DE LEGENDE.
De schepping van den Mensch.
EEN SPROOKJE UIT ZUID-AFRIKA
Naar het Engeltch
VAN
HENRY M. STANLEY.
3)
„Hoor, o Bateta en gij wilde en
tamme dieren. Een poosje geleden
hebt gij het begin gezien van de tijd
maat, welke voortaan verdeeld zal
zijn in dag en nacht. De tijd, die
verloopt tu8schen haren ondergang
en haren opgang zal nacht worden
genaamd. Het licht van den dag komt
voort van de Zon, maar het licht
van den nacht komt van mij en van
mijne kinderen, de sterren. Daar gij
allen mijne schepselen zijt, heb ik
verkozen, dat mijn zachter licht zal
schijnen gedurende den rustigen tijd,
waarin gij slaapt om de krachten te
herstellen, die gij gedurende den tijd
van wakker zijn hebt verlorenen
gij zult dagelijks worden gewekt tot
den werktijd door het sterkere licht
van de Zon. Deze nimmer eindigen
de regel blijft bestaan. En daar Ba
teta en zijne vrouw de eerste van
alle schepselen zijn, zal aan hen, hun
gezin en het geslaoht, dat uit hen
geboren zal worden, het gezag gege
ven worden over alle schepselen
niet omdat zij sterker of vlugger zijn,
maar omdat ik alleen aan hen ver
stand heb gegeven en de gave van
de spraak om zich te doen verstaan.
„Volmaaktheid en eeuwig leven
zouden hun ook gegeven zijn, maar
de smet van den Pad kleeft aan dit
scheppingswerk en het gevolg zal
zijn de dood, dood aan alle levende
wezens, uitgenomen Bateta en Hanna.
In de volheid der tijden, wanneer
hunne ledematen zullen weigeren den
last hunner lichamen te dragen en
hun merg verdroogd zal zijn, zullen
mijne eerstgeborenen tot mij weder-
keeren en zal ik hen in mij opne
men. Tallooze kinderen zullen hun
geboren worden, totdat huisgezinnen
zich zullen uitbreiden tot volksstam
men en van hier uit, als van eene
bron, zal het menschdom zich uit
storten en alle landen overdekken,
die nu slechts woest en onbebouwd
zijn, ja tot aan de uiterste einden
der aarde.
»En hoor, o Bateta, de dieren wel
ke gij ziet, zijn voortgekomen uit de
asch van den Pad. Op den dag toen
hij zijne kracht tegen de mijne mat,
en door mijn vuur werd verteerd, is
er een droppel sap in zijn kop geble
ven. Het was eene levenskiem die
spoedig tot een anderen pad groeide.
Ofschoon niet gelijk in kracht als de
vaderpad, ziet gij toch wat hij ge
daan heeft. Gindsche roof- en grazen
de dieren en het gevogelte is zijn
werk.
„Zoodra zij door hem waren ont
worpen, lomp en onbehouwen, doop
te ik ze in den poel van den Pad en
volmaakte ze uitwendig overeenkom
stig hunne behoefte en zooals gij ziet
heeft ieder exemplaar zijn maat.
Daar toch gij en zij evenzeer het
wrange gif van den pad in u hebt,
gij van den vader, hij in grootere
mate van het kind-pad, zoo zal het
doodelyk smet, wanneer het rijp is,
beiden, mensch en dier, vernietigen.
Geen verstand noch gave van spraak
is hun gegeven en zij zijn even ver
uwe minderen als het kind-pad was
van den vader-pad. Zoodat, welke
hoedanigheden gij in hen moogt ont
dekken, gij ze tot uwen dienst moogt
bezigen. Onderwijl laat ieder van hen
gaan, ieder naar zijn weide, leger of
schuilhoek, en groeien en zich ver
menigvuldigen, totdat de geslachten,
die uit u zullen voortkomen, behoef
te aan hen zullen hebben. Gij hebt
genoeg aan de geiten, schapen, het
gevogelte, en de voortbrengselen van
woud, kreupelhout en vlakte. Gij
kunt op uw gemak, Beteta, zulke
dieren slachten, en opeten als in uw
gewoonten blijken overeen te komen
met die, welke uit uwe hand eten.
De wateren hebben overvloed van
visschen, die uwer zijn, voor zooverre
gij ze behoeftde lucht wemelt van
gevogelte, dat ook het uwe is, zooals
uw verstand u zal toonen.
„Gij zult wijs doen af zulke eet
bare zaken te planten, als gij moogt
ontdekken dat aangenaam voor het
gehemelte of goed voor uw lichaam
zijn, maar wees niet voorbarig met
te gelooven dat alle dingen, die aan
genaam zijn voor het oog, ook goed
zijn voor de ingewanden.
„Zoolang gij en Hanna op de aar
de zult wezen, beloof ik u mijn hulp
en raaden gij zult wijs doen aan
uwe kindereu te leereu wat ik u en
uwe vrouw vertel, opdat de herinne
ring aan nuttige dingen niet vergeten
moge wordenwant nadat ik u tot
mij genomen heb, kom ik niet meer
om de menschen te bezoeken. Ga nu
in uw huis, want 't is, zooals ik u
gezegd heb, tijd om te rusten en te
slapen. Wanneer het grootere licht
weer gaat schijnen, zult gij ontwa-
voor het werkzame leven en de zor
gen en genoegens van het huisgezin.
De dieren zullen ook ieder naar zijne
woning gaan, in de aarde, op de
toppen der boomen, in 't kreupelhout
of in de grot. Vaarwel Bateta, en
zorg goed voor vrouw en kinderen."
De Maan eindigde hare toespraak,
en dreef stralend en bevallig naar
boven, totdat zij op hare plaats in
de lucht bleef staan en al de kinderen
van de Maan fonkelden zoo helder
van blijdschap, toen de moeder van
de wereld haar huis binnentrad, en
de hemel voor een poos als in vuur
stond. Toen trok de Maan haar wol
kensluier over zich en de kinderen
van de Maan schenen slaperig te
worden, want zij fonkelden dof; en
toen viel er een duisternis over de
geheele aarde, en in de duisternis
trokken mensch en dier zich terug,
ieder naar zijne eigene plaats, zooals
de Maan had bevolen.
Ten tweede male ontwaakte Bateta
uit den slaap en ging naar buiten
om zich te verwonderen over den
buitengewonen glans van het branden
de licht, hetwelk den dag maakte.
Toen keek hij rondom en zijn oog
bleef rusten op eene schoone kudde
geiten en schapen, die allen hunne
morgengroet blaatten, terwijl de jon
gen in vreugde rondsprongen, en na
allerlei buitelingen in zwak geblaat
de vreugde uitten, die zij gevoelden
bij het zien van hun hoofd Bateta.
Zijne aandacht werd ook bepaald bij
de tamme vogels; daar waren roode
en witte en gevlekte hanen, en even
zoovele gekleurde hennen, ieder met
haar eigen broedsel kuikens. De hen
nen kwamen naar haren meester toe-
loopen, klok, klok, klok de
kleine kuikentjes, volgden ieder hun
eigen moeder piep, piep, piep
terwijl de hanen de borst vooruitsta
ken en met hun bazuingeluid kraai
den: „Heil u, meester!"
Toen stak de morgenwind op en
zwaaide de boomen, planten en het
gras; en hunne buigende toppen
gaven het saluut aan den nieuwen
Koning der aarde, en zoo kwam het
dat de mensch wist dat zijne heer
schappij over alles werd erkend.
Weinig maanden later greep er
weer eene tweelinggeboorte plaats,
en enkele maanden later nog eene,
en Bateta herinnerde zich het aantal
maanden, dat tusschen elke gebeur
tenis gelegen was, en hij wist dat
dit eene geregelde orde voor altijd
zou wezen.
Aan het einde van het achttiende
jaar stond hij zijn eerstgeborene toe
zich eene vrouw te kiezen en gaf,
toen zijne andere kinderen groot wer
den, hun vergunning evenzoo hunne
vrouwen te kiezen. Aan het einde van
negentig jaren had Hanna en Bateta
twee honderd twee en veertig kinde
ren gekregen en er waren klein
kinderen en achterkleinkinderen en
tallooze achter-achterkleinkinderen
en zij leefden tot eene lengte van
dagen, verreweg den hoogsten leeftijd
van tegenwoordig overtredende. Toen
zij zoo oud werden, zoodat het een
last voor hen werd te leven, kwam
de Maan naar de aarde, zooals zij
beloofd had, en droeg hen weg en
spoedig daarna stierven de eerstge
boren tweelingen en werden in de
aarde begraven, en daarna waren de
sterfgevallen vele en steeds menig-
vuldiger. Men hield op evenlang te
leven als de vaderen hadden gedaan,
want ziekte, twisten, oorlogen, hon
gersnood, doodde hen en verkortte
hunne dagen, totdat zij ten laatste
vergaten hoe zij lang konden leven
en er niet om gaven eens na te
denken, hoe hunne dagen verlengd
konden wordeu. Fn op die manier
is het voortgegaan tot den tijd, waar
in wij leven. De geheele aarde is
met menschen overdekt, maar de
dooden, die zijn heengegaan en
vergeten, zijn veel talrijker dan zij
die uu op de aarde wonen.
„Gij ziot nu, mijne vriendenhoe
veel kwaad de Pad aan het geheele
menschdom heeft berokkend. Was hij
minder verwaand geweest en had hy
een beetje gewacht, dan had de goede
Maan ons van edeler gehalte ge
maakt dan wij nu zijn, en de smet
van den Pad was het menschdom
niet tot vloek geweest. Daarom laat
koppige manieren varen en geeft niet
toe aan overijling, maar let op 't geen
wijzeren en ouderen zeggen, opdat
gij niet op dezelfde wijze menschen
bederft en oorzaak zijt dat onschul-
digen, jongen en zwakken lijden. Ik
heb gezegd' Hebt gij iets gehoord,
dat u niet aangenaam was, bedenkt
dan dat ik slechts het verhaal heb
gedaan zooals het mij verteld is."
„Bloot als vertelsel beschouwd,
is het heel aardig verhaald'" zeide
Baraka, „maar ik zou wel eens willen
woten, waarom de Maan Bateta de
waarde van den maniok niet leerde
kennen, terwijl zij toch de moeite
nam hem alles van de banaan te
vertellen.""
„Omdat," antwoordde Matageza,
„toen zy hem de banaan wees er
niemand dan de Maan zelve was, die
het kon doen. Maar nadat de Maan
geiten en schapen en gevogelte :ot
zijn gezelschap gegeven had, was zijn
eigen levendig verstand voldoende om
Bateta vele dingen te leeren. De
geiten werden groote lievelingen van
Bateta en plachten hem overal te
volgen. Hij merkte op dat er eene
zekere plant was, waar de geiten met
groote groote graagte op afkwamen om
van de toppen te eten totdat hun
buik er rond en dik van was. Op
een goeden dag kreeg hij het idee,
dat wanneer de geiten er zonder
schade van konden eten, het voor
hem ook wel onschadelijk kon wezen.
Waarop hij een plant uittrok en naar
huis bracht. Terwijl hij de toppen
afsneed voor den pot, probeerde zijn
lievelingsgeitjes om den knol welke
de wortel was, te eten en hij pro
beerde het ook. Hij sneed bladeren
en wortelen beide en kookte ze, en
na het geproefd te hebben vond hij
ze bijzonder goed en smakelijk, en
van dien dag af werd maniok een
dagelijksch voedsel voor hem en zijn
huisgezin, en van hem tot zijne kinds
kinderen en zoo tot ons toe."
„„Waarlijk, dat is van groot be
lang. Waarom deedt gij dat niet in
het vertelsel?""
„Omdat er dan geen eind aan ge
komen was. Ik zou dan hebben moeten
vertellen van den heerlijken aardappel,
van de tomaat, den pompoen, van
de gierst, die door de vogels ontdekt
is, en van de palmolienoot, die door
een hond is ontdekt.
„Hé ja, vertel ons hoe een hond
het nut van de palmolienoot kan
aagewezen hebben.""
„Dat is heel eenvoudig, Bateta
wist door liefkozingen een hond er toe
te krijgen om bij hem te wonen, toen hij
bemerkte dat een hond liever op zijn
achterste ging zitten op de beentjes
te wachten, die het gezin na den
maaltijd weggooiden, dan er zelf naar
te gaan jagen zooals andere vleesch-
etende dieren. Op een dag wandelde
Bateta de bosschen in en zijn hond
volgde hem. Na een lange wandeling
rustte Bateta aan den voet van een
langen rechten boom, genaamd den
palmboom, en daar lag een heele
boel noten op den grond, die mis-
schied de apen of ook wel de wind
naar beneden had geworpen. Nadat
de hond ze beroken had, legde hij
zich neer en begon te eten, en of
schoon Bateta bang was dat hij
zich pijn zou doen, liet hij hem zijn
gang gaan en zag dat ze hem in
't minst geen kwaad deden, maar dat
hij er dol van hield. Hierover na
denkende, begreep hij dat ze hem
ook geen kwaad zouden doen
en zoo kookte hij ze en be
merkte dat het vet den smaak van
zijne groenten aanmerkelijk verhoog
de van daar is die gewoonte tot ons
gekomen. Inderdaad, is de kennis van
de meeste dingen, die wij heden ten
dage eetbaar vinden, tot ons geko
men door dat onze voorvaderen de
dieren nauwkeurig hebben gadege
slagen. Wat de ouden niet meer
wisten werd later uitgevonden door
deu drang van den honger, toen de
menschen verdwaald waren in be
groeide wildernissen. Als wij ten
laatste opstonden om naar onze ten
ten en hutten te gaan, waren de
meesten van ons onder den treurigen
indruk, dat de Pad aan het geheele
menschdom eene ongeneeslijke kwaal
had toebedeeld en dat wij arme
reizigers in 't bijzonder met een
groot deel er van waren bezocht,
zoodat beiden Pad en kikvorschjong
van harte door ons allen werden
verwenscht.
(Slot).
Gedrukt bjj DE ERVEN LOOSJES, te Haarlem.