Hoe Kimyera koning van Uganda werd. EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA. Naur het Engeltch YAH HENRY M. STANLEY. 3) „Dat komt," hernam Kinyera, „in 't kort hierop neer. Ik weet nu met zekerheid waar Kalimera woont. Ik ben het dorp, rondgetrokken, ik weet hoeveel inboorlingen er in zijn, hoe veel kudden vee en hoeveel herders en slaven hij heeft. Kalimera is wel. Dit alles heb ik gehoord van zijn oppersten herder, bij wien ik een nacht heb doorgebracht. Ik kwam hier regelrecht naar toe om het u en mijnen pleegouders te vertellen." „Dat is best, mijn zoon. Nu, Mugema 1 is het tijd om op te breken" zeide zij tot den pottebakker. „Uni wordt mij dagelijks onverdragelijker. Ik heb nog nooit als zijn vrouw geleefd en ik ben trouw gebleven aan den eenigen man, die mij de aardigste van zijn Boort voorkwam Nu ik weet, dat Kalimera leeft is mijn hart bij hem, ofschoon mijn lichaam hier is. Mugema, spreek mijn vriend."" „Wanyana, ik ben langzaam van geest en zwaar van tong. Gij kent mijne omstandigheden. Ik heb één vrouw maar veel vee. De twee koeien, Namala en Nakaombeh, die gij het eerst gegeven hebt, bezit ik nog. Hare melk is altoos overvloedig ge weest om Kimyera te voeden tot volmaakte kloekheid en kracht; Na kaombeh geeft meer dan mijne vrouw en ik noodig hebben om ons te voe den. Laat Kimyera zijne fluit nemen, zijne honden Duisterling en Boschvlok, zijne speren en zijn schildSebarija, mijn koejongen, die Kimyera de fluit leerde, zal evenzoo zijn fluit en staf nemen en Namala en Nakaombeh dry ven. Mijne vrouw zal eenig pels werk dragen, een deel van den buit door Kimyera's dapperheid gewonnen; en ziet! ik en mijn huisgezin zullen Wanyana volgen." „Gij zijt een waar vriend voor mij en de mjjnen geweest, Mugema "Vóór den dageraad trekken wij der waarts. In Willemera zult gij tien voud terugvinden wat gij hier ver laat. De vondeling uit den kleiput is groot en sterk geworden en heeft eindelijk den weg gevonden tot zijn vader en zijns vaders bloedverwanten. En zooals "Wanyana aanraadde, werd de reis dien nacht nog ondernomen, en vóór zonsopgang waren Wanyana en zijne vrouw, de slaaf Sebarija, die de twee koeien Namalae Nakaombeh dreef, ver op hunnen weg oostwaarts, terwijl Kimyera met zijne twee honden Duisterling en Boschvlok, de landverhuizers voorging en den weg aanwees. Het voedsel, dat zij meenamen, strekte twee dagenmaar den derden dag zagen zij een eenzamen buffel en Kimyera, gevolgd door Mugema, en Sebarija zette hem na. De buffel was ongemeen wild, en voerde het tot eene lange jacht ver uit het ge zicht der beide vrouwen. Toen bedacht Mugema dat hij verkeerd had gedaan met de twee vrouwen zoo alleen te laten, en hij riep Sebarije toe dat hij terug moest snellen en over de vrou wen en de twee koeien waken. Niet lang daarna zette Duisterling zijne slagtanden in den buffel, totdat Bosch vlok kwam en hem hielp om hem op den grond te krijgen; en daar hiel den zij hem totdat Kimyera hem den doodsteek gaf. De twee mannen be laadden zich met het vleesch en keer den terug tot de plaats die zij verla ten hadden, maar helaas, zij vonden geen spoor van de twee vrouwen, noch van Sebarija en de twee koeien. Dagen achtereen doorzochten Ki myera en Mugema de omliggende landstreken om eenig teeken van het verloren gezelschap, totdat zij ten slotte tot hun groot verdriet ver plicht waren het onderzoek te staken, en tot de slotsom kwamen dat het 't best zou zijn de reis te vervolgen en aan het toeval over te laten of zij te weten zouden komen wat zij begeerden. Nabij Ganda kreeg Kimyera weder een buffel in 't zicht en, terwijl hij Mugema verzocht bij het eerste huis te blijven waar hij aankwam, ging hij hem met zijn honden achterna. De buffel rende verweg en stond tegen den middag stil onder de schaduw eener rots. Kimyera sprong naar den top en, al zijn krachten inspannende, schoot hjj zijn speer recht door den rug van het dier. De rots wordt nog aan vreemdelingen vertoond als de plaats, waar Kimyera het eerste wiljl in Uganda doodde, en zelfs kan men door de indrukken van zijne voeten de plaats zien waar hij stond. Terwijl hij op de rots uitrustte, zag hij eene vrouw dichtbij passeeren met een kalebas met water. Hij riep haar aan en vroeg een dronk om zijn dorst te stillen. Zij voldeed hier glimlachend aan, daar de vreemdeling er knap uitzag en aangename manieren had. Zij kwamen in gesprek en onderwijl kwam hij te weten, dat zij aan Ganda behoorde en de dienstmaagd was van koningin Naku, vrouw van Sebwana en dat Naku vriendelijk voor vreem delingen was en beroemd om hare gastvrijheid voor hen. „Denkt gij, dat zij vriendelijk voor mij zal wezen" vroeg Kimyera. „Ik ben een inboorling van Unyoro en zoek een huis, waar ik kan rusten." De dienstmaagd antwoordde ,'t Ib de gewoonte van Naku, en inder daad van alle vorsten van Ganda den vreemdeling te onthalen sedert in overoude tijden de eerste vorst zich in dit land vestigde, waar hij een vreemdeling was. Maar wat mag dat zijn, dat in uw gordel bevestigd is „Dat is eene rieten fluit, waarop ik, alB ik alleen ben, den zang na boots van die vogels, welke mij het liefelijkst voorkomen." „En zijt gij er knap in P"" vroeg de maagd. „Oordeel zelve" antwoordde hij en meteen blies hij op zijDe fluit, zoodat de maagd zeer verwonderd was. Toen hij geëindigd had, klapte zij vroolijk in de handen en zeide „Gij zult meer dan welkom zijn aan Naku en haar volk. Haast u en volg mij, opdat ik n aan haar mag voorstellen, want uw fortuin is gemaakt."" „Neen. Ik heb een metgezel niet ver van hier en ik moet hem niet verliezen. Maar gij moogt gaan zeg gen, dat gij een vreemdeling hebt ontmoet, die, wanneer hij zijn vriend gevonden heeft, zich vóór zonson dergang aan Koningin Naku en Sebwana zal voorstellen." De maagd verwijderde zich en Kimyera stond op, en een groote portie van het vleesch afsnijdend ging hij op zijne schreden terug en vond Mugema, aan wien hij al zijne lot gevallen mededeelde. Na het stof van de reis afgewasschen en zich verfrischt te hebben, gingen zij naar het dorp naar het verblijf van de Koningin en haren gemaal Sebwana. Naku was door het gunstig verslag der dienst maagd reeds voorbereid om Kimye ra vriendelijk te ontvangen; maar toen zij zijne edele gestalte en zijn schoon gelaat zag, werd zij smoorlijk op hem verliefd en zeide, zich tot Sebwana keerende: wZie, wij hebben waardige en be schaafde gasten. Zij moeten uit een ver land komen, want ik heb van geen stam gehoord, die zich op een jongeling als dezen kon beroemen. Laten wij hem en zijn ouden vriend waardig ontvangen. Laat eene woning vlak bij de onze gereed maken tot zijne huisvesting, en laat deze voor zien worden van overvloed van voed sel, wijn, melk, bananen en brood vruchten, water en brandstof, en laat er niets ontbreken om onze achting voor hem te toonen." Sebwana gaf dienovereenkomstig zijne bevelen en ging vervolgens eene geschikte woning uitzoeken tot huis vesting voor de gasten. Toen zeide Naku: „ik hoor dat gij bedreven zijt in de muziek. Indien dat het instrument in uw gordel is, waarmede gij mijne dienstmaagd hebt vermaakt, zal ik u gaarne hooren." „„Ja, Koningin Naku, dat is mijne fluit, en indien mijne muziek u kan vermaken, zijn mijne beste pogingen tot uwen dienst."" Toen knielde Kimyera op de lui paard vellen, die voor zijn en Mugema's gemak waren neergelegd, haalde zijne fluit voor den dag en bracht zulke welluidende tonen voort, dat Naku, niet in staat hare oogen open te hou den, ze sloot en met zwoegenden boe zem nederlag, terwijl hare zinnen als het ware vervuld werden met droo- men uit gelukkige landen en met aangezichten van menschen, schitte render dan zij ooit in 't werkelijke leven zag. Naarmate hij de tonen ver anderde, veranderden de vroolijke visi oenen van haren geest. Als de muziek zachkens hare gehoorzenuwen deed trillen schokte haar lichaam onderden invloed der aandoeningen, die haar be wogen; werden deze levendiger, dan slingerde zij hare armen heen en weer en lachte stuipachtigen als de tonen plechtiger klonken, dan zuchtte zij en weende alsof van al hare vrienden slechts de liefelijke herinnering was overgebleven. Be droefd dat Naku zou lijden, wekte Kimyera de Koningin uit haren treurigen toestand op, met tonen, die haar spoedig op de been brach ten; en zie plotseling vcreenigden allen, die daar tegenwoordig waren, zich in een levendigen dans en er werd niets dan vroolijk gelach gehoord. O, het was wonderlijk welke plotselinge veranderingen over de menschen kwamen, als zij de fluit van Kimyera hoorden. Toen hij eindigde, begon nen zij elkander op eene dwaze en vreemde manier aan te zien, alsof bun iets heel vreemds overkomen was. Maar Naku herstelde zich spoedig, en ging glimlachend naar Kimyera, zeggende Gij hebt slechts te bevelen, o Kimyera. Het zou onmogelijk zijn uwe fluit te weerstaan. Nogmaals welkom te Gandawij zullen zien of wij u en uwe fluit niet bij ons kun nen houden." Zij geleidde Kimyera en zijn pleeg vader Mugema naar hunne woning. Zij zag zorgvuldig de schikkingen na, die door de slaven gemaakt waren, en herstelde, waar zij iets niet in orde vond, dit eigenhandig. Vóór zij hen verliet riep zij Mugema terzijde en ondervroeg hem verder aangaande den jongeling, zoodat zij nog menige belangrijke bijzonderheid aangaande hem vernam. Aan haar eigen huis gekomen riep zij al de pages van haar hof tot zich en gaf order, dat wanneer Sebwana hen den volgenden dag zou gelasten het een of ander naar de vreemde lingen te brengen, niemand hunner het moest doen, maar het in den achterhof brengen waar slechts vrou wen worden toegelaten. Tengevolge van dit bevel vonden Mugema en Kimyera zich den vol genden dag verlaten, daar geen schep sel in hunne nabijheid kwam. Daar om verzocht Mugema den volgenden dag een onderhoud met Koningin Naku en zeide: De gewoonte van dit land komt ons vreemd voor, o Koningin. Den eersten dag dat wij kwamen stortte uwe gunst overvloed over ons uit, maar den volgenden heeft niemand ons zijn aangezicht getoond. Wij hadden niet meer alleen kunnen zijn als wij in eene woestijn waren geweest, 't Is mogelijk dat wij u onbewust belee- digd hebben. Ik bid u zeg ons, waar in onze beleediging bestaan heeft, of sta ons toe, onmiddellijk van Ganda te vertrekken." „„Neen, Mugema, ik moet u ver zoeken geduld te hebben. Gij zult overvloed van voedsel hebben door middel van mijne vronwen en er is nog veel meer voor u in voorraad, Maar kom, ik wil den jongen vreem deling bezoeken en gy zult my bij hem brengen."" Kimyera was diep in gedachte geweest, van 't oogenblik af dat Naku hem verliet, en had niet opgemerkt waarover Mugema klaagde; maar toen hij Naku zijne woning zag binnentreden, legde hij haastig matten op den grond en na ze met luipaard vellen bedekt te hebben, ver zocht hij Naku daarop neder te zitten. Hij bracht versche banaanbladeren in zijne armen en spreidde ze naast haar uit, waarop hij er vleesch en zout en bananen en dikke melk op schonk, en voor haar knielde als een vaardig dienaar. Naku merkte al zijne bewegingen op, terwijl hare bewondering voor zijn persoon en sierlijken lichaamsbouw elke minuut sterker werden. Zy pelde een malsche banaan en overhandigde hem die, zeggende: „Laat Kimyera proeven en met mij etendan zal ik welen dat ik in bet huis van een vriend ben." Kimyera nam de gave dankbaar aan en at de banaan, alsof hij nog nooit zoo iets heerlijks in zijn leven had gegeten. Toen pelde hij ook eene schoone en rijpe banaan, en haar die op een stuk groen blad met beide handen aanbiedende, zeide hij tot haar: „Koningin Naku, het is de gewoonte van mijn land dat de heer des huizes zijne gasten bedient. Daar om, o Koningin, neem deze banaan aan als een teeken van vriendschap, uit de handen van Kimyera." De Koningin glimlachte en boog naar voren, met hare oogen op de zijnen gevestigd, en nam de gele vrucht en at ze, alsof zulke heerlijkheid niet bekend was in het bananenland van Ganda. Toen zij gegeten had, zeide zij „Luister, Kimyera, en gij, Mugema, hoor goed toe, want ik ga gewichtige woorden spreken. Daar is in Ganda sedert mijns vaders dood geen koning geweest. Sebwana is myn gemaal door de keuze der oudsten van het land, doch slechts in naam. Hij is in werkelijkheid slechts mijn Premier. Maar ik ben nu oud genoeg om zelve een koning te kiezen en volgens ge- wooDte mag ik dat doen. Daarom maak ik u bekend, Mugema, dat ik reeds mijn heer en gemaal gekozen heb, en hij als een recht, dat hem toekomt, den troon van myn vader, den onden gestorven koning, moet bekleeden. Ik heb sedert vóóreergis- teren tegen mijzelve gezegd, dat mijn heer en gemaal zal zijn Kimyera." Kimyera en Mugema beiden wier pen zich driemaal voor Naku ter aarde, en nadat de jongeling zich van zijne verlegenheid en verrassing her steld had, antwoordde hy Wordt vervolgd). Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.

Krantenviewer Noord-Hollands Archief

Haarlemsch Advertentieblad | 1900 | | pagina 6