was voor Gabi zoo nabij ge weest, en toch was ze weer terug gezonken in de modder van haar ongerechtigheid. En terwille van zijn liefde hoorde ze hem ook gaar ne van de vluchtelinge spreken. Aldoor nog kwamen er brieven van haar, die bij de overige gelegd werden. Niet uit kwaadheid, maar wat daar in stond kon toch niets goedmaken of veranderen. Nu kwamen ze steeds uit Weenen, en, had vroeger dat voortdurend veranderen van woon plaats van Gabi, haar eerst niet aangestaan, nu gaf dat lange verblij ven te Weenen haar weer reden tot kommernis en nadenken. Wat kan ze daar uitvoeren, waar kon ze daar van leven nu haar geld al lang op moest zijn. Zoolang bleef nooit een circus ergens; zij las ijverig in de couranten alles wat theater betrof, maar kon niets vinden, wat haar licht gaf. En ze was bijna blij, toen zij na verloop van langen tijd een brief nit een dorp in Bohemen ontving. Zij waren vrienden geworden. De vrouw gevoelde dikwijls een diep medelijden met den man, die voor haar zat en zich verloor in fantastische droomen, hoe alles had kunnen zijn, terwijl zijhelder en klaar dat be schouwde, wat was, en waarom het zoo was. Maar van het vertroosten de, dat anders in zulk een verhou ding is, was heden geen sprake. Slechts één aanknoopingspunt hadden beiden, en ten opzichte daarvan ston den beiden gansch anders. Niets van de vereering, waarmee Glogar de her innering aan Gabrielle levendig hield was in de vrouw. Hij leed er inderdaad onder, met dezelfde nuchte re droogheid, waarmee hij te voren zijn gedroomde zaligheden berekend had, boekte hij nu eerlijk zijn onder vonden bekommernissen. Hij deed geen moeite een betere betrekking te krijgen, waarvoor hij kans had gehad, alleen uit aanhankelijkheid aan de plaatsen, waar zij vertoefd had, zooals hij zich voorpraatte en uit twijfel aan een wereld, waar het den rechtvaardige aldus verging. Hij kwam tot het besef, dat zijn beste krachten en al zijn hoop verspild was aan een nooit te verwezenlijken droombeeld. Dat vervloog en hij voelde zich oud en niet meer jong en hij zag geen weg meer voor zich die hem met zekerheid uit de kleine kwel-zorgen, waarin hij nu leefde, voeren zou. Salome leefde nog slechts voor één ding, het antwoord op de vraag I die ze zich gesteld gad, toen ze Ga brielle had weergezien; het hoe en waarom, dat haar een raadsel was, hetwelk zij niet vermocht op te los sen. Met haar heele verstand arbeid de zij daaraan. En in de eenzaam heid, waarin ze leefde, had ze tijd genoeg daarvoor. Elke mogelijkheid overdacht ze, er kwamen dagen, dat zelfs de vertrouwde stem van den heer Glogar vreemd klonk in haar droomen, dat de aanblik van zijn ernstig, gelaten lijders-gezicht haar bijna woedend maakte door zijn onverstoorbare gelijkmatigheid. Want er sluimerde meer van de hartstoch telijkheid van haar zuster en van Gabrielle in haar, dan ze vermoedde of zich wilde bekennen. Zij waren vrienden geworden en Ruperts spot, die hij slechts durfde uiten in verholen vijandige toespelin gen, vermocht er niets over - vrienden, op hun manier, niet zooals gewoonlijk andere menschen, maar daarom niet minder van duur en beproefd in nood. "Vrienden, omdat zij gekeerd waren tegen hetzelfde verleden, allebei. Den heer Glogar was de grond ontnomen waarop hij zoolang had gerust; hij twijfelde aan de goddelijke voorzie nigheid. Salome was onrustig, onge lijk van humeur, geluimd, en door haar idee fixe. .Wij moeten nog in 't reine komen" prikkelbaar en ze nuwachtig geworden XII. De wereld ging haar gang. De dagen werden eindeloos en dan weer de nachten. De Maartsche buien deden zich gevoelen, de wind zweepte door de landen en werd tot storm. Dit striemde bij vlagen de wereld uit haar sluimer; onder zijn vleugel slag brak het ijs in de rivieren, en gaven de doode schotsen het le vende water weer ruimte. Elke beek werd tot stroomde Oder zelf over stroomde, zoodat zich onafzienbare meeren vormden, gescheiden door de witte straat, die onder den grauwen hemel tusschen de staalblauwe wate ren liep. Het ging slecht in 't land. Men hoorde van overstroomde steden, van bedreigde streken. Men zag nuttige dieren verdrinken, die niemand helpen kon. Een volle week duurde dat. Ook Salome voegde zich bjj de nieuws gierige menschen, die keken naar 't woest geweld der wateren. Onder hen, die poogden aandrijvende boom stammen machtig te worden, zag zij velen die vroeger pleegden onder de notenboomen te komen, ook Frans Ruttemann, die, met waterlaarzen aan, woest en driest met enterhaken sloeg naar planken en boomstammen en meer geluk had dan alle anderen samen. Hij was de moedigste onder allen, en terwijl die zwijgend hun werk deden, zong en floot hij, en riep de meisjes die wat dicht bij hem kwamen allerlei onzin toe, en scheen alles te kunnen behalve stil- zijn. Hij groette Salome, die hooghar tig zijn groet beantwoorde, hij was haar onverschillig, hoezeer zij hem ook had gehaat. Toen keek zij weer in het bruisen en schuimen, dat zich den zesden dag zoo geweldig verhief, dat men zelfs voor de stad begon te vreezen. Ook hooger den stroom op scheen dat een ongeluksdag te zijn. Een gansche hut dreef voorbijdraaiend en krakend tot zij ineen stortte. En kalf, angstig schreeuwend,volgde; mager en klagely k klonk het geluid in het gebruis van het water. En eindelijk een zeld zame gast in die aan wild arme streek, een hert. Een prachtig dier, dat hevig tegen den stroom kampte, de mooie kop met het veelarmige gewei trach ten boven te houden. Meer dan eens zwom het naar den oever toe, maar hetzij de stroom te sterk was, hetzij het schuw was voor de menschen, telkens dreef het weer af. Lang kon men zijn kampen en worstelen vol gen. Eindelijk uitgeput verhief het den kop met een laatste krachtsin spanning, de bruine, verstandige oo gen keken hulpeloos en klagend, en stiet een akelig geluid uit, dat ieder door de ziel sneed, toen verdween het en geen oor vernam, hoe een menschenstem zijn vertwij felden schreeuw herhaalde; niemand zag, hoe een sterke vrouw doods bleek werd en wegylde. Salome had Gabrielle en haar lot begrepen. Langzaam liep ze huiswaarts en toen werd haar klaar, wat haar eerst vaag voor den geest had gestaan, toen zij dat arme schepsel reddeloos onder had zien gaan en de oogen had gezien, die mooi waren geweest als die van Gabi, wanneer ze haar pleegmoeder smeekend aanzag. Dat was het symbool, waaronder zij alles begreep, de sleutel die zij had ge zocht. Want het was haar geweest, als had het gewicht van het gewei den kop van 't schuwe dier onder water gehoudeu. Datgene dus, wat hem ten sieraad en tevens tot beste wapen gestrekt had, was zijn verderf geworden. En was het met Gabrielle anders? En alles wat zij gevonden en ontdekt had zag zij nu in 't volle licht, zij begreep Gabi's schuwheid voor allen,die haar vreemd warenen allen in haar gansche omgeving moes ten het geweest zijn en zij begreep, toen zy de weggestopte poppen vond, hoe Gabrielle's verbeeldingskracht in het nuchtere milieu haar tot een vloek moest worden, en hoe haar schoonheid daarin tot niets nut was. Hoe alles wat haar onder andere om- stangheden ten zegen zou zyn ge weest, en de wereld tot een vreugde, haar hier tot ongeluk worden moest, tot zij in het wilde leven verzonk, zooals het hert in de woeste wateren; door haar schoonheid, door haar lief talligheid. Dit geloof groeide overweldigend in haar. Zij bekende zich dat Gabrielle rein in haar oogen werd. Maar moest zij daarom geholpen worden? Dat was een nieuwe, angstig dringende vraag. Of was het hert te helpen geweest Kon men nog iets voor de onzalige doen En wat O, het was beangstigend, en als een knoop verward. Zoo kwam ze thuis, waarvan haar nu eerst de nuchtere proza opviel. Weinig spraakzaam, als gewoonlijk ging het etensuur voorbijen ze dacht aan zoovele vroeger, toen Ga brielle er nog was, misschien smach tend naar een lief woord, naar een grap en een lach. Bevend wachtte zii, na het gebed, af, of Ruppert als gewoonlijk met een „Je hebt me toch niet meer noodig" de deur uit zou gaan. Hij bleef bijzonder lang bij zijn koffie zitten, en zij beefde van ongeduld, doch waagde geen zin speling op haar eigenlijken wensch. Eindelijk stond hij op en zij ging die eindelooze uren lang de kamer op en neer loopen, altyd in dezelfde vage en toch zekere verwachting. Tot daar buiten een deur werd openge daan en een kreet weerklonk, half van vreugde, half van schrik, tot Suzanne vragen stamelde, die zij niet verstond evenmin als het antwoord daaroptot de ander met angstig ge lukkig gelaat om 't hoekje van de deur riep: „Daar was Gabi en die durft niet binnen komen." „Eindelijk." Dat eene woord sprak de strenge vrouw luid. Toen streek zij met bevende handen de plooien van haar kleed glad en volgde Su zanne in de keuken. Yoor het smeulende haardvuur stond het meisje, zij wilde tante met uit gebreide armen tegemoet snellen maar die hield gauw de handen op den rug, zoodat Gabrielle zich bij den haard weer terugtrok Salome gaf Suzanne een wenk het vertrek te verlaten, sloot de deur en trok een stoel by 't vuur. Gabrielle kookte van ongeduld bij dit rustige doenzij wilde helpen maar werd afgewezen. Salome ging zitten, vouwde de harde handen in den schoot en fluisterde: „Eindelijk is Gabi er dus." „Ja, tante. Ik heb u ook geschre ven, dat ik komen zou. En omdat u niet hebt geantwoord, heb ik het maar voor toestemming aangenomen, en nu ben ik er." Salome antwoordde niet dadelijk. Alleen liet zij haar vorschende oogen over de mooie, slanke gestalte gaan. „En waartoe? Het gaat je immers goed?" sprak ze na een poosje, dat Gabrielle eindeloos toescheen. „Hoe komt u daarbij, tante vroeg het meisje snel. „Dat meende ik zoo" antwoordde Salome. „Het kleed dat je aanhebt is van zij. En opschik heb je ook, zooals ik zie. Die moet je toch goed betaald hebben. Maar wat zie je me vreemd aan." «Dat heb ik niet gekocht. Van mijn gage ten minste niet, want daarvan kan ik nog geen droog brood eten." sprak Gabi. „Hoe kom je er dan aan Zij lachte op een manier die Salo me niet beviel, een schelle lach. „Dat heb ik van vrienden gekregen" zei ze, en bloosde onder haar schmink. Misschien viel het haar eerst nu op hoe onbehoorlijk hare verschijning te dezer plaatse en voor deze vrouw moest zyn. „En waarom ben je dan gekomen? Zulke vrienden vind je hier niet. En zulke bijvalsbetuigingen zul je hier ook niet booren, als toen ik je in den cirkus gezien heb." „Hebt u me gezien, tante?" Zy trad haar tante opgewonden tegemoet. „Ja, daar viel ik in den smaak het zou me eigenlijk beter gegaan zijn, als ik niet op uw verzoek was heengegaan." „Ja, ik heb je gezien, en ik zal het mijn leven lang niet vergeten. Maar spreek nu: Wat wil je eigen lijk hier?"Gabrielle streed een hevigen strijd. „Eigenlijk tante, het gaat mij slecht." «En." „Toen dacht ik: Zoo bevalt het leven je niet meer. Ga naar huis en smeek tante, dat ze je weer opneemt, en wacht niet eerst, tot je oud en leelijk geworden bent." „En?" Zij wankelde, doch herstelde zich weer, en, zichzelf bemoedigend flui sterde ze: „Weet u, tante overeen poosje is alles vergeten. U kunt veel voor me doen. Er hebben wel graven, ja zelfs een vorst, meisjes uit 't circus gehuwd. Waarom zou niemand mij meer willen hebben? Eenmaal moet ik aan één alleen behooren, en dan zullen we samen gelukkig zijn. Zie ik er niet lief meer uit?" Zij lachte coquet en wiegde zachtjes heen en weer. Dat was het antwoord niet, waarop Salome gehoopt had. Maar nog hield ze aan: „En wie zou je dan willen hebben Ik kan toch jou en mijn geld niet aan dien kroeglooper aan dien Frans Ruttemann vergooien, door wiens toedoen je eigenlijk bent weg- geloopen." „Frans?" Zij moest zich eerst bezinnen; toen bloosde ze. «Frans? Neen, aan hem heb ik niet gedacht. Maar ging ze aarzelend voort maar mijnheer Glogor heeft mij met zulke kleine oogjes aangegluurd, toen hij in 't cirkus kwam. Neen, wat deed die komiek." Ze lachte bij de herinnering. „En?" „Welnu, die neemt me over een jaar of twee. Zoo lang zal ik moeten wachten, tot ik verzorgd ben. Hij is een fatsoenlijk mensch en hij zal goed voor me zijn." Wordt vervolgd). Gedrukt by DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1899 | | pagina 6