Tweeae blad.
van WOENSDAG 3 Januari 1900
Tweede Kamer. Bij voortzettingen
het debat over Hoofdst. V der Staats
begroting (Binnenl. Zaken) inde zitting
van Woensdag beantwoordde de Minister
uitvoerig de beschouwingen betreffende
het Lager Onderwijs. De Schoolwet
betoogde hij, kent geen absolute neutra
liteit van het Openbaar Onderwijs; zij
vraagt eerbiediging van de godsdienst
begrippen van andersdenkenden. Een
nieuw schoolstelsel zou grondwetsher
ziening vorderen. De Min. had zich zeer
verbaasd over het oordeel van den heer
De Waal Malefijtover het subsidiestelsel,
en meende, dat door de wet van 1889
het Bizonder Onderwijs bepaaldelijk was
gebaat. Evenmin als de heer Truien
symphatizeerde de Min. met al te groote
scholen. Hij hoopte tractementsverbete-
ring zonder schade voor de onderwijs
belangen te kunnen invoeren, maar hjj
bleef er bij, dat tractementsregeling eerst
geschiede kan nainvoeringvan leerplicht.
Gelijkstelling der eischen voor onder
wijzers in Nederland en in Indië zou
h\j ernstig overwegen, al is het niet
geheel billijk tegenover de Nederlandsche
onderwijzers. In zake de vrijheid voor
den onderwijzer om privaatlessen te
geven wenscht de Min. geen beperking
van de bevoegdheid der gemeentebestu
ren. In de vordering van diensten buiten
de schooluren wil hij geen verandering.
Over de gesignaleerde ziekte onder de
schoolkinderen zou hij het Geneeskundig
Staats toezicht hooien, en dan de resul
taten mededeelen. Ten aanzien van de
benoeming van examen-Kommissiën,
vooral in de Zuidelijke provinciën,
wenscht ook de Min. volkomen onpar
tijdigheid. Hij toonde aan, dat de meer
derheid der Kommissie in Noord Brabant
bestaat uit Katholieken, en dat de
Inspecteur niemand gepasseerd heett,
maar dal vele Katholieke leeraren van
het Bizonder Onderwijs voor het hun
aangeboden lidmaatschap bedankt had
den. De houding van den hoofdonderwij
zer te Saaxumhuizen keurde ook de
Mui. niet goedmaar de man had
schuld bekend en belooft zich niet weêr
aan zoo iets te zullen schuldig maken,
zóó zelfs dat de Christelijk Gerefor
meerde onderwijzer voor zijn tegen
stander in de bres was gesprongen, met
eene Christelijke liefde, die gunstig
afsteekt bij de houding van den heer
Staalman. Overigens had niet alleen het
schoolhoofd schuld, maar o. m. de werk
gever, terwijl het gebeurde geschied
was, nadat van Christelijke Gerefor
meerde zijde kinderen aan de Openbare
school waren onttrokken. In een uit
voerige repliek hield de heer Staalman
zijn standpunt betreffend de houding
van de socialisten ten aanzien van het
Openbaar Onderwijs vol, en beweerde
hjj, dat de heer Troelstra de onder
wijstheorie der liberalen voorstaat. Hij
meende, dat de Min. in zake het gebeurde
te Saaxumhuizen, niet streng genoeg
was opgetreden. Voorts karaktizeerde
hjj nog de verhouding tusschen hem
en den heer Troelstra. De Voorzitter
kon een debat over die verhouding niet
toelaten. Hoezeer hij ook de vrijheid
van debat hoog wilde houden, wenschte
hjj ook te waken, dat het peil van het
debat niet dale. Eene motie van den
heer Fokker om de diskussie te sluiten
werd verworpen met 47 tegen 31 stem
men, waardoor verschillende Sprekers
gelegenheid kregen om te repliceeren,
o. a- de heer Van der Zwaag, die wilde
doen uitkomen, dat kindervoeding en
kinderkleeding niet een socialistisch
beginsel is. Na de pauze werden de
redactie-wjjzigingen in de Ongevallen
wet aangenomen. Bij de beweegredenen
verklaarde de heer De Beaufort, ook
namens de medevoórstellers van het
door hem onderteekende amendement,
dat zjj vóór de wet zouden stemmen,
in de hoop op latere aanvulling. De
heer Van Karnebeek zeide, dat hjj en
zjjn vrienden aan het ontwerp zooals
het daar lag hunne stem zouden moeten
nothouden, nu de zelfverzekering daarin
ontbreekt, en dus het ontwerp niet den
geest der meerderheid uitdrukt. De heer
De Savornin Lohman las namens zijn
antirevolutionaire vrienden eene verkla
ring voor, waarvan de slotsom was, dat
zij zouden stemmen tegen het ontwerp,
omdat het beginsel huns inziens beter
op andere wjjze te bereiken is. De heer
Vermeulen zeiie, dat zjjn vrienden on
mogelijk vóór konden stemmen, omdat
de centralizeerende en burokratische
geest daarin behouden is, en het ont
werp en de kenmerken draagt van
overdreven Staatsbemoeing, leidende tot
Staatssocialisme. De heer Dobbelman
zou met eenige vrienden vóór stemmen,
met het oog op de dringende noodzake
lijkheid van eene regeling der ongeval
lenverzekering, die hen over verschil
lende bezwaren deed heenstappen. De
heer Kuyper motiveerde, mede namens
zjjne politieke vrienden zijne en hunne
stem vóór het ontwerp op de volgende
gronden: lo. omdat ongevallen verze
kering vooralsnog door Staatsdwang hun
algeheele instemming heeft; 2o. omdat
bjj afwijzing van alle temperende amen
dementen de heerschappij van het auto
cratiesche beginsel niet exclusief gehand
haafd is, al hadden zij breking met het
autrokratisch beginsel ruimer gewenscht;
3o. omdat zjj, met het oog op de aan
genomen amendementen, met tot een
intransigente houding genoodzaakt wa
ren geworden4o. omdat verminkten,
weduwen en weezen bjj verwerping het
gelag zouden betalen, en niet zjj zeiven.
De heer Jansen zou vóór de wet
stemmen in het belang van den kleinen
werkman. Het ontwerp werd met 79
tegen 14 stemmen aangenomen. Tegen
stemden de beeren van Kerkwijk, De
Visser, van den Bergh, De Savornin
Lohman, Schimmelpenninck, Bastert,
Mackay, van Karnebeek, Vermeulen,
van den Heuvel, Mutsaers, van Dedem,
van Bylandt Apeldoornen Evers.
Daarna we.d het begrootingsdebat her
vat. De heer van der Zwaag stelde
voor bjj ar. 127 (Rijkskweekscholen)
eene vermindering van f 400 voor een
leeraar in het spreken aan de Kweek
school te Gronigen, wdke post door
den heer Ketelaar verdedigd werd,
terwjjl de Min beloofde niet te zullen
voortgaan met deze zaak, voordat de
proef zou zjjn afgeloopen. Het am. werd
met 62 tegen 24 stemmen verworpen.
Bjj art. 123 vroeg de heer Ketelaar
inlichtingen omtrent de bepalingen,
gemaakt voor het onderwjjs in de leer
tot bestrijding van het alkoholisme aan
de Rijkskweekscholen. De heer v. d.
Zwaag achtte het noodig, dat bedoeld
onderwjjs zou worden opgedragen aan
geheel-onthouders, en niet aan matig-
gebruikers. De Min achtte de regelen
daarvoor moeiljjk te stellen. Bij art.
141 beloofde de Min. den heer Smeenge
te zullen overwegen eene verhooging
der bjjdragen voor het onderwjjs aan
schipperskinderen. Bij art 146 (land
bouw) besprak de heer Hesselink van
Suchtelen eene gewenschte uitbreiding
der Rijkslandbouwschool. De heer Jansen
betoogde de noodzakelijkheid der be
scherming van voor den landbouw nut
tige vogels. De heer Hennequin besprak
verschillende landbouwonderwijs belan
gen, en bewweerde dat het hooger
landbouwonderwijs wordt opgedreven
ten koste van het lager. De heer Schaper
bepleitte de belangen der landbouw-
arbeiders, en beval krachtig aan uitgifte
van gronden aan de gemeentebesturen.
Hij wenscht partieele herziening der
onteigeningswet in dien zin. De heer
Pijnacker Hordijk drong aan op ver
betering van toestanden aan de land
bouwschool in het belang van ruimer
gebruik, maar ontkende, dat er weelde
zou heerschen. De Min van Binnenl.
Zaken beantwoordde de verschillende
sprekers.
Donderdag werd het debat over de
afd. Landbouw voortgezet, en voerden
nog verscheiden leden het woord. De
heer van Asch van Wijck {Ede), die de
redenen besprak, waarom de handelaren
zich ontrekken aan de Kóntróle van de
landbouw proefstations op hunne waren,
vernam van den Miuister, dat deze eene
nieuwe regeling wilde maken om die
onderzoekingen te bevorderen, vooral
noodig met het oog op de meelverval-
sching. De heer Schaper maakte zijne
stem over het voorgestelde snbsidie van
f 4000 aan pachtcommissien afhankelijk
van de toezegging, dat ook die licha
men de arbeidersbelangen zullen worden
behartigd, door daarin ook zitting te
geven aan arbeiders. De heer van Dedem
wenschte niet dezen sprong in het duister
alvorens nader te zijn ingelicht, want
hij vreest van deze commissien veeleer
verwijdering dan toenadering tusschen
pachters en grondeigenaren. De heer De
Boer verdedigde uitvoerig het beginsel
van krediet, als een eerste beslissende
stap op een nieuwen weg, het aanpas
sen van de tegenwoordige agrariesche
verhoudingen aan de geheel veranderde
sociale en ekonomiesche toestanden. De
Min. vroeg tusschentjjds het woord tot
nadere toelichting van de beteekenis van
het krediet, een uitvloeisel van het advies
der uilsluitend uit grondeigenaren saam-
gestelde lani bouwcommissie van 4888,
en dat voornamelijk beoogt bevordering
van gemeen overleg tusschen eigenaars
en pachters en steun aan de kommissiën
die betere agrariesche toestanden voor
bereiden. Intusschen deze toelichting
nader ter kennis willende brengen van
de Kamer nam de Min. de f 4000 voor-
loopig terug, met de toezegging haar
weer bij suppletoire begrooting voor te
zullen stellen, omdat hem thans bleek,
dat de Kamer de beteekenis van den
post niet juist opvatte. Aan den heer
Smeenge beloofde de Min. meer één
vormige toepassing der maatregelen tot
bestrijding van schapenschurft, met
instelling van een speciaal toezicht in
het Oosten des lands. Aan den heer
Ferf verzekerde hij, dat krachtig wordt
voortgegaan met de verbetering van het
veeartsenijkundig onderwijs, en reorga
nisatie wordt voorgesteld. Den heer Jan
sen deelde de Min. mede, dat eene
wijziging der vogelenwet in bewerking
is. Nog bespraken de heeren van Asch
van Wijck {Ede) het optreden tegen
tuberculose, de heer Kool vereenvoudi
ging der aangiften voor ziektegevallen,
en de heer Kolkman protesteerde tegen
toelating van ziek Duitsch vee op Neder
landsche grens wei landen. De heer van
de Velde betuigde zjjn ingenomenheid
met de tegenwoordige wjjze van bestrjj-
ding van het mond- en klauwzeer en
verklaarde tegenover Duitschland dat de
maatregelen afdoende zijn, waaronder
de heer van Dedem instemde. De Min.
bevestigde de gunstige uitkomsten van
het bestaande stelsel en verklaarde, dat
een ontwerp houdende maatregelen tegen
tuberculose, spoedig kan verwacht wor
den. In zake de grensbeweiding heeft
de Min zich niet van Duit'che zijde
laten intimideeren, maar het vee was
in ons land besmet en terugvoer naar
Duitschland zou dus onbilljjk geweest
zijn. Aan den heer Kool weigerde de
Min. ten stelligste intrekking van de
maatregelen tegen mond- en klauwzeer,
vooral tegenover het Buitenland. Met
den heer Houwing was de Min. voor
Staatsbebossching in Friesland en Drente
mits tegen redeljjken prjjs grond te krjj-
gen is.
De door den heer De Klerk gevraagde
dagloonverhooging der boscharbeiders
zal in overweging genomen worden.
Bij de afd.Kunsten en Wetenschappen"
antwoordde de Min. den heer Ferf, dat
hij het advies van den Landsadvokaat
zal vragen over het recht van Hoorn
op subsidie van restauratie van het
Bossu-huis, nadat die gemeente gewei
gerd had zich te belasten met het
onderhoud van de Oostpoort. Den heer
van Asch van Wijck beloofde de Min.,
persoonlijk te zullen onderzoeken, of het
Rijk verdere restauratie van den toren
te Rhenen moet bekostigen. De heer De
Savornin Lohman meende, dat Dr.
Bredius, thans direkteur van het Haag-
sche Schilderjjen-Kabihet, nuttiger
werkzaam kon zjjn in ruimeren kring,
b. v. als directeur van het Rijksmuseum
te Amsterdam. De Min. achtte het
direkteurschap in den Haag van grooter
beteekenis dan de heer De Savornin
Lohman. Hij was, afschoon de trakte
menten voldoende achtende, bereid, op
verzoek van den heer Nolting, eene
betere traktements opklimming der
opzichters van het Rijksmuseum in
overweging te nemen. De heer De
Savornin Lohman meende, dat de Min.
voorbij zag de omstandigheden, waar
onder hij verplaatsing wenscheljjk acht
te. Hij stelde overbrenging van posten
voor om de direkteuren der Museums
vrjj te laten in de besteding der gelden
voor aankoop, in casu in kunst- indus-
striëele voorwerpen. De Min. had daar
tegen geen bezwaar. Aan den heer
SmeeDge beloofde de Min eene supple
toire verhooging van den subsidie post
voor de Teekenschool. Alvorens te stem
men over f 8400 voor eeu proefgebouw
ter plaatsing van De Nachtwacht van
Rembrandt vroeg de heer De Visser,
of bjj het gelukken der proefneming
plaats voor het doek voorhanden is in
het Rijksmuseum, dan wel of er nu
wellicht een eerste termjjn gevoteerd
wordt voor een geheel nieuw museum
uitsluitend voor dit kunstproduct. Spre
ker wees er ook op, dat de Gemeente
eigenares is van dit doek en dus altoos
het recht behoudt om het in het Suasso
Museum te plaatsen. De heer Bastert
kwam op tegen de voortdurende uitga
ven voor aanvalling en uitbouw van
het Rjjksmuseum. De Min. antwoordde
op deze laatste opmerking, dat er slechts
sprake is van voltooiing, en aan den
heer De Visser verklaarde hij, dat de
Gemeente Amsterdam er niet aan denkt
het schilderjj van het Rjjk terug te
vragen, en dat van hem nooit een voor
stel te wachten is tot oprichting van
een zelfstandig Nachtwachts-museum,
behoudens verbouwing van het bestaan
de museum bij welslagen van de proef.
Na eene gedachtenwisseling over de
openbaarmaking van de bjj lagen op de
Handelingen der Kamer, werden de ver
dere artikelen goedgekeurd, en Hoofdst.
V aangenomen met 74 tegen 3 stemmen,
legen stemden de heeren Van der Zwaag,
Troelstra en Schaper.
Aan de orde was toen Hoofdst. VI
{Marine). De heer Mees wees er op,
dat de Min. de Kamer voor een moei
lijken toestand brengt door nu het
groote vraagstuk van het binnenland-
sche verdedigingsstelsel aan de orde te
brengen, en niet de aanvraag van nieuw
materieel bjj afzonderlijke begrootingen
te doen. Spreker kritiseerde de voorstel
len der Ministers en stelde met een
viertal medeleden een amendement voor,
waardoor de gelden, aangevraagd voor
een pantserschip van speciale diepgang,
met het oog op de eischen door ondiepe
wateren gesteld, te vervangen door een
krediet van een nieuw groot pantser
schip van het type „Koningin Regentes".
De heer van Kol besprak de plannen
des Ministers. Hij bleef protesteeren
tegen vermenging van den Indieschen
en den Nederlandsche dienst en achtte
volledige afscheiding der beide marines
volstrekt noodig. Spreker betoogde, dat
we met al onze zeer groote uitgaven
nog even weerloos zjjn als vroeger- De
heer Van Gijn, die steeds heeft aange
drongen op plannen tot verdediging der
zeegaten, maar de voorstellen des Mi
nisters konden zijne goedkeuring niet
wegdragen, omdat zjj den tegenwoordige
toestand konsolideei en. Men wil nu enkel
het materieel verbeteren. Spreker meent,
dat we de verdediging der zeegaten op
zich zelf moeten beschouwen en nagaan
welk gedeelte aan de landmacht, welk
deel aan de zeemacht moet worden
toegekend. Spreker wilde den Min. wel
steunen om wat te doen voor onze oor
logsvloot, doch gaf hem in overweging
vooral nog dat schip voor binnenland-
schen dienst en de kanonneerbooten van
de begrooting af te nemen, om inmid
dels nader overleg te plegen. Anders
zou de Minister den steun van velen
moeten derven.