DE LEGENDE
Dc schepping van den Menseh.
EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA
Naar het Engeltch
TU
HENRY M. STANLEY.
2)
Toen de Maan dit zag, lachte zjj
zooals gij haar somtijds ziet in heer
lijke nachten, wanneer zij zoo helder
wit is en vrij van eiken vlek of smet;
en zij vond het prettig dat de schep
sels van den Pad bang voor haar
waren. „Arme drommels," zeide zij,
„Pad heeft mij heel wat te doen na
gelaten, voor ik ze geschikt kan ma
ken om de eerste van alle aardsche
schepselen te zijn." Dit zeggende
pakte zij ze beet en droeg ze naar
den poel, die de woning van den
Pad was geweest en waarin zij zich
had gebaad. Zij hield ze een poosje
in 't water, baadde ze zachtkens en
streek ze hier en daar zooals een
pottebakker zijn aardewerk doet, tot
dat zij hen gekneed had tot ongeveer
den vorm, die wij mannen en vrou
wen nu nog hebben. De man werd
kenbaar aan de breedte der schou
ders, de gewelfde borst, zwaardere
beenderen en over 't geheel steviger
gedaante de vrouw was smaller van
borst, slanker van leest, en de breedte
en gevuldheid van de vrouw was in
't midden van 't lichaam aan de
heupen.
Toen gaf de Maan hun namen
den man Betetta, de vrouw Hanna,
en zij sprak hen toe en zeide
„Bateta, zie deze aarde en de
boomen en kruiden en planten en
het grasalles is voor u en uwe
vrouw Hanna en voor uwe kinderen
die Hanna uwe vrouw u geven zal.
„Ik heb u grootendeels opnieuw
gemaakt, opdat gij en de uwen van
zulke dingen moogt genieten als gij
noodig en geschikt zult vinden. Op
dat gij moogt ontdekken welke din
gen niet schadelijk, maar weldadig
voor u zijn, heb ik in uw hoofd het
vermogen tot onderscheiden geplaatst
dat gij moet oefenen alvorens gij wijs
kunt worden. Hoe meer gij dit op
de proef stelt, zooveel te meer zult
gij in staat zijn den overvloed van
goede dingen te ontdekken, welke de
aarde bezit voor de schepselen die
haar moeten bewonen. Ik heb u en
uwe vrouw zoo volmaakt geschapen
als noodig is tot het behoud en het
genot van dien levenstijd, die, uit
den aard der grondstof waaruit de
Pad ze maakte, noodwendig kort
moet zijn. Het is in uwe macht het
te verlengen of te verkorten. In som
mige zaken moet ik u onderrichten.
Om te beginnen geef ik u een bijl.
Ik maak én vuur voor u, dat gij van
tijd tot tijd met hout moet voeden,
én 't eerst en noodzakelijkst gereed
schap tot dagelyksch gebruik. Geeft
acht, terwijl ik het voor u maak."
De Maan nam wat zwarte klei
uit den poel en mengde het met wa
ter, kneedde het en daaaide het tot
dat de vorm rond was, holde het
uit, bedekte het met de sintels van
het vuur en bakte heten toen het
gereed was overhandigde zij het aan
hen.
„Deze pot," vervolgde de Maan,
„is om voedsel in te koken. Gij moet
er water en alles wat eetbaar is in
doen en wat gij wenscht te gebrui
ken daarin leggen. Alle groenten,
zooals wortelen en knollen, worden
beter van smaak en geven meer voe
ding, zoodra zij aldus gekookt zijn.
Het zal eene zaak van ernst voor u
worden om te leeren welke van al
deze dingen, die aangenaam zijn om
te zien, ook goed zijn voor het ge
hemelte. Maar wanneer gij erg twij
felt en bang zijt voor schade, vraagt
mij dan en ik zal u antwoorden".
Nadat' de'JMaan aan den man en
de vrouw hunne eerste les gegeven
had, verhief zij zich weer in de lucht
en scheen van hare verhevene plaats
op ben en op de gansche aarde met
een vergenoegd gelaat, dat het een
zaam paar zeer vertroostte.
Toen zij de klimmende Maan had
den gadegeslagen, totdat zij hare
plaats in de lucht had bereikt, ston
den Bateta en Hanna op en gingen
vandaar bij het schoone licht, dat de
Maan hun gaf, totdat zij bij een groo-
ten, omgevallen boom bwamen. De
dikte van den ter aarde gevallen
stronk was omtrent tweemaal hunne
hoogte. Aan het dikste eind was een
holte, waarin zij zonder bukken kon
den loopen. Behoefte aan slaap ge
voelende, stak Bateta vuur aan bui
ten den hollen ingang, sneed wat
droge brandstof, en zijne vrouw sta
pelde het op 't vuur terwijl de vlam
men steeds helderder werden en het
geheele binnenste verlichtten Bateta
nam Hanna bij de hand, trad in den
boom en te zamen lagen zij neder.
Maar weldra klaagden beiden over
de hardheid van hun bed en Bateta
na even te hebben gepeinsd stond
op, ging naar buiten en plukte eeni-
ge fris8che groote hladeren van eene
plant, die naast den gevallen boom
groeide en keerde er beladen mede
terug. Hij spreidde ze dik uit en
Hanna rolde er over heen en lachte
vroolijk, tot Bateta zeggende dat het
zacht en glad en heerlijk wasen
hare armen openende riep zij uit:
Kom Bateta en rust aan mijne zijde."
Ofschoon dit de eerste dag van
hun leven was, had de Maan het
onvoltooid en armzalig werk van den
Pad zoo volmaakt, dat zij beiden
volwassen man en vrouw waren. Bin
nen eene maand kreeg Hanna twee
lingen, waarvan de een van het man
nelijk en de andere van het vrouwe
lijk geslacht was, en zij geleken
kleine duplicaatjes van Bateta en
Hanna, waarin Bateta zoo'n schik
had, dat hij zijne vrouw, die door
haren dubbelen last verhinderd was
iets te doen, vriendelijk bediende.
Zoo gebeurde het dat Bateta, be
zorgd voor het gemak zijner vrouw
en voor de voeding zijner kinderen,
zijn best deed de smakelijkste dingen
te zoekenmaar hij kon weinig vin
den dat den lekkeren smaak voldeed,
waaraan zijne vrouw zich had ver
wend. Toen opziende tot de Maan,
terwijl hij de handen ophief, riep hij
uit: „O, Maan, luister naar uw schep
sel Bateta. Mijne vrouw ligt te ver
kwijnen en zij heeft een trek die mij
vreemd is, en waaraan ik niet kan
voldoen en de kinderen die ons gebo
ren zijn voeden zich aan haar lichaam
en hare krachten verminderen hard.
Kom naar beneden, o Maan, en wijs
mij welke vruchten of kruiden aan
hare verlangens zullen voldoen."
De Maan hoorde de stem van Ba
teta, en van achter de wolk met een
helder lachend gelaat komende, zeide
zij: ,'t Is goed Batota, zie, ik kom
om u te helpen."
Toen de Maan Bateta waB gena
derd, wees zij hem de gouden vruch
ten van de banaan, dezelfde plant,
van welker bladeren het eerste bed
voor hem en zijne vrouM was ge
maakt.
„O, Bateta, ruik deze vrucht. Hoe
vindt gij haar geur?"
„Die is heerlijk en zoet. O Maan,
als zjj even heilzaam voor het li
chaam is, als zij liefelijk is om te
ruiken, zal mijne vrouw ervan ge
nieten."
Toen pelde de Maan de banaan
en bood haar Bateta, waarop hij er
kloekmoedig van at; en de geur was
zoo aangenaam, dat hij verlof ver-
zooht om er één aan zijne vrouw te
brengen. Toen Hanna de vrucht ge
proefd had, scheen zij er ook van te
genieten; maar zij zeide, „zeg aan
1 de Maan dat ik iets anders noodig
heb, want ik heb geen kracht, en ik
geloof dat deze vrucht mij niet zal
geven wat ik door de kinderen ver
lies."
Bateta ging naar buiten en smeek
te de Maan naar Hanna's woorden
te luisteren die, toen zij ze had
gehoord, antwoordde
„Ik wist dat het zoo zou wezen
daarom kijk rond, Bateta, en zeg
mij, wat gij daar ginds ziet bewegen."
„„Wel, dat is een buffel.""
„Foed gezegd," antwoordde de
Maan. En wat volgt daarop?""
„„Een geit.""
„Ook al goed. En wat dan?"
„„Eene antiloop.""
„Uitstekend, Bateta; en wat mag
daar nog komen?"
„„Een schaap.""
„Zeker, het is een schaap. Kijk
nu eens boven de boomen eu zeg mij
wat gij daar boven ziet vliegen."
,„lk zie vogels en duiven.'",
„Waarlijk, heel goed genoemd,"
zeide de Maan, »Deze allen geef ik
u voor vlecsch. De buffel is sterk en
woest, laat hem vrij zijn weg gaan
maar de geit, het schaap, het gevo
gelte, 't zal alles bij u wonen en in
uwe goedheid deelen. Er zijn er vele
in de wouden, dié tot u zullen komen,
als zij volop hebben gegraasd en ge
pikt. Neem één van deze 't zij
geit, schaap of vogel bind hem,
en hak zijn kop af met uw bijl. Het
bloed zal in den grond zinkenhet
vleesch onder het buitenste vel is
goed voor voedsel, nadat het gekookt
of over het vuur geroosterd ls. Haast
n nu, Batata; 't is vleesch waar uwe
vrouw naar verlangt, en zij heeft
niets anders noodig om hare krachten
te herstellen. Maak het dus dadelijk
klaar en eet."
De ,Maan dreef weer naar boven,
lachend en vriendelijk. Bateta repte
zich om een geit te vinden en die
gereed te maken zooals de Maan ge
raden had. Toen Hanna van het ge
kookte vleesch gegeten had, herstel
den hare krachten spoedig en de kin
deren gedijden en groeiden verbazing
wekkend.
Op een morgen trad Bateta uit
zijne holle woning en ziet daar was
een heele verandering over de aarde
gekomen. Recht boven de toppen van
de boomen keek een groote bol van
glanzend en verblindend licht uit de
hoogte en schitterende wit en helder
over alles heen. Dingen, dien hij te
voren slechts nevelachtig gezien had,
werden nu duidelijker openbaar. Door
middel van het vreemde licht, dat in
de lucht was opgehangen, zag hij het
verschil tusschen dat hetwelk de
Maan gaf en die nieuwe helderheid
die nu scheen. Want buiten schenen
de boomen en hunne bladeren gekleed
in een glinsterend gewaad van licht,
terwijl daaronder het slechts een vage
weerschijn was van 't geen daarbui
ten was en voor 't oog scheen het
als het koudere Maanlicht.
En in het koelere licht, dat bene
den het gebladerte van het geboomte
scheen, waren weer zwermen van
nieuwe en vreemde schepsels verga
derd: sommige groot, andere middel
matig en andere klein van stuk.
Veranderd over al deze verande
ringen riep hijKom buiten, Hanna,
en zie het vreemde schouwspel bui
ten de woning, want waarlijk, ik ben
verbaasd en weet niet wat er gebeurd
is."
Hanna kwam gehoorzaam naar
bniten met de kinderen en stond aan
zijne zjjde en was even verwonderd
over de helderheid van het licht en
over het aantal schepsels, dat in alle
grootten en vormen in de schaduw
rondom hen geschaard stond, met
hunne aangezichten naar de plaats
waar zij stonden.
„Wat mag deze verandering voor
spellen, Bateta?" vroeg zijne vrouw.
„Ja Hanna, dat weet ik niet. Dit
alles is gebeurd sinds de Maan van
mij is heengegaan."
„Gij moet haar met geweld terug
roepen, Bateta, en er de bedoeling
van vragen, anders ben ik bang, dat
er kwaad zal komen over u en deze
kinderen."
„Ge hebt gelijk, vrouw, want om
de bedoeling van dit alles te ontdek
ken zonder andere hulp dan mijn ei
gen verstand, zou het ons hier hou
den totdat wij omkwamen."
Toen verhief hij zijne stem, en
riep luid naar boven en op het ge
luid van zijne stem keken alle schep
sels, die in de schaduw verzameld
waren, op en riepen met hunne stem
men maar met hun gezamelyken
kreet, ofschoon er eene oneindige
verscheidenheid van stemmen was,
van het gebrul van den leeuw tot
het scherp gepiep van de muis, druk
ten zij deze bede uit
„Daal tot ons neder, o Maan, en
leg ons de beteekenis van deze groote
verandering uit, want alleen gij, die
ons gemaakt hebt, kunt ons ver
stand tot het recht begrip hiervan
leiden
Toen zij hunne bede tot de Maan
geëindigd hadden, kwam er eene stem
van boven, welke klonk als de don
der uit de verte, zeggende: „Blijft
waar gij zijt, totdat de helderheid
van dit nieuwe licht verbleekt zal
zijn, en gij mijn zachter licht gewaar
wordt en dat van de vele kinderen
die mij geboren zijn, als wanneer ik
zal komen en u dit alles uitleggen."
Daarop bleven zij, ieder schepsel op
zijne eigene plaats, totdat de groote
helderheid en de warmte van het
vreemde licht verbleekt en vermin
derd warenen men merkte op, dat
het licht uit het gezicht verdween
aan den tegenovergestelden kant van
waar het 't eerst gezien was, en dat
onmiddellijk daarna op de plaats,
waar het verdwenen was, de Maan
gezien werd en over de heele lucht
de tallooze kleine lichtjes zichtbaar
werden, die de kinderen der Maan
afwierpen.
Aanstonds, nadat Bateta deze aan
Hanna en de kinderen had aange
toond, stond de Maan in lieftalligen
glans en haar gelaat was met blijd
schap overtogen. Zij verliet de lucht
glimlachend en dreef naar de aarde
en stond niet ver van Bateta af, dui
delijk zichtbaar voor hem en zijn ge
zin en voor al de schepsels onder
de schaduw.
Wordt vervolgd).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem,